In het Marcusevangelie worden 39 personen bij name genoemd*. Hieronder staan ze gerangschikt op volgorde van introductie, inclusief alle teksten waarin ze genoemd worden. Alleen van Johannes de Doper (die in totaal 13 keer genoemd wordt), Jezus (die in totaal 80 keer genoemd wordt), Herodes (die in Marcus 6:14-29 in totaal 7 keer wordt genoemd) en Pilatus (die in Marcus 15 in totaal 12 keer wordt genoemd) is alleen de eerste tekst geciteerd. In de opsomming wordt steeds aangegeven hoe de persoon door de evangelist geintroduceerd wordt.
* Of 36, als 'Maria de moeder van Jakobus de jongere en Joses dezelfde is als Maria de moeder van Jezus. Dan vervallen de nummers 33, 34 en 35.
Johannes de Doper
Marcus 1 [4] En zo is het gebeurd toen Johannes ging dopen in de woestijn en de mensen opriep tot inkeer te komen en zich te laten dopen, om vergeving van zonden te krijgen.
Jezus (...) vanuit Nazaret dat in Galilea ligt
Marcus 1 [9] In die tijd kwam ook Jezus daarheen, vanuit Nazaret, dat in Galilea ligt, en liet zich door Johannes dopen in de Jordaan.
Simon
Marcus 1 [16] Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers.
Marcus 1 [29] Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes. [30] Simons schoonmoeder lag met koorts in bed, en ze spraken met Jezus over haar.
Marcus 1 [36] Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen Hem zoeken[.]
Marcus 3 [16] Het waren Simon, die Hij de naam Petrus gaf[.]
Marcus 5 [37] Hij stond niemand toe om met Hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Marcus 8 [29] Toen vroeg Hij hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de messias.’
Marcus 8 [32] Hij sprak hierover in alle openheid. Toen nam Petrus Hem apart en begon Hem fel terecht te wijzen. [33] Maar Hij draaide zich om, keek zijn leerlingen aan en wees Petrus streng terecht met de woorden: ‘Ga terug, Satan, achter Mij! Jij denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat mensen willen.’
Marcus 9 [2] Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante[.] (...) [5] Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten maken, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’
Marcus 10 [28] Petrus nam het woord en zei: ‘Maar wij hebben alles achtergelaten om U te volgen!’
Marcus 11 [21] Petrus herinnerde zich het voorval en zei: ‘Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord.’
Marcus 13 [3] Toen Hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, stelden zij Hem de vraag[.]
Marcus 14 [29] Petrus zei tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet!’ [30] Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: juist jij zult Me vannacht, nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.’ [31] Maar Petrus hield met grote stelligheid vol: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle anderen zeiden iets dergelijks.
Marcus 14 [33] Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden[.] (...) [37] Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken?'
Marcus 14 [54] Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur. (...) [66] Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. [67] Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ [68] Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. [69] Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ [70] Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ [71] Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ [72] En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen.
Marcus 16 [7] 'Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd.”’
Andreas de broer van Simon
Marcus 1 [16] Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers.
Marcus 1 [29] Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Marcus 13 [3] Toen Hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, stelden zij Hem de vraag[.]
Jakobus de zoon van Zebedeüs
Marcus 1 [19] Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten[.]
Marcus 1 [29] Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
Marcus 3 [17] Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf Hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent),
Marcus 5 [37] Hij stond niemand toe om met Hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Marcus 9 [2] Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante[.]
Marcus 10 [35] Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, kwamen bij Hem en zeiden: ‘Meester, we willen dat U voor ons doet wat we U vragen.’
Marcus 13 [3] Toen Hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, stelden zij Hem de vraag[.]
Marcus 14 [33] Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden[.]
Johannes zijn [Jakobus'] broer
Marcus 1 [19] Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten[.]
