& van Hengel

Ref. VI - d en f

Hendrik Wesseling, commissionair bij Bontekoning & Aukes

Johannes broer Hendrik, eveneens een zoon van Johannes en Anna Elisabeth Wesseling – Thomas, is in Amsterdam in de Weesperstraat geboren in 1784. Hij is gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam door pastor Aäron le Grand. Doopgetuige was: Carel Christiaan Thomas Constantia Henderica Johanna Delborgo.

Hendrik Johanneszoon Wesseling verbindt zich in de echt in Delft op 27 februari 1812 met Maria Catharina van Hengel uit Uitgeest, dochter van Steven Jan Hendrik van Hengel en Adriana Johanna Doornik.

Hendriks zus Maria Elisabeth trouwt in 1821 met de broer van Maria Catharina: Bartholomeus Justus van Hengel.

Afbeeldingen zijn afkomstig uit het Ned. Patriciaat. Mocht er een familielid Van Hengel een kleurenfoto van deze portretten hebben dan hou ik me aanbevolen.

De familie Van Hengel stamt oorspronkelijk uit Bocholt uit het Duitse Westfalen. De stamvader van het geslacht, Geert Schulte van Hengel, is aldaar tussen 1663 en 1666 overleden. Een uitgebreide genealogie is opgenomen in Nederlands Patriciaat 1983, 67e jaargang, blz. 95-137 en De Nederlandsche Leeuw, jaargang 1945-1946, blz. 95-109 en blz. 158-170.

De familie kende verschillende bekende leden, die hieronder besproken worden.

Steven Jan van Hengel (1694-1757). Hij werd op 21 augustus 1732 tot voogd, bestuurder, van Winterswijk benoemd als opvolger van zijn vader Stephan Jan van Hengel (1663-1745).

Zijn zoon Dirk van Hengel (1702-1776) vestigde zich als zilversmid te Amsterdam. Diens naam komt voor in rekesten uit 1743 en 1754 waarin toestemming wordt gevraagd tot het plaatsen van zilversmidsfornuizen. Dirk's kleinzoon Steven Jan Hendrik van Hengel (1767-1836) was predikant van onder meer Heemstede en Delft.

Rond 1819 vestigt Bartholomeus Justus van Hengel (1794-1857), de oudste zoon van S.J.H. van Hengel, zich te Amsterdam. Hij richt in dat jaar de cargadoorsfirma B.J. van Hengel en co. op. De firma werd voortgezet door zijn zoons Adrianus Johannes (1821-1893) en Willem Petrus (1833-1900) van Hengel, beide firmant van de firma van Hengel en co., en door zijn kleinzoon Johannes Frederik van Hengel (1887-1975), de laatste van Hengel in het cargadoorsvak. J.F. van Hengel trad op als liquidateur van de firma na de fusie met de firma Jan Salm en Meijer tot het Verenigd Cargadoors Kantoor. Hij zette zijn werkzame leven voort als directeur van de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Zijn oudere broer Adrianus Johannes van Hengel (1866-1936) volgde in de eerste jaren van de twintigste eeuw te Leiden de rechtenstudie. Al tijdens zijn studie maakte hij kennis met het bankwezen. Aanvankelijk vestigde hij zich als advocaat, maar al snel werd hij bankier bij de Amsterdamsche Bank. Hij was achtereenvolgens directeur van de Amsterdamsche Bank, gedelegeerd commissaris van de Rotterdamsche Bankvereeniging, commissaris van de Amsterdamsche Bank en directeur-generaal van de Österreichische Creditanstalt/Wiener Bankverein. In 1936 verloor hij het leven bij een vliegtuigongeluk.

Zijn zoon Steven Jan Hendrik van Hengel (1925-1985) was eveneens bankier en bekleedde onder andere een directiefunctie bij de Van Lanschot Bank. Hij werd in 1970 gekozen tot fellow van the Institute of Bankers en bezorgde als redacteur de uitgave van het boek 'Elements of Banking, a selection from J.W. Gilbart F.R.S. 'a practical treatise on banking''. Hij was een verwoed golfer en deed ook onderzoek naar het ontstaan van de golfsport, hetgeen resulteerde in de publicatie van het boek 'Early Golf', waarvan uiteindelijk drie drukken verschenen. Bron Stadsarchief Amsterdam

Parenteel van Geert Schulte van Hengel

Hendrik Wesseling en Maria Catharina van Hengel gaan in zijn geboorteplaats Amsterdam wonen, waar Hendrik samen met zijn oudere broer Johannes en jongere broer Simon Hendrik commissionair wordt bij houthandel Bontekoning & Aukes.

Hendrik en Maria Catharina krijgen twee zonen: Johannes (Jan) in 1816 en Hendrik Carel in 1817.

