Het is enkele geleerden (waaronder Cuthbert Turner, Vincent Taylor en Richard Bauckham) opgevallen dat er in het Marcusevangelie veel 'meervoud-enkelvoudsprongen' plaatsvinden. Dat zijn gedeeltes die beginnen met een zin of bijzin waarvan het onderwerp een meervoud is (bijvoorbeeld: 'Toen zij kwamen...'), terwijl de daaropvolgende zin een onderwerp of meewerkend voorwerp in het enkelvoud heeft, zonder dat aangegeven wordt om wie het gaat (bijvoorbeeld: '... zei hij'). Uit de context valt op te maken dat het in alle gevallen om Jezus gaat.
De volgende lijst is gebaseerd op Bauckhams Jesus and the Eyewitnesses (pp. 153-155 in de digitale editie), maar met enkele aanpassingen. In de linkerkolom staan de meervoud-enkelvoudsprongen in het Marcusevangelie (geciteerd volgens de HSV, soms met enkele aanpassingen). De andere kolommen laten zien hoe de tekst in afwijkende manuscripten van het Marcusevangelie en in de parallelle passages in de evangeliën van Matteüs en Lucas weergegeven is. De tekst in deze kolommen is roodgekleurd als op een of andere manier de meervoud-enkelvoudsprong door een wijzinging van de tekst van Marcus verdwenen is.
Marcus
Variant in sommige manuscripten
Matteüs
Lucas
1. Markus 1:21 En zij kwamen (εἰσπορεύονται) in Kapernaüm; en op de sabbat ging Hij (εἰσελθὼν) meteen naar de synagoge en gaf Hij onderwijs.
Lukas 4:31 En Hij daalde af (κατῆλθεν) naar Kapernaüm, een stad in Galilea, en onderwees hen op de sabbatdagen.
2. Markus 1:29-30 En toen zij uit de synagoge gegaan waren, gingen zij (ἦλθον) meteen naar het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes. En de schoonmoeder van Simon lag met koorts op bed, en zij spraken meteen met Hem (λέγουσιν αὐτῷ) over haar.
gingen zij → ging Hij (ἦλθεν)
Mattheüs 8:14 En Jezus kwam (ἐλθὼν ὁ Ἰησοῦς) in het huis van Petrus en zag zijn schoonmoeder met koorts op bed liggen.
Lukas 4:38 Nadat Jezus opgestaan en uit de synagoge vertrokken was, ging Hij (εἰσῆλθεν) naar het huis van Simon. De schoonmoeder van Simon had hoge koorts en ze vroegen Hem om hulp voor haar.
3. Markus 5:1-2 En zij kwamen (ἦλθον) aan de overkant van de zee, in het land van de Gadarenen. En toen Hij uit het schip gegaan was (ἐξελθόντος), kwam Hem meteen uit de grafspelonken iemand met een onreine geest tegemoet.
zij kwamen → Hij kwam (ἦλθεν)
Mattheüs 8:28 En toen Hij aan de overkant was gekomen (ἐλθόντος αὐτοῦ), in het land van de Gergesenen, kwamen twee mensen die door demonen bezeten waren, Hem tegemoet[.]
Lukas 8:26-27 En zij voeren (κατέπλευσαν) verder naar het land van de Gadarenen, dat tegenover Galilea ligt. Toen Hij aan land gegaan was (ἐξελθόντι), kwam een man uit de stad Hem tegemoet, die al lange tijd door demonen bezeten was.
4. Markus 5:38 En zij kwamen (ἔρχονται) bij het huis van het hoofd van de synagoge en Hij zag (θεωρεῖ) de opschudding en hen die luid huilden en jammerden.
zij kwamen → Hij kwam (ἔρχεται)
Mattheüs 9:23 Toen Jezus in het huis van de leidinggevende kwam (ἐλθὼν ὁ Ἰησοῦς), en de fluitspelers en de misbaar makende menigte zag[.]
Lukas 8:51-52 Toen Hij in het huis gekomen was (ἐλθὼν), liet Hij niemand binnenkomen dan Petrus, Jakobus, Johannes, en de vader en de moeder van het kind. Allen huilden luid en bedreven rouw over haar.