Marcus 1 [29] Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
Marcus 3 [17] Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf Hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent),
Marcus 5 [37] Hij stond niemand toe om met Hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Marcus 9 [2] Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante[.]
Marcus 9 [38] Johannes zei tegen Hem: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’
Marcus 10 [35] Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, kwamen bij Hem en zeiden: ‘Meester, we willen dat U voor ons doet wat we U vragen.’
Marcus 13 [3] Toen Hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, stelden zij Hem de vraag[.]
Marcus 14 [33] Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden[.]
Hun [Jakobus' en Johannes'] vader Zebedeüs
Marcus 1 [19] Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten, [20] en direct riep Hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden Hem.
Marcus 3 [17] Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf Hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent),
Marcus 10 [35] Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, kwamen bij Hem en zeiden: ‘Meester, we willen dat U voor ons doet wat we U vragen.’
Levi de zoon van Alfeüs
Marcus 2 [14] Toen Hij verderging zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Levi stond op en volgde Hem.
Alfeüs
Marcus 2 [14] Toen Hij verderging zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Levi stond op en volgde Hem.
Filippus
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Bartolomeüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Matteüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Tomas
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Jakobus de zoon van Alfeüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Alfeüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Taddeüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Simon Kananeüs
Marcus 3 [18] Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs[.]
Judas Iskariot, die Hem heeft uitgeleverd
Marcus 3 [19] [E]n Judas Iskariot, die Hem heeft uitgeleverd.
Marcus 14 [10] Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om Hem aan hen uit te leveren.
Marcus 14 [43] Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. [44] Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem Hem gevangen en voer Hem weg onder strenge bewaking.’
Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette
Marcus 5 [22] Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar Hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer.
Maria
Marcus 6 [3] Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Jakobus
Marcus 6 [3] Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Joses
Marcus 6 [3] Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Judas
Marcus 6 [3] Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Simon
Marcus 6 [3] Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Koning Herodes
Marcus 6 [14] Koning Herodes hoorde van Hem, want zijn naam was overal bekend geworden. Sommigen zeiden: ‘Johannes de Doper is opgewekt uit de dood en daardoor beschikt Hij over zulke wonderbaarlijke krachten.’
Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij getrouwd was
Marcus 6 [17] Want Herodes had Johannes gevangen laten nemen en hem, aan handen en voeten geketend, laten opsluiten vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij getrouwd was. (...) [19] Sindsdien had Herodias het op hem gemunt en wilde ze hem doden, maar ze kreeg er de kans niet toe[.] (...) [22] De dochter van Herodias kwam binnen om voor Herodes en zijn gasten te dansen, wat bij hen erg in de smaak viel. De koning zei tegen het meisje: ‘Vraag me wat je maar wilt, en ik zal het je geven.’
Zijn [Herodes'] broer Filippus
Marcus 6 [17] Want Herodes had Johannes gevangen laten nemen en hem, aan handen en voeten geketend, laten opsluiten vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij getrouwd was.
Een blinde bedelaar, Bartimeüs de zoon van Timeüs
Marcus 10 [46] Ze kwamen in Jericho. Toen Hij met zijn leerlingen en gevolgd door een grote menigte weer uit Jericho vertrok, zat daar een blinde bedelaar langs de weg; het was Bartimeüs, de zoon van Timeüs.
Timeüs
Marcus 10 [46] Ze kwamen in Jericho. Toen Hij met zijn leerlingen en gevolgd door een grote menigte weer uit Jericho vertrok, zat daar een blinde bedelaar langs de weg; het was Bartimeüs, de zoon van Timeüs.
Simon, degene die aan een huidziekte had geleden
Marcus 14 [3] Toen Hij in Betanië in het huis van Simon – degene die aan een huidziekte had geleden – aanlag voor de maaltijd, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje open en goot de olie uit over zijn hoofd.
Pilatus
Marcus 15 [1] ’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.
