Een opvallend kenmerk van het Marcusevangelie is dat het Griekse evangelie duidelijke invloeden van twee verschillende talen laat zien: het Aramees en het Latijn. Hieronder heb ik een overzicht gemaakt van de belangrijkste Aramese woorden en zinnen in het Marcusevangelie, inclusief de gevallen waarin de evangelist een toelichting op de betekenis geeft. Los van deze getranscribeerde Aramese woorden menen sommige geleerden nog meer Aramese invloeden op de taal van het Marcusevangelie te hebben ontdekt.
Ook het aantal Latijnse leenwoorden in het evangelie is opvallend. Twee keer wordt een Latijns woord gebruikt om de betekenis van een Grieks woord toe te lichten (Marcus 12:42 en 15:16). Hieronder is de lijst met voorbeelden weergegeven die door Christopher Zeichmann is opgesteld, waarbij ik de voorbeelden die hij heeft aangemerkt als algemeen bekende leenwoorden heb weggelaten.
Getranscribeerde Aramese woorden en zinnen
Marcus
Matteüs
Lucas
3:17 Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf Hij de naam Boanerges (Βοανηργές), wat ‘zonen van de donder’ betekent),
10:2 Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes,
6:14 Jakobus en Johannes,
3:22 Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: ‘Hij is bezeten door Beëlzebul (Βεελζεβοὺλ),’ en: ‘Dankzij de vorst der demonen kan Hij demonen uitdrijven.’
12:12 Maar de farizeeën die dit hoorden, zeiden tegen elkaar: ‘Hij kan die demonen alleen maar uitdrijven dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen.’
11:15 Maar enkelen van hen zeiden: ‘Dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen, kan Hij demonen uitdrijven.’
5:41-42 Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem (ταλιθα κουμ)!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen.
9:25 Hij pakte het meisje bij de hand, en ze stond op.
8:54-55 Hij nam haar hand vast en zei met luide stem: ‘Meisje, sta op!’ Haar levensadem keerde terug en ze stond meteen op.
7:11 Maar u leert dat iemand tegen zijn vader of moeder mag zeggen: “Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn is korban (κορβᾶν),”’ (wat ‘offergave’ betekent)
15:5 Maar u leert: “Wie tegen zijn vader of moeder zegt: ‘Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn, bestem ik tot offergave,’
7:34 Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata (εφφαθα)!’, wat betekent: ‘Ga open!’
9:43-47 Als je hand je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen naar de Gehenna (γέενναν) gaan, naar het onblusbare vuur. Als je voet je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden. En als je oog je ten val brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden,
18:8-9 En als je hand of je voet je ten val brengt, hak hem dan af en werp hem weg: je kunt beter verminkt of kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen worden. Brengt je oog je ten val, ruk het dan uit en werp het weg: je kunt beter met één oog het leven binnengaan dan in het bezit van twee ogen in het vuur van de Gehenna geworpen worden.
10:51 Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni (ραββουνι), zorg dat ik kan zien.’
20:33 Ze antwoordden: ‘Heer, open onze ogen!’
18:40-41 Toen deze voor Hem stond, vroeg Hij hem: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Heer, zorg dat ik kan zien.’
11:9-10 Allen die voor Hem uit liepen of achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna (ὡσαννά)! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hoogste hemel!’
21:9 De talloze mensen die voor Hem uit liepen en achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hoogste hemel!’
19:38 Ze riepen: ‘Gezegend Hij die komt als koning, in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste!’
14:32 Ze kwamen bij een plek die Getsemane (Γεθσημανὶ) heette, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’
26:36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’
22:40 Toen Hij daar was aangekomen, zei Hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’
14:36 Hij zei: ‘Abba (αββα), Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt.’
26:39 Hij (...) bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’
22:41-42 Hij bad: ‘Vader, als U het wilt, neem dan deze beker van Mij weg. Maar laat niet wat Ik wil, maar wat U wilt gebeuren.’
15:22 Ze brachten Hem naar Golgota (Γολγοθᾶν), wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent.
27:33 Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat ‘schedelplaats’ betekent.
23:33 Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet...
15:34 Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani (ελωι ελωι λεμα σαβαχθανι)?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’
27:46 Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’
Latijnse leenwoorden
4:21 En Hij zei: ‘Je pakt toch geen lamp om hem onder een korenmaat (μόδιον = modius) te zetten of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard.
8:16 Wie een lamp aansteekt, zet hem niet onder een vat (σκεῦος) of onder een bed, maar plaatst hem op een standaard, zodat iedereen die binnenkomt het licht ziet.
5:9 Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’ En hij antwoordde: ‘Legioen (λεγιὼν = legio) is mijn naam, want we zijn met velen.’
8:30 Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’ Hij antwoordde: ‘Legioen (λεγιών = legio)’ – er woonden namelijk veel demonen in hem.
6:27 Hij stuurde meteen iemand van zijn garde (σπεκουλάτωρ = speculator) weg met het bevel hem het hoofd te brengen. De soldaat ging naar de gevangenis en onthoofdde Johannes.
14:10 en hij gaf opdracht Johannes in de gevangenis te onthoofden.
6:37 Maar Hij zei: ‘Geven jullie hun maar te eten!’ Ze vroegen Hem: ‘Moeten wij dan voor tweehonderd denarie (δηνάριον = denarius) brood gaan kopen om hun te eten te geven?’
14:16-17 Maar Jezus zei: ‘Ze hoeven niet weg, geven jullie hun maar te eten.’ Ze antwoordden Hem: ‘We hebben hier niets, alleen vijf broden en twee vissen.’
9:13 Maar Hij zei tegen hen: ‘Geven jullie hun te eten.’ Ze zeiden: ‘We hebben maar vijf broden en twee vissen. Moeten wij dan eten gaan kopen voor al die mensen?’
7:3-4 (de farizeeën en alle andere Joden eten namelijk pas als ze [grondig] (πυγμή = pugnus) hun handen gewassen hebben, omdat ze zich aan de traditie van hun voorouders houden, en als ze van de markt komen, eten ze pas als ze zich helemaal gewassen hebben, en er zijn nog allerlei andere tradities waaraan ze zich houden, zoals het schoonmaken van bekers, kruiken (ξέστης = sextarius), ketels en bedden),
12:14-15 'Is het toegestaan belasting (κῆνσος = census) te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet?’ Maar omdat Hij hun huichelarij doorzag, antwoordde Hij: ‘Waarom stelt u Me op de proef? Laat Me eens een denarie (δηνάριον = denarius) zien.’
22:17-19 Zeg ons daarom wat U vindt: is het toegestaan de keizer belasting (κῆνσος = census) te betalen of niet?’ Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u Me op de proef, huichelaars? Laat Me eens een belastingmunt zien.’ Ze reikten Hem een denarie (δηνάριον = denarius) aan.
20:22-24 'Welnu, is het toegestaan belasting te betalen (φόρον δοῦναι) aan de keizer of niet?’ Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: ‘Laat Mij eens een denarie (δηνάριον = denarius) zien.'
Marcus 12:42 Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een quadrans (κοδράντης = quadrans).
21:2 Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide,
14:4-5 Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is deze verkwisting goed voor? Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie (δηνάριον = denarius) verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.’
26:8-9 De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, en dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’
15:15 Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen (φραγελλώσας = flagello).
27:26 maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen (φραγελλώσας = flagello).
23:22 Voor de derde maal zei hij tegen hen: ‘Wat heeft die man dan misdaan? Ik heb niets gevonden waarvoor Hij de doodstraf verdient. Dus zal ik Hem vrijlaten, nadat ik Hem heb laten geselen (παιδεύω).’
15:16 De soldaten leidden Hem weg, het paleis (dat is het pretorium (πραιτώριον = praetorium)) in, en riepen de hele cohort bijeen.
27:27 De soldaten van de gouverneur namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om Hem heen.
15:39 Toen de centurio (κεντυρίων = centurio), die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ (Zie ook vss. 44, 45.)
27:54 Toen de centurio (ἑκατόνταρχος) en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’
23:47 De centurio (ἑκατοντάρχης) zag wat er gebeurd was en loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige!’