Na zeven jaar huwelijk overlijdt zijn vrouw Maria Catharina, ca. 26 jaar oud. Hendrik blijft achter met Jan, drie jaar oud, en Hendrik Carel, twee jaar oud.

Zo’n twintig jaar blijft Hendrik ongetrouwd, tot de jongens op eigen benen staan.

Overzichtskaart van Maartensdijk, hemelsbreed niet zo ver verwijderd van Maarssen (geheel links op de kaart), waar broer Simon Hendrik woonde en Soest, waar broer Johannes verbleef.

Hendrik hertrouwt te Maartensdijk met Cornelia Brand, de dochter van Georgius Brand en Elizabeth Evers. Zij gaan wonen in Maartensdijk waar Cornelia in 1855 overlijdt, 58 jaar oud en Hendrik, voor de tweede keer in zijn leven weduwnaar, in 1858, ca. 74 jaar oud. Zo’n kleine zestien jaar mocht hij met haar gelukkig zijn.

Hendriks zoon Johannes (Jan) Wesseling en zijn nageslacht.

Hendriks zoon Johannes (Jan) neemt net als zijn vader deel aan de Houthandel en trouwt met Digna Philippina Suzanna Henriette Zweerts. Hij overlijdt echter in 1847 op jonge leeftijd, 31 jaar tot groot verdriet van zijn vader Hendrik. Jan laat vier kleine kinderen achter: zoontjes Hendrik Marius, acht jaar en Steven Jan, zes jaar, en de dochtertjes: Maria Catharina, vier jaar en Cornelia Susanna, twee jaar.

Groot gebracht door hun moeder, komen de kinderen goed terecht.

Je kunt zeggen, dat er veel “know how” in deze tak voorkomt:

Dochter Maria Catharina trouwt met Jean Joseph Marie Dudok van Heel, een fabrikant – hun zoon Johannes wordt medeoprichter van de firma van Laer, agenten van buitenlandse huizen en handel in ijzer, machinerieën enz. en directeur van ijzer- en staalhandel Bernet & Co.

Dochter Cornelia Susanna trouwt met Mr. Herman Jacob Kist, procureur generaal, zoon van Nicolaas Christiaan Kist en Catharina Wilhelmina Dijckmeester.

Mr. Herman Jacob Kist is een verdienstelijk rechtsgeleerde en volksvertegenwoordiger, geb. 25 Dec. 1836 te Leiden, waar zijn vader Nicolaas Christiaan Kist theologisch professor in de kerkhistorie was; Zijn grootvader Joost Gerard Kist was predikant te Leeuwen/Puiflijk en Zaltbommel, evenals zijn overgrootvader, die predikant te Maarssen en Woerden was in de tweede helft van de achttiende eeuw.Herman Jacob Kist overlijdt 2 Juni 1912 te Laren (N.H.). Hij studeerde aan de Leidsche hogeschool in de rechten en promoveerde 7 Februari 1861 op een proefschrift: Over de verbindtenissen die uit onrechtmatige daad ontstaan volgens art. 1401 en 1402 B.W. In 1863 tot substituut officier van Justitie te Tiel benoemd, werd bij vijf jaar later in die betrekking overgeplaatst naar Amsterdam, terwijl hij in januari 1875 tot advocaat-generaal bij het nieuwe gerechtshof in laatstgenoemde stad werd aangesteld. 13 Juni 1877 trad hij op als procureur-generaal bij genoemd hof, uit welke waardigheid hij Dec. 1903 eervol ontslagen werd. Van september 1881 – maart 1888 was Mr. H.J. Kist lid der Tweede Kamer Staten-Generaal voor het hoofdkiesdistrict Amsterdam, waar hij tot de liberale partij behoorde en waar hij o.a. zijn medewerking heeft verleend aan de invoering van een nieuw strafwetboek. In november 1891 kozen de Provinciale Staten van Noord-Holland (waarvan hij sedert 1871 lid was) hem tot hun afgevaardigde naar de Eerste Kamer. Zijn mandaat hiervoor werd verlengd in 1896 en in 1904. Verscheidene jaren was Mr. K. ook lid van 't hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.

Jongste zoon Steven Jan, trouwt met zijn nicht Dina Johanna van oom Hendrik Carel. Zij emigreren naar Montreux, waar ze één zoon krijgen, die kinderloos sterft.