Een zekere Barabbas
Marcus 15 [7] Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. (...) [11] Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. (...) [15] Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij.
Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus
Marcus 15 [21] Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen.
Alexander
Marcus 15 [21] Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen.
Rufus
Marcus 15 [21] Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen.
Maria van Magdala
Marcus 15 [40] Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.
Marcus 15 [47] Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.
Marcus 16 [1] Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen.
Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses
Marcus 15 [40] Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.
Marcus 15 [47] Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.
Marcus 16 [1] Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen.
Jakobus de jongere
Marcus 15 [40] Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.
Marcus 16 [1] Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen.
Joses
Marcus 15 [40] Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.
Marcus 15 [47] Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, keken toe in welk graf Hij werd gelegd.
Salome
Marcus 15 [40] Van een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome.
Marcus 16 [1] Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om Hem te balsemen.
Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte
Marcus 15 [43] kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. (...) [E]n toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. [46] Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde Hem in het linnen.
In 25 perikopen zijn er in totaal 28 individuen in het Marcusevangelie waarvan de naam niet wordt genoemd.*
*In Marcus 3:31 wordt Jezus' moeder zonder naam te noemen als individu vermeld, maar haar naam wordt in 6:3 genoemd.
Marcus 1 [23] Op dat moment was er in de synagoge ook een man die bezeten was door een onreine geest, en hij schreeuwde[.]
Marcus 1 [30] Simons schoonmoeder lag met koorts in bed, en ze spraken met Jezus over haar.
Marcus 1 [40] Er kwam iemand naar Hem toe die door een huidziekte onrein was; hij smeekte Hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’
Marcus 2 [3] Er werd ook een verlamde naar Hem toe gebracht, die door vier mensen gedragen werd.
Marcus 3 [1] Weer ging Hij naar de synagoge. Daar was iemand met een misvormde hand.
Marcus 5 [2] Toen Hij uit de boot gestapt was, kwam Hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was[.]
Marcus 5 [22] Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar Hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer. [23] Hij smeekte Hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’
Marcus 5 [25] Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed.
Marcus 6 [22] De dochter van Herodias kwam binnen om voor Herodes en zijn gasten te dansen, wat bij hen erg in de smaak viel. De koning zei tegen het meisje: ‘Vraag me wat je maar wilt, en ik zal het je geven.’
Marcus 6 [27] Hij stuurde meteen iemand van zijn garde weg met het bevel hem het hoofd te brengen. De soldaat ging naar de gevangenis en onthoofdde Johannes.
Marcus 7 [25] Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over Hem gehoord had naar Hem toe, en zij viel voor zijn voeten neer. Ze had een dochter die door een onreine geest bezeten was. [26] Deze vrouw was van Syro-Fenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte Hem om bij haar dochter de demon uit te drijven.
Marcus 7 [32] Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen.
Marcus 8 [22] Ze kwamen in Betsaïda. Er werd een blinde bij Hem gebracht, en men smeekte Hem om de man aan te raken.
Marcus 9 [17] Iemand uit de menigte antwoordde: ‘Meester, ik heb mijn zoon naar U gebracht omdat hij door een geest bezeten is en niet kan praten[.]
Marcus 10 [17] Toen Hij zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar Hem toe die voor Hem op zijn knieën viel en vroeg: ‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Marcus 12 [28] Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat Hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’
Marcus 12 [42] Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een quadrans.
Marcus 14 [3] Toen Hij in Betanië in het huis van Simon – degene die aan een huidziekte had geleden – aanlag voor de maaltijd, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje open en goot de olie uit over zijn hoofd.
Marcus 14 [13] Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoetkomen; volg hem, [14] en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: “De meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar Ik met mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?’”
Marcus 14 [47] Een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af.
Marcus 14 [51] Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij Hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, [52] liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg.
Marcus 14 [53] Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen.
Marcus 14 [66] Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij.
Marcus 15 [39] Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’
Marcus 16 [5] Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk.