Eusebius, H.E. 3.24.1-15:
[1] Φέρε δέ, καὶ τοῦδε τοῦ ἀποστόλου τὰς ἀναντιρρήτους ἐπισημηνώμεθα γραφάς.
[2] καὶ δὴ τὸ κατ̓ αὐτὸν εὐαγγέλιον ταῖς ὑπὸ τὸν οὐρανὸν διεγνωσμένον ἐκκλησίαις, πρῶτον ἀνωμολογήσθω: ὅτι γε μὴν εὐλόγως πρὸς τῶν ἀρχαίων ἐν τετάρτῃ μοίρᾳ τῶν ἄλλων τριῶν κατείλεκται, ταύτῃ ἂν γένοιτο δῆλον.
[3] οἱ θεσπέσιοι καὶ ὡς ἀληθῶς θεοπρεπεῖς, φημὶ δὲ τοῦ Χριστοῦ τοὺς ἀποστόλους, τὸν βίον ἄκρως κεκαθαρμένοι καὶ ἀρετῇ πάσῃ τὰς ψυχὰς κεκοσμημένοι, τὴν δὲ γλῶτταν ἰδιωτεύοντες, τῇ γε μὴν πρὸς τοῦ σωτῆρος αὐτοῖς δεδωρημένῃ θείᾳ καὶ παραδοξοποιῷ δυνάμει θαρσοῦντες, τὸ μὲν ἐν πειθοῖ καὶ τέχνῃ λόγων τὰ τοῦ διδασκάλου μαθήματα πρεσβεύειν οὔτε ᾔδεσαν οὔτε ἐνεχείρουν, τῇ δὲ τοῦ θείου πνεύματος τοῦ συνεργοῦντος αὐτοῖς ἀποδείξει καὶ τῇ δἰ αὐτῶν συντελουμένῃ θαυματουργῷ τοῦ Χριστοῦ δυνάμει μόνῃ χρώμενοι, τῆς τῶν οὐρανῶν βασιλείας τὴν γνῶσιν ἐπὶ πᾶσαν κατήγγελλον τὴν οἰκουμένην, σπουδῆς τῆς περὶ τὸ λογογραφεῖν μικρὰν ποιούμενοι φροντίδα.
[4] καὶ τοῦτ̓ ἔπραττον ἅτε μείζονι καὶ ὑπὲρ ἄνθρωπον ἐξυπηρετούμενοι διακονίᾳ. ὁ γοῦν Παῦλος πάντων ἐν παρασκευῇ λόγων δυνατώτατος νοήμασίν τε ἱκανώτατος γεγονώς, οὐ πλέον τῶν βραχυτάτων ἐπιστολῶν γραφῇ παραδέδωκεν, καίτοι μυρία γε καὶ ἀπόρρητα λέγειν ἔχων, ἅτε τῶν μέχρις οὐρανοῦ τρίτου θεωρημάτων ἐπιψαύσας ἐπ̓ αὐτόν τε τὸν θεοπρεπῆ παράδεισον ἀναρπασθεὶς καὶ τῶν ἐκεῖσε ῥημάτων ἀρρήτων ἀξιωθεὶς ἐπακοῦσαι.