Oudste zoon Hendrik Marius Wesseling is commissionair bij Bontekoning & Aukes en opereert dus volop in het familiebedrijf in Amsterdam, waar hij woont. Via een logeerpartijtje bij zijn oom, ds. Hendrik Carel Wesseling, die predikant in Tiel is, leert hij Anna Elsabe Dijckmeester kennen, de dochter van de Tielse notaris en wethouder Herman Dijckmeester en Jacoba Hermanna Verschoor. Anna Elsabé Wesseling - Dijckmeester is een volle nicht van haar zwager mr. Herman Jacob Kist, die met een zus van haar man Hendrik Marius, Cornelia Susanna Wesseling, getrouwd is.

Haar vader is een broer van de moeder van Herman Jacob. Beide zijn kleinkinderen van Herman Jacob Dijckmeester en Anna Elsabé des H.R.R. barones van Omphal en naar hun gemeenschappelijke grootouders genoemd.

DIJCKMEESTER (Herman Jacob), verdienstelijk staatsman, 1 Febr. 1771 te Tiel geb. en 16 Juni 1850 aldaar overleden. Zijn ouders waren Mr. Herman D., president-burgemeester van Tiel, en Catharina Petronella van Suchtelen. Na de Latijnsche school zijner geboorteplaats te hebben afgeloopen, studeerde hij te Leiden in de rechten (ingeschr. 2 Apr. 1788) en promoveerde 28 Juni 1793 tot Jur. Utr. Dr., op een Dissertio continens quaedam specimina memorabilia, in quibus homicidium non praesumitur dolo commissum. Hij vestigde zich als advocaat te Nijmegen, keerde echter, door de tijdsomstandigheden daartoe genoopt, weldra naar Tiel terug, waar hem allengs aanzienlijke betrekkingen werden opgedragen. Van 1796-98 was hij lid van het Comité voor de zaken van Marine, en wel commissaris van dat lichaam te Vlissingen. Andermaal naar Tiel teruggekeerd en aldaar de rechtspraktijk hervattend, werd hij in 1802 tot rechter en dijkgraaf van Tiel en Zandwijk benoemd en drie jaar later tot lid der Commissie van landbouw in Gelderland, terwijl hem onder 't bewind van koning Lodewijk tijdelijk nog verschillende andere betrekkingen werden opgedragen. Bij de inlijving van 1810 verloor Mr. H.J. Dijckmeester wel niet zijn post van dijkgraaf, maar wel dien van rechter in Tiel en Zandwijk, in de plaats waarvan hij nu tot rechter van instructie bij de rechtbank van 't arrondissement Tiel werd aangesteld. Bovendien werd hij lid van den Municipalen raad, president van de Kantonsvergadering te Tiel en lid van den Departementalen raad van den Boven-IJsel.Bij de troonsbeklimming van koning Willem I werd hij weldra tot officier van Justitie bij de rechtbank van eersten aanleg in 't arrondissement Tiel benoemd. Kort daarna zag hij zich gekozen tot lid der Algemeene Vergadering van Notabelen, waarin hij 28 Maart 1814 zijn stem vóór de nieuwe grondwet uitbracht. Het volgend jaar werd hij aangesteld tot lid van den Raad te Tiel, terwijl hij in 1817 tot lid der Provinciale Staten van Gelderland werd gekozen. Nagenoeg terzelfder tijd werd hem het lidmaatschap van het College van hoofdingelanden in de Neder-Betuwe opgedragen. Belangrijker taak wachtte hem toen hij in 1821 door de Staten van zijn gewest tot lid der Tweede Kamer Staten-Generaal gekozen werd, in welk lichaam hij tot 1842 zitting heeft gehad; in de jaren 1835 en 36 bekleedde hij het voorzitterschap der Kamer. In al zijn betrekkingen en waardigheden deed Dijckmeester zich kennen als een bekwaam rechtsgeleerde, als een bescheiden, degelijk en rechtschapen mensch. De Maatschappij der Ned. Letterkunde benoemde hem in 1828 tot lid.

Mr. H.J. Dijckmeester was gehuwd, sedert 1799, met vrouwe Anna Elsebé van Omphal, die hem elf kinderen schonk. (foto Iconografisch bureau)

Met zijn zwagers kan Hendrik Marius Wesseling goed van gedachten wisselen over maatschappelijke onderwerpen. Eén broer van Anna Elsabé is kandidaat notaris, een andere gerechtsgriffier, een derde advocaat en procureur en Tweede Kamerlid. Een paar zwagers, mannen van zussen van zijn vrouw, zijn gemeenteontvanger te Velp en notaris te Rheden.

Maar Anna Elsabé wordt niet oud. Slechts 25 jaar is zij wanneer ze op Tweede Kerstdag 1867 overlijdt. Vier jaar is hij met haar getrouwd geweest. Nu scheidt de dood hen.

Tien jaar blijft hij weduwnaar. Dan, in 1877, hertrouwt Hendrik Marius Wesseling in Amersfoort met de elf jaar jongere Constance Veder, de dochter van ds. William Robert Veder. Hij heeft haar vermoedelijk leren kennen door bemiddeling van vaders neef Johannes, die in Amersfoort/Hoogland een Houtzaagmolen beheert. Deze zal dominee Veder zeker gekend hebben. Mogelijk kent ds. Veder de familie Wesseling al langer. Hij was immers predikant in Loenen aan de Vecht, waar de oom en neef van Hendrik Marius’ vader ‘s zomers in huize “Leeuwendijk” woonden.

En met die achterneef Gerrit Weverink Wesseling zit Hendrik Marius immers in de houthandel Bontekoning & Aukes?

Zij zullen zeker onder het gehoor van ds. Veder gezeten hebben. Deze weet wat voor vlees hij met de familie Wesseling in de kuip heeft en komt nu in Amersfoort weer familieleden tegen. Hendrik Marius heeft wat in Amersfoort te zoeken vanwege zijn contacten met de houtzagerij als commissionair van Bontekoning & Aukes. Er zijn gemeenschappelijke zakelijke belangen. Mogelijk heeft Hendrik Marius een keer in de kerk in Amersfoort gezeten toen de gevierde predikant ds. Veder voorging en zijn oog laten vallen op dochter Constance. Op de tiende september van dat jaar 1877 is de vrouw van vaders Amersfoortse neef Johannes, Cornelia Sophia Meijjes, overleden. Mogelijk heeft Hendrik Marius tijdens die begrafenis Constance ontmoet. Of heeft Constances vader als emeritus predikant de begrafenis geleid? Hoe dan ook, een kleine maand later, op vier oktober 1877, trouwt Hendrik Marius met Constance. Vermoedelijk zegent vader Veder het huwelijk van zijn dochter in.

Ds. Veder is predikant te Heiloo, Loenen aan de Vecht, Zutphen en Dordrecht geweest en na zijn emeritaat in Amersfoort gaan wonen. Als weduwnaar is hij in Dordt getrouwd met Clara Anna Maria van der Sande, die hem kinderen heeft geschonken, waaronder Constance. Schoonvader Veder is een geleerd kerkhistoricus, gevierd prediker, maar ook een gezien figuur in zijn pastorale werk. Daarnaast is hij literair begaafd en heeft vele vrienden in literaire kringen, waaronder de bekende Jacob van Lennep.

Het predikantenbord in de kerk te Loenen aan de Vecht met de naam van o.a. ds. W.R. Veder en het opschrift:

“Gedenkt uwer voorgangeren die u het Woord Gods gesproken hebben”.

Ds. Hasebroek schetst hem als volgt:

William Robert Veder werd den 9 Augustus 1808 te Rotterdam geboren. Hij had al terstond het voorrecht een paar wakkere ouders te hebben in John Veder en Tonia van Duijm: gezonde, stevige, krachtige stammen, wier groenheid en frischheid op een goede, rijpe, welige vrucht kon doen hopen. Ook de grond, waarin die boomen stonden en tierden, was aan een malsche en vette tuinaarde gelijk. Het ontbrak toch dien ouderen niet aan de noodige middelen om hun kroost een goede, zorgvolle opvoeding te geven. Zelfs de lucht der vaderstad, waarin Veder het levenslicht zag, was voor hem een voorrecht te meer: het bloeiende Rotterdam met zijn karakteristieke, werkzame, pittige en vooruitstrevende bevolking schiep den geestigen knaap een eigenaardige atmosfeer, waarin de aanleg, die in hem school, zich gelukkig kon ontwikkelen.

Groot was van stonden aan de opgang, dien hij maakte. Het bleek toch nu ten volle, wat men reeds te Leiden had vermoed, dat, gelijk Veder een dichterlijken aanleg in zich droeg, de natuur hem nog veel meer tot redenaar had voorbestemd en gevormd. Hij bezat daarvoor alle vereischten. Een vlugge geest, een levendige verbeelding, een warm gevoel en een door klassieke vorming veredelde smaak vereenigden zich in hem op de gelukkigste wijze. Maar evenzeer muntte hij uit in de gaven, tot oefening der uiterlijke welsprekendheid gevorderd: een volle, krachtige, diepe, welluidende stem, die de gansche toonladder des geluids met gemak op- en afdaalde, een indrukwekkend gelaat, een statige houding en een bezielde mimiek, die de mondelinge voordracht op de indrukwekkendste wijze begeleidde en ondersteunde, stonden hem ten dienst om zijn oratorisch opstel te doen gelden en ingang vinden.