5. Markus 6:53-54 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret en legden daar aan. En toen zij uit het schip gegaan waren (ἐξελθόντων), herkenden zij Hem (ἐπιγνόντες αὐτὸν) meteen.
Mattheüs 14:34-35 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij (ἦλθον) in het land Gennesaret. En toen de mannen van die plaats Hem herkenden (ἐπιγνόντες αὐτὸν) ...
6. Markus 8:22 En zij kwamen (ἔρχονται) in Bethsaïda; en ze brachten een blinde bij Hem (φέρουσιν αὐτῷ) en smeekten Hem dat Hij hem aanraakte.
zij kwamen → Hij kwam (ἔρχεταί)
7. Markus 9:9 En toen zij van de berg afdaalden (καταβαινόντων), gebood Hij (διεστείλατο) hun dat zij niemand vertellen zouden wat zij gezien hadden, voordat de Zoon des mensen uit de doden zou zijn opgestaan.
Mattheüs 17:9 En toen zij van de berg afdaalden (καταβαινόντων αὐτῶν), gebood Jezus hun (ἐνετείλατο αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς): Vertel niemand van wat u gezien hebt, totdat de Zoon des mensen opgestaan is uit de doden.
Lukas 9:36 En zij zwegen en vertelden in die dagen niemand iets van wat zij gezien hadden.
8. Markus 9:14-15 En toen zij bij de discipelen gekomen waren (ἐλθόντες), zagen zij een grote menigte om hen heen en enige schriftgeleerden, die met hen aan het redetwisten waren. En meteen toen heel de menigte Hem zag (ὁ ὄχλος ἰδόντες αὐτὸν), waren zij ontdaan, en zij snelden naar Hem toe en begroetten Hem.
zij waren gekomen → Hij was gekomen (ἐλθὼν)
Mattheüs 17:14 En toen zij bij de menigte gekomen waren (ἐλθόντων), kwam er iemand bij Hem (προσῆλθεν αὐτῷ ἄνθρωπος), die voor Hem op de knieën viel en zei:
Lukas 9:37 Het gebeurde de volgende dag, toen zij van de berg afdaalden (κατελθόντων αὐτῶν), dat een grote menigte Hem tegemoet kwam (συνήντησεν αὐτῷ ὄχλος πολύς).
9. Markus 9:30 En zij vertrokken (ἐξελθόντες) vandaar en reisden door Galilea; en Hij wilde (ἤθελεν) niet dat iemand het zou weten.
Mattheüs 17:22 Toen zij in Galilea verbleven (Συστρεφομένων αὐτῶν), zei Jezus tegen hen (εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς)[.]
Lukas 9:43 Toen zij zich allen verwonderden over alle dingen die Hij deed, zei Jezus tegen Zijn discipelen[.]
10. Markus 9:33 En zij kwamen (ἦλθον) in Kapernaüm en toen Hij thuisgekomen was (γενόμενος), vroeg Hij (ἐπηρώτα) hun: Waarover had u het met elkaar onderweg?
zij kwamen → Hij kwam (ἦλθεν)
Mattheüs 18:1 Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?
Lukas 9:46-47 Er ontstond een meningsverschil onder hen over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Maar toen Jezus de overweging van hun hart zag, nam Hij een kind en zette dat bij Zich.
11. Markus 10:32 En zij waren onderweg en gingen naar Jeruzalem en Jezus ging hen voor; en zij waren verbaasd en terwijl zij Hem volgden, waren zij bevreesd (ἐθαμβοῦντο). En toen Hij de twaalf opnieuw bij Zich genomen had (παραλαβὼν), begon Hij tegen hen te zeggen wat Hem overkomen zou[.]
Mattheüs 20:17 En toen Jezus naar Jeruzalem ging (ἀναβαίνων ὁ Ἰησοῦς), nam Hij de twaalf discipelen onderweg apart bij Zich en zei tegen hen[.]
Lukas 18:31 En Hij nam de twaalf bij Zich en zei tegen hen[.]