[5] οὐκ ἄπειροι μὲν οὖν ὑπῆρχον τῶν αὐτῶν καὶ οἱ λοιποὶ τοῦ σωτῆρος ἡμῶν φοιτηταί, δώδεκα μὲν ἀπόστολοι, ἑβδομήκοντα δὲ μαθηταί, ἄλλοι τε ἐπὶ τούτοις μυρίοι: ὅμως δ̓ οὖν ἐξ ἁπάντων τῶν τοῦ κυρίου διατριβῶν ὑπομνήματα Ματθαῖος ἡμῖν καὶ Ἰωάννης μόνοι καταλελοίπασιν:
[6] οὓς καὶ ἐπάναγκες ἐπὶ τὴν γραφὴν ἐλθεῖν κατέχει λόγος. Ματθαῖός τε γὰρ πρότερον Ἑβραίοις κηρύξας, ὡς ἤμελλεν καὶ ἐφ̓ ἑτέρους ἰέναι, πατρίῳ γλώττῃ γραφῇ παραδοὺς τὸ κατ̓ αὐτὸν εὐαγγέλιον, τὸ λεῖπον τῇ αὐτοῦ παρουσίᾳ τούτοις ἀφ̓ ὧν ἐστέλλετο, διὰ τῆς γραφῆς ἀπεπλήρου:
[7] ἤδη δὲ Μάρκου καὶ Λουκᾶ τῶν κατ̓ αὐτοὺς εὐαγγελίων τὴν ἔκδοσιν πεποιημένων, Ἰωάννην φασὶ τὸν πάντα χρόνον ἀγράφῳ κεχρημένον κηρύγματι, τέλος καὶ ἐπὶ τὴν γραφὴν ἐλθεῖν τοιᾶσδε χάριν αἰτίας. τῶν προαναγραφέντων τριῶν εἰς πάντας ἤδη καὶ εἰς αὐτὸν διαδεδομένων, ἀποδέξασθαι μέν φασιν, ἀλήθειαν αὐτοῖς ἐπιμαρτυρήσαντα, μόνην δὲ ἄρα λείπεσθαι τῇ γραφῇ τὴν περὶ τῶν ἐν πρώτοις καὶ κατ̓ ἀρχὴν τοῦ κηρύγματος ὑπὸ τοῦ Χριστοῦ πεπραγμένων διήγησιν.
[8] καὶ ἀληθής γε ὁ λόγος. τοὺς τρεῖς γοῦν εὐαγγελιστὰς συνιδεῖν πάρεστιν μόνα τὰ μετὰ τὴν ἐν τῷ δεσμωτηρίῳ Ἰωάννου τοῦ βαπτιστοῦ κάθειρξιν ἐφ̓ ἕνα ἐνιαυτὸν πεπραγμένα τῷ σωτῆρι συγγεγραφότας αὐτό τε τοῦτ̓ ἐπισημηναμένους κατ̓ ἀρχὰς τῆς αὐτῶν ἱστορίας:
[9] μετὰ γοῦν τὴν τεσσαρακονταήμερον νηστείαν καὶ τὸν ἐπὶ ταύτῃ πειρασμὸν τὸν χρόνον τῆς ἰδίας γραφῆς ὁ μὲν Ματθαῖος δηλοῖ λέγων ‘ἀκούσας δὲ ὅτι Ἰωάννης παρεδόθη, ἀνεχώρησεν’ ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας ‘εἰς τὴν Γαλιλαίαν,’
[10] ὁ δὲ Μάρκος ὡσαύτως ‘μετὰ δὲ τὸ παραδοθῆναι’ φησίν ‘Ἰωάννην ἦλθεν Ἰησοῦς εἰς τὴν Γαλιλαίαν,’ καὶ ὁ Λουκᾶς δὲ πρὶν ἄρξασθαι τῶν τοῦ Ἰησοῦ πράξεων, παραπλησίως ἐπιτηρεῖ, φάσκων ὡς ἄρα προσθεὶς Ἡρῴδης οἷς διεπράξατο πονηροῖς, ‘κατέκλεισε τὸν Ἰωάννην ἐν φυλακῇ.’