Overigens schitterde Veder niet alleen als spreker op den preêkstoel: hij was ook in de andere deelen zijns ambts met ijver bezig. Men zag hem gaarne en veel op de heerenhuizingen, maar ook op de boerderij van den landman, maar ook in de stulp van den arme. Omgekeerd was hij een gul gastheer in zijne lieve, kleine pastorie.

AART EN WILLIAM ROBERT VEDER OP AUDIËNTIE BIJ KONING WILLEM I (1832)Tot de bekende familie Veder uit onze stad hebben onder meer behoord de tweelingen mr. Aart Veder (1808-1862) en dr. William Robert Veder (1808-1882), jongste zoons van John Vederen Tonia van Duym. Na het Erasmiaans Gymnasium bezocht te hebben, gingen beiden in Leiden studeren (1824), Aart in de rechten en William Robert in de theologie. Beiden namen deel aan de Tiendaagse Veldtocht (1831) en promoveerden op dezelfde dag, 29 september 1832, Aart op een proefschrift 'De philosophia juris apud veteres', William Robert op een proefschrift 'De Anselmo Cantuariensi'.Op 10 oktober 1832 boden zij more maiorum in een audiëntie hun dissertaties aan aan Koning Willem I, die - midden in de strubbelingen met België - daarvoor nog tijd vond!Door bemiddeling van MR. W.F. LICHTENAUER ontvingen wij een copie van de brief, waarin de genoemde aanbiedingsceremonie beschreven is. Met instemming van de heer W. Veder kan ditmerkwaardige document thans in het Rotterdams Jaarboekje gepubliceerd worden.Mr. Aart Veder was tot zijn overlijden een bekend advocaat te Rotterdam, dr. William Robert Veder was achtereenvolgens predikant te Heiloo (1833), Loenen aan de Vecht (1836), Zutphen(1838) en Dordrecht (1842-1874).Levensbijzonderheden en literaire nalatenschap worden o.a. vermeld in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek; deel II blz. 1479-1480. Uit dat artikel zijn de voorgaande gegevens ook geput.

Studenten Sociëteit Minerva ± 1830. Geheel rechts, achter de man op de stoel (Willem Veder) staat Van de Linde met snuifdoos in de hand. Geheel links met hoge hoed: Aart Veder.

Zij mochten hun proefschrift aanbieden tijdens een audiëntie aan Koning Willem I. Hiervan doet William Veder, de latere predikant en schooonvader van Marius Hendrik Wesseling, verslag in een brief aan zijn ouders:

's Hage, 10 October 1832.

Geliefde ouders!

Volgens belofte schrijven wij U deze weinige letteren, welke U onze gezondheid en het voorgevallene op de audiëntie kortelijk berichten.

Wij zijn per koets en gekleed met uitgesneden rok, degen, korte broek en klak om 12 uur naar het Paleis gereden, alwaar wij slechts een uur in de Receptiezaal vertoefd hebbend, bij de Koning zijn toegelaten. Zijn kort, maar minzaam onderhoud is het volgende.

Ik: Sire! Het is ons eene aangename pligt u de Dissertatiën te mogen overreiken, welke wij voor korten tijd te Leyden publiek hebben gedefendeerd.

De Koning: Ik dank u Mijne Heeren. Gij zijt waarschijnlijk broeders?

Ik: Ja Sire, Tweelingbroeders.

De Koning: Alleraardigst! Voorzeker gelijk op de Hogeschool gekomen en zoo tegelijk dezelve verlaten.

Aart: Ja Sire, schoon onze Studiëen niet gelijk waren.

De Koning: (tot mij) Uw vak, Mijnheer? Waar denkt gij U neer te zetten?

Ik: De Godgeleerdheid, Sire, en dus is het nog onzeker waar het lot mij roepen zal.

De Koning: Ja, tevoren waren er zoo weinige en nu zovele in het vak der Godgeleerdheid. Maar Doctor in hetzelve is toch nog altijd iets bijzonders. Zijt gij al Proponent?

Ik: Ja Sire, ik wierd zulks drie dagen na mijn Promotie.

De Koning: Nu Mijnheer, Ik wensch U allen goeden uitslag en spoedig een plaats, (lagchende) dan gaat gij zeker trouwen, zoo als alle Heeren doen, die als Dominés naar een dorp gaan (Ik

boog toestemmend). Nu, dat is dan ook goed. Nu wendde hij zich tot Aart en vroeg hem: Waar gaat gij u nederzetten?

Aart: Te Rotterdam, Sire, als Advocaat.

De Koning: Welke eene dikke Dissertatie is de uwe, Mijnheer!

Zoo als die van uwen Broeder krijg ik ze niet dikwijls, zoo als de uwe bijna nooit, wat de uiterlijke vorm betreft en ik mag van denzelven wel tot den inwendigen besluiten.