12. Markus 10:46 En zij kwamen (ἔρχονται) in Jericho. En toen Hij Jericho uitging (ἐκπορευομένου αὐτοῦ) en Zijn discipelen en een grote menigte, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, de blinde, aan de weg te bedelen.
Mattheüs 20:29 En toen zij Jericho uit gingen (ἐκπορευομένων αὐτῶν), volgde een grote menigte Hem (ἠκολούθησεν αὐτῷ ὄχλος πολύς).
Lukas 18:35 Het gebeurde nu toen Hij dicht bij Jericho kwam, dat een zekere blinde aan de weg zat te bedelen.
13. Markus 11:1 En toen zij Jeruzalem naderden (ἐγγίζουσιν), bij Bethfagé en Bethanië, dicht bij de Olijfberg, zond Hij twee van Zijn discipelen uit (ἀποστέλλει)[.]
zij naderden → Hij naderde (ἤγγῐζεν)
Mattheüs 21:1 En toen zij Jeruzalem naderden (ἤγγισαν) en in Bethfagé bij de Olijfberg gekomen waren (ἦλθον), zond Jezus twee discipelen uit (Ἰησοῦς ἀπέστειλεν) en zei tegen hen[.]
Lukas 19:29 En het gebeurde, toen Hij dicht bij Bethfagé en Bethanië gekomen was (ἤγγισεν), bij de berg die de Olijfberg heette, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond (ἀπέστειλεν).
14. Markus 11:12 En de volgende dag, toen zij uit Bethanië gingen (ἐξελθόντων), kreeg Hij honger (ἐπείνασεν).
Mattheüs 21:18 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde (ἐπανάγων) naar de stad, kreeg Hij honger (ἐπείνασεν).
15. Markus 11:15 En zij kwamen (ἔρχονται) in Jeruzalem; en toen Hij de tempel binnengegaan was (εἰσελθὼν), begon Hij hen die in de tempel verkochten en kochten, naar buiten te drijven; en de tafels van de wisselaars en de stoelen van hen die de duiven verkochten, keerde Hij om[.]
zij kwamen → Hij ging binnen (εἰσελθὼν)
Hij → Jezus (ὁ Ἰησοῦς)
Mattheüs 21:12 En Jezus ging de tempel van God binnen en dreef allen die in de tempel verkochten en kochten naar buiten, en keerde de tafels van de wisselaars om en de stoelen van hen die de duiven verkochten.
Lukas 19:45 En toen Hij de tempel was binnengegaan, begon Hij hen die daarin verkochten en kochten, eruit te drijven.
16. Markus 11:20-21 En toen zij er 's morgens vroeg voorbijgingen (παραπορευόμενοι), zagen zij dat de vijgenboom verdord was, van de wortels af. En Petrus, die het zich herinnerde, zei tegen Hem (Πέτρος λέγει αὐτῷ): Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord.
17. Markus 11:27 En zij kwamen (ἔρχονται) weer in Jeruzalem. En toen Hij in de tempel rondliep (περιπατοῦντος αὐτοῦ), kwamen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten naar Hem toe
Mattheüs 21:23 En toen Hij in de tempel gekomen was, kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe[.]
Lukas 20:1 Het gebeurde op een van die dagen, toen Hij in de tempel het volk onderwees en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en de schriftgeleerden met de oudsten daarbij kwamen staan.
18. Markus 14:22 En terwijl zij aten (ἐσθιόντων αὐτῶν), nam Hij (λαβὼν) brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.
Hij → Jezus (ὁ Ἰησοῦς)
Mattheüs 26:26 En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.
Lukas 22:19 En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.
19. Markus 14:32 En zij kwamen (ἔρχονται) op een plaats waarvan de naam Gethsémané was, en Hij zei (λέγει) tegen Zijn discipelen: Ga hier zitten totdat Ik gebeden zal hebben.
Mattheüs 26:36 Toen ging Jezus (ἔρχεται (...) ὁ Ἰησοῦς) met hen naar een plaats die Gethsémané heette, en zei tegen de discipelen: Ga hier zitten, terwijl Ik daar ga bidden.