[11] παρακληθέντα δὴ οὖν τούτων ἕνεκά φασι τὸν ἀπόστολον Ἰωάννην τὸν ὑπὸ τῶν προτέρων εὐαγγελιστῶν παρασιωπηθέντα χρόνον καὶ τὰ κατὰ τοῦτον πεπραγμένα τῷ σωτῆρι ῾ταῦτα δ̓ ἦν τὰ πρὸ τῆς τοῦ βαπτιστοῦ καθείρξεως᾿ τῷ κατ̓ αὐτὸν εὐαγγελίῳ παραδοῦναι, αὐτό τε τοῦτ̓ ἐπισημήνασθαι, τοτὲ μὲν φήσαντα ‘ταύτην ἀρχὴν ἐποίησεν τῶν παραδόξων ὁ Ἰησοῦς,’ τοτὲ δὲ μνημονεύσαντα τοῦ βαπτιστοῦ μεταξὺ τῶν Ἰησοῦ πράξεων ὡς ἔτι τότε βαπτίζοντος ἐν Αἰνὼν ἐγγὺς τοῦ Σαλείμ, σαφῶς τε τοῦτο δηλοῦν ἐν τῷ λέγειν ‘οὔπω γὰρ ἦν Ἰωάννης βεβλημένος εἰς φυλακήν,’
[12] οὐκοῦν ὁ μὲν Ἰωάννης τῇ τοῦ κατ̓ αὐτὸν εὐαγγελίου γραφῇ τὰ μηδέπω τοῦ βαπτιστοῦ εἰς φυλακὴν βεβλημένου πρὸς τοῦ Χριστοῦ πραχθέντα παραδίδωσιν, οἱ δὲ λοιποὶ τρεῖς εὐαγγελισταὶ τὰ μετὰ τὴν εἰς τὸ δεσμωτήριον κάθειρξιν τοῦ βαπτιστοῦ μνημονεύουσιν:
[13] οἷς καὶ ἐπιστήσαντι οὐκέτ̓ ἂν δόξαι διαφωνεῖν ἀλλήλοις τὰ εὐαγγέλια τῷ τὸ μὲν κατὰ Ἰωάννην τὰ πρῶτα τῶν τοῦ Χριστοῦ πράξεων περιέχειν, τὰ δὲ λοιπὰ τὴν ἐπὶ τέλει τοῦ χρόνου αὐτῷ γεγενημένην ἱστορίαν: εἰκότως δ̓ οὖν τὴν μὲν τῆς σαρκὸς τοῦ σωτῆρος ἡμῶν γενεαλογίαν ἅτε Ματθαίῳ καὶ Λουκᾷ προγραφεῖσαν ἀποσιωπῆσαι τὸν Ἰωάννην, τῆς δὲ θεολογίας ἀπάρξασθαι ὡς ἂν αὐτῷ πρὸς τοῦ θείου πνεύματος οἷα κρείττονι παραπεφυλαγμένης.
[14] Ταῦτα μὲν οὖν ἡμῖν περὶ τῆς τοῦ κατὰ Ἰωάννην εὐαγγελίου γραφῆς εἰρήσθω, καὶ τῆς κατὰ Μάρκον δὲ ἡ γενομένη αἰτία ἐν τοῖς πρόσθεν ἡμῖν δεδήλωται:
[15] ὁ δὲ Λουκᾶς ἀρχόμενος καὶ αὐτὸς τοῦ κατ̓ αὐτὸν συγγράμματος τὴν αἰτίαν προύθηκεν δἰ ἣν πεποίηται τὴν σύνταξιν, δηλῶν ὡς ἄρα πολλῶν καὶ ἄλλων προπετέστερον ἐπιτετηδευκότων διήγησιν ποιήσασθαι ὧν αὐτὸς πεπληροφόρητο λόγων, ἀναγκαίως ἀπαλλάττων ἡμᾶς τῆς περὶ τοὺς ἄλλους ἀμφηρίστου ὑπολήψεως, τὸν ἀσφαλῆ λόγον ὧν αὐτὸς ἱκανῶς τὴν ἀλήθειαν κατειλήφει ἐκ τῆς ἅμα Παύλῳ συνουσίας τε καὶ διατριβῆς καὶ τῆς τῶν λοιπῶν ἀποστόλων ὁμιλίας ὠφελημένος, διὰ τοῦ ἰδίου παρέδωκεν εὐαγγελίου.
Eusebius, H.E. 3.24.1-15:
[1] Goed, laten we nu de onbetwiste geschriften van deze apostel [d.w.z. Johannes] aanduiden.
[2] Allereerst moet zijn evangelie, dat alle gemeenten onder de hemel kennen, aanvaard worden. Dat het redelijk is dat deze door de ouden op de vierde plaats na de andere drie is geplaatst, wordt hierdoor duidelijk.