Aart: Het zijn twee Dissertatiën, Sire! Ik wierd dien dag ook Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren. Beide Dissertatiën maken echter één geheel uit.

De Koning: (buigende) Nu Heeren! Veel succes op al uwe voornemens, en zijt beleefdelijk bedankt voor uwe schoone boekgeschenken.

Nu verlieten wij de zaal buigend en vertrokken. De wijze waarop de Koning spreekt is allerminzaamst. De Hollandsche taal spreekt hij zuiver en goed. Hoe innemend ook zijne manieren zijn, men kan echter gemakkelijk in dezelve datgene ontwaren, hetwelk men met regt Koninglijk noemt.

Hedenavond vertrekken wij naar Leyden. Aanstaande Vrij- 312 dag naar Van Lennep. Aart blijft aldaar, ik ga dien dag nog naar Amsterdam.

De tijd ontbreekt ons geheel onze Familie te bezoeken. Daarom krijgt gij dit blaadje per Paketboot, waar de Knecht van het Logement het bezorgen zou.

Nu Lieve ouders! Vaartwei! en zijt hartelijk gegroet van

Uwe liefhebbende zonen

W.R. en A. Veder

N.B. Laat nu dezen brief niet in alle handen komen, zoo als gewoonlijk.

Hendrik Marius, die amper een herinnering heeft aan zijn eigen vroeg overleden vader, heeft in hem een gezellige schoonvader.

Veertig jaar is Hendrik Marius Wesseling commissionair bij Bontekoning & Aukes, wanneer hij in 1887 burgemeester van het vestingstadje Naarden wordt.

Het stadhuis, waar hij de ambtsketen omgehangen krijgt en beëdigd wordt dateert uit 1601 en is een duidelijk en fraai voorbeeld van de Hollandse renaissancestijl. Heel kenmerkend aan dit gebouw is de dubbele trapgevel. Acht jaar kan hij er werken, bijgestaan door zijn Constance. Samen zijn ze aanwezig op officiële momenten.

Dan treft hem de tweede slag in zijn leven: ook zijn tweede vrouw Constance overlijdt, op 20 november 1895, vijfenveertig jaar oud. Weer blijft hij alleen achter, kinderloos.

Hendrik Marius Wesseling Schilderij van het Stadhuis te Naarden, waar Hendrik Marius Jansz. burgemeester was

Binnen het ingeslapen vestingstadje Naarden, waar Hendrik Marius burgemeester is, een stadje met zeer veel arme bewoners, is de tijd stil blijven staan. Het garnizoen geeft rond de eeuwwisseling de stoot tot betere openbare voorzieningen. Het militaire zwembad is de eerste aanwinst. Ook burgers mogen hiervan gebruik maken. Het leger onderzoekt de waterkwaliteit van de stadspompen en in 1898 volgt een ongunstig rapport. Het water is niet geschikt voor menselijke consumptie en daarom leidt dit in 1904 tot de aanleg van de waterleiding. De elektriciteitsvoorziening is reeds in 1899 tot stand gekomen; vooral de verlichting in de kazernes profiteert hiervan. Het leidingnetwerk komt de vestingkom binnen via militaire terrein, de omwalling en grachten.

Zo’n zeventien jaar vóór de komst van burgemeester Wesseling, vanaf 1870, zijn de Vestingwerken Naarden aangepast aan de 'vooruitgang', dat wil zeggen de 'moderne' oorlogsvoering. Verbeterd geschut en de uitvinding van 'brisantgranaten' vormen de oorzaak. De oorspronkelijke Vesting was niet op dit moderne wapentuig berekend en in snel tempo zijn onder een metersdikke aarden bedekking 'bomvrije' kazernes aangelegd op bastion Promers, bastion Oranje en Oud Molen.

Toen is ook Fort Ronduit aangelegd en rondom Naarden vijf kleinere forten. Al het grondwerk gebeurde nog met het 'handje' met schop en kruiwagen als belangrijkste hulpmiddel. Toen de herbouw gereed was, werden de vernieuwde vestingwerken regelmatig op hun 'krijgsfunctie' beproefd door grootscheepse militaire oefeningen, die veel bekijks trokken. Onder de belangstellenden ook Frederik van Eeden. Frans de Gooijer doet verslag van de oefening in 1885 aan de hand van oude krantenverslagen uit de Gooi en Eemlander.

Nadat de werkzaamheden aan de verdedigingswerken waren afgerond besloot de legerleiding de Vestingwerken te beproeven.

In 1885 werden grote manoeuvres rond Naarden gehouden, waaraan 4000 militairen deelnamen. Het Pruisische leger vormde in die tijd de grootmachtmacht in wording en de belangrijkste bedreiging kwam van die kant. Bij het vervoer van oorlogsmaterieel werd gebruik gemaakt van de Gooische Stoomtram en vermoedelijk werden ook de plaatselijke boeren ingeschakeld met hun paarden.

Slagregens zorgden voor een nog realistischer decor. Het jaar 1885 was ook het jaar, waarin de brisantgranaat voor het eerst in oorlogsvoering werd gebruikt. Deze granaat veroorzaakte een vestingrevolutie, want de explosieve kracht was zo groot, dat uitsluitend bestaande alleen vele meters ongewapend beton tegen de granaat bestand waren. Hoewel ook in de Vesting Naarden bomvrije ruimten zijn gebouwd als antwoord op de uitvinding van de brisantgranaat, betekende de komst van dit en ander modern wapentuig in feite het begin van het einde van de Vesting Naarden als 'onneembaar' bolwerk.Een citaat uit de uitvoerige verslagen van de plaatselijke oorlogscorrespondent van de Gooi en Eemlander ( in 1885 een weekblad):"Overal steken de kanonnen dreigend hun koppen vooruit, terwijl sommige stalen vuurmonden niet minder kwaadaardig achter de hoge wallen staan te wachten om zodra de vijand zich vertoont over de borstwering heen de zware projectielen weg te slingeren" Tijdens de massale oefeningen werd door het militair bevel veel met electrische verlichtingstoestellen geëxperimenteerd. Verlichtingstoestellen die volgens de correspondent "nog beter dan de maan van dienst zijn voor de verdediger, daar het licht naar alle kanten kan worden gedraaid. De vijand kan dat electrisch licht dan ook hoogstwaarschijnlijk wel naar de maan wenschen”.Voor praktisch iedereen was dit geëxperimenteer de eerste (indrukwekkende) ervaring met elektrisch licht. Daarnaast werden de wallen op veel punten in de nachtelijke uren verlicht met traditionele lantaarns. Al de verlichte gevechten verklaarden waarom 's nachts zoveel burgers op het spektakel afkwamen. En het verklaart ook waarom Naarden als eerste gemeente in het Gooi in 1899 werd aangesloten op elektrische verlichting.De oefeningen werden in latere jaren regelmatig herhaald, hoewel steeds duidelijker werd de Vesting als densief bolwerk door steeds nieuwere technische vindingen als militair bolwerk zijn functie steeds meer aan het verliezen was.Frederik van Eeden, een fervent wandelaar, schrijft in zijn dagboek op 13 september 1894:

"Sinds maandag belegering van Naarden. Martha heeft er dolle schik in., en wij zijn nog iederen nacht naar Naarden gewandeld en overdag soms twee, drie maal heen en weer”.

“Gister bijna de gehelen dag op het oefeningsterrein gezworven en de aanval op het fortje de Karnemelksloot bijgewoond. 's Nachts om 12 uur zaten we in Naarden in 't logement.

Iets aantrekkelijks vond ik in de velddienst der soldaten, die dag en nacht tusschen akkers en weilanden en boschjes op de loer moeten liggen. Het woord 'veldwacht' doet hem dat al. ...

Vannacht om vijf uur kanonade.”

Oefening te velde op een prentbriefkaart. Collectie Vestingmuseum

In 1903 belegt onderwijzer H.A. Arentsen van de Openbare Lagere School in het aan de Kloosterstraat gelegen Hof van Holland een vergadering. Zijn bedoeling is het oprichten van een zang- en toneelvereniging ten behoeve van de dienstplichtige militairen. Arentsen is begaan met het wel en wee van deze jongens, die in Naarden alleen ontspanning kunnen vinden in een tiental drankgelegenheden. Burgemeester Hendrik Marius Wesseling en de garnizoenscommandant verdenken de onderwijzer ervan een socialistische vereniging op te willen richten. Ze sturen de rijksveldwachter J. Ederveen naar het Hof van Holland om eens polshoogte te nemen. Uiteindelijk kan zowel Wesseling als de militaire commandant geen vergaderingverbod opleggen. Uit dit prille begin ontstaat de toneelvereniging Willem de Zwijger.

In 1915 komt er een einde aan het leven van burgemeester Hendrik Marius Wesseling in Naarden. Hij werd zesenzeventig jaar oud.

Hendriks zoon Hendrik Carel Wesseling en zijn nageslacht

Hendriks zoon Hendrik Carel Wesseling is van 1845 tot 1849 hervormd predikant in het Witte Kerkje van de Hervormde Gemeente te Noordwijkerhout en wordt in 1849 hervormd predikant te Tiel. In de Dordtsche Courant van 12 juni 1864 komen we zijn naam tegen. De kerkeraad van de Nederlands Hervormde gemeente te Zierikzee heeft een twaalftal namen van predikanten geformeerd om uit te kunnen kiezen i.v.m. het uitbrengen van een beroep naar Zierikzee. De heer H.C. Wesseling uit Tiel is met het lot afgevallen.