[3] De geïnspireerde en werkelijk godzalige mensen, ik bedoel de apostelen van Christus, leidden tot in het uiterste een zuiver leven en hadden hun zielen met allerlei deugden versierd, maar waren niet vakkundig als het om taal ging. Zij waren vol zelfvertrouwen als het gaat om de goddelijke en wonderen-werkende kracht die hun door de Heiland geschonken was, maar ze wisten en konden niet dat wat ze van hun Meester geleerd hadden overdragen met behulp van overtuigende, geleerde woorden, maar zij verkondigden enkel dankzij de goddelijke Geest die in hen mee-werkte, en de kracht van Christus waardoor zij wonderen konden doen werkte in hen; zij verkondigden de kennis van het koninkrijk van de hemel in heel de wereld, maar maakten zich niet druk om de details van het schrijven.
[4] En dit deden zij omdat zij in hun bediening bijgestaan werden door iets groters en bovenmenselijks. Paulus bijvoorbeeld, die van allen het meest bekwaam was in het opstellen van betogen en wiens denken meer dan voldoende was, heeft toch niet meer dan enkele korte brieven in geschrifte overgeleverd, hoewel hij talloze onuitsprekelijke dingen te zeggen had, want hij was in aanraking gekomen met beelden van de derde hemel en was opgenomen in het goddelijke paradijs waar hij waardig bevonden was om uitsprekelijke dingen te horen.
[5] Ook de andere [leerlingen] van de Heiland waren dus niet onbekend met zulke dingen: de twaalf apostelen en de zeventig discipelen en daarnaast nog vele anderen. Toch hebben van alle leerlingen van de Heer alleen Matteüs en Johannes geschriften nagelaten.
[6] Een bron vermeldt dat zij uit noodzaak tot schrijven zijn gekomen. Want Matteüs had eerst onder de Hebreeën gepreekt, en toen hij op het punt stond om hen te verlaten, heeft hij in zijn moedertaal voor hen een evangelie nagelaten, waarmee hij zijn afwezigheid compenseerde.
[7] Nadat Marcus en Lucas hun evangeliën hadden gepubliceerd, zegt men dat Johannes al die tijd zonder te schrijven de zijn boodschap verkondigde, maar uiteindelijk om de volgende reden tot schrijven kwam. De drie eerder geschreven evangeliën werden onder allen verspreid en kwamen ook tot hem, en men zegt dat hij ze heeft geaccepteerd en hun waarheid heeft bevestigd; alleen misten er in het geschrevene een verslag van wat als eerste door Christus was gedaan, in het begin van zijn verkondiging.
[8] Nu is dit verhaal zeker waar. Het is immers duidelijk te zien dat de drie evangelisten alleen schrijven over wat na de gevangenname van Johannes de Doper in één jaar door de Heiland gedaan is; dat geven ze ook aan in het begin van hun beschrijvingen.
[9] Want na het vasten van veertig dagen en de bedroeving die daarna plaatsvond, geeft Matteüs de tijd waarover hij schrijft duidelijk aan: 'Toen Hij hoorde dat Johannes was overgeleverd, ging Hij terug vanuit Judea naar Galilea.'
[10] En Marcus zegt op dezelfde manier: 'Nadat Johannes overgeleverd was, ging Jezus naar Galilea.' En Lucas geeft hetzelfde aan voor hij begint te schrijven over de daden van Jezus, door te zeggen dat Herodes aan zijn wandaden toevoegde, 'dat hij Johannes in de gevangenis gooide.'
[11] Men zegt dat de apostel Johannes daarom verzocht werd om over de tijd waar de eerdere evangelisten gezwegen hadden te schrijven wat de Heiland gedaan had, namelijk wat voor de gevangenname van de Doper gebeurd was. Dat geeft hij ook aan, als hij zegt: 'Dit begin van de tekenen deed Jezus', en daarna midden tussen de daden van Jezus vermeldt dat de Doper toen doopte bij Enon in de buurt van Salim, en hij maakt dit duidelijk door te zeggen: 'Want Johannes was nog niet in de gevangenis gegooid.'
[12] Daarom levert Johannes in zijn evangelie over wat Jezus gedaan heeft voordat de Doper in de gevangenis gegooid was, terwijl de andere drie evangelisten vermelden wat er na de gevangenname van de Doper gebeurde.
[13] Nu dit vastgesteld is kan iemand moeilijk menen dat de evangeliën elkaar tegenspreken, want het evangelie naar Johannes gaat over de eerste daden van Christus, en de anderen beschrijven wat er op het laatst gebeurde. Het is dus begrijpelijk dat Johannes gezwegen heeft over de vleselijke afkomst van de Heiland, waar Mattheüs en Lucas eerder over geschreven hadden, en is begonnen met de goddelijke [afkomst], zoals dat voor hem, omdat hij daar bekwamer voor was, door de goddelijke Geest was overgehouden.
[14] To zover over het evangelie naar Johannes, en over het ontstaan van het evangelie naar Marcus heb ik eerder al verduidelijkt.
[15] En Lucas geeft aan het begin van zijn boek zelf aan wat de reden is dat hij het verslag schreef, waarin hij duidelijk maakt dat dat vele anderen geprobeerd hadden om vlug een verhaal te schrijven van de dingen waar hij zelf zekerheid over had. Daarom vond hij het nodig om ons te vrijwaren van de twijfelachtige oordelen van anderen, en door middel van zijn eigen evangelie een betrouwbaar verslag over te leveren van de dingen waarvan hij de waarheid goed kende. Die kende hij door zijn aanwezigheid bij en vriendschap met Paulus en de hulp die hij kreeg door zijn omgang met de andere apostelen.
Eusebius, H.E., 5.10.3:
ὧν εἷς γενόμενος καὶ ὁ Πάνταινος, καὶ εἰς Ἰνδοὺς ἐλθεῖν λέγεται, ἔνθα λόγος εὑρεῖν αὐτὸν προφθάσαν τὴν αὐτοῦ παρουσίαν τὸ κατὰ Ματθαῖον εὐαγγέλιον παρά τισιν αὐτόθι τὸν Χριστὸν ἐπεγνωκόσιν, οἷς Βαρθολομαῖον τῶν ἀποστόλων ἕνα κηρῦξαι αὐτοῖς τε Ἑβραίων γράμμασι τὴν τοῦ Ματθαίου καταλεῖψαι γραφήν, ἣν καὶ σῴζεσθαι εἰς τὸν δηλούμενον χρόνον.
Eusebius, H.E., 5.10.3:
Een van hen was Pantaenus, van wie gezegd wordt dat hij de Indiërs bereikte. Volgens de overlevering vond hij daar bij degenen die al voor zijn komst Christus kenden het evangelie volgens Matteüs. Bartolomeüs had [het Evangelie] aan hen verkondigd en hun een afschrift van het evangelie van Matteüs in Hebreeuwse letters nagelaten, dat zij tot die tijd bewaard hadden.
Eusebius, Ad Marinum, 2.1:
λέλεκται δὲ ὀψὲ τοῦ Σαββάτου παρὰ τοῦ ἑρμηνεύσαντος τὴν Γραφήν· ὁ μὲν γὰρ εὐαγγελιστὴς Ματθαῖος Ἑβραΐδι γλώττῃ παρέδωκε τὸ εὐαγγέλιον· ὁ δὲ ἐπὶ τὴν Ἑλλήνων φωνὴν μεταβαλὼν αὐτὸ, τὴν ἐπιφωσκοῦσαν ὥραν εἰς τὴν Κυριακὴν ἡμέραν, ὀψὲ Σαββάτων προσεῖπεν.
Eusebius, Ad Marinum, 2.1:
De frase 'laat na de sabbat' is van de vertaler van de Schrift. Want de evangelist Matteüs heeft zijn evangelie in de Hebreeuwse taal overgeleverd, en degene die het in het Grieks heeft vertaald noemde het moment waarop de dag van de Heer aanbrak 'laat na de sabbat'.