Ds. Hendrik Carel Wesseling is getrouwd met Sara Anthonetta van der Vliet. Hun huwelijk is gezegend met elf kinderen, die voor zover hun een lang leven beschoren is, hun weg in de maatschappij weten te vinden:

Hendrik, advocaat te Utrecht, kantonrechter te Hoorn (Terschelling); Dingeman, griffier kantongerecht Wijk bij Duurstede, kantonrechter te Heusden, rechter te Den Bosch en raadsheer van het Gerechtshof Den Bosch; Maria Catharina, die met predikant Willem Briët trouwt; Johannes, die commissionair wordt bij Bontekoning & Aukes en aan de Keizersgracht 15 bij het kantoor gaat wonen; Cornelia, die met Adriaan Gilles jr. Heineken trouwt; Sara Antoinetta, die met Evert van Beusekom trouwt, zoon van Ernst van Beusekom, notaris en griffier van het Kantongerecht Loenen; Willem Frederik, die na twee maanden overlijdt; Agatha, die met Joan Albert van Steyn, intendant generaal van Koninklijk Paleis en domein Het Loo, trouwt; Dina Johanna, die met neef Steven Jan trouwt en in Montreux gaat wonen; Willem Frederik,die na vier maanden overlijdt en een levenloos kind.

Het is een tak van juristen en predikanten.

Een dochter van ds. Hendrik Carel, Maria Catharina Wesseling, trouwt met ds. Willem Briët, zoon van Johannes Paulus Briët en Catharina Maria Breijl. Zijn vader Johannes Paulus Briët is geboren te Amsterdam in 1812 en overlijdt te Maarsen 14 November 1880. Vader studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, werd predikant te de Meern in 1836 en emeritus in 1876. Hij woonde hierna te Maarssen, Maarsseveen. Daar riep de naam Wesseling in die dagen nog herkenning op bij mensen, die Simon Hendrik Wesseling en Tona den Bleijker en hun kinderen op Leeuwenburg gekend hadden. Over hen zullen we in een volgend hoofdstuk nog meer horen

Ds. Willem Briët is op 14 juli 1848 te De Meern geboren, op 25 september 1865 ingeschreven als student Theologie in Utrecht, kandidaat in Gelderland in 1872, getrouwd met Maria Catharina Wesseling, de dochter van ds. Hendrik Carel, op 27 maart 1873 en een maand later, op 27 april 1873 bevestigd te Houten. Hij vertrekt op 17 maart 1878 naar Voorthuizen en in 1884 naar Gorinchem. Op 19 oktober 1890 vertrekt hij naar Leiden, waar hij op 27 april 1913 zijn veertig jarig ambtsjubileum viert. In 1916 gaat hij met emeritaat en overlijdt te Leiden op 23 januari 1920. Hij is dan 71 jaar oud.

De zoon van domineesdochter Maria Catharina Wesseling en ds. Willem Briët, Paul Etiënne, geboren in 1879 in Voorthuizen, gemeente Barneveld, trouwt in 1922 in Hiichberg (Silezië) met Charlotte Ulsula Amelie Agnes Hitze (geboren te Petersdorf, Silezië) in 1882. Hij studeert af als meester in de rechten, wordt advocaat en procureur en neemt zitting in de Gemeenteraad van Leiden als vertegenwoordiger van de ARP, de Anti Revolutionaire Partij.

In 1902 vestigt mr. P.E. Briët zich als advocaat in Leiden. Hij is tevens curator van de universiteit, lid van de gemeenteraad voor de ARP, de Anti Revolutionaire Partij en lid van de Provinciale Staten van Zuid Holland en tenslotte van 1925 tot 1946 lid van de Eerste Kamer voor de ARP. Gedurende vele jaren is hij ook lid van de voogdijraad te Leiden. Briët associeert in 1911 met mr. Pieter Sjoerd Gerbrandy. Gerbrandy wordt vooral bekend als minister-president van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het kantoor van Briët groeit echter te langzaam om twee gezinnen van te laten leven en aangezien Gerbandy als Fries meent in zijn geboortestreek meer mogelijkheden te hebben tot ontplooiing, besluit hij in 1914 zich in Sneek te vestigen, omdat daar nog geen anti-revolutionair advocatenkantoor is gevestigd.Wanneer Briët in 1921 het Pand Rapenburg 36 aankoopt, dat ooit is gebouwd in opdracht van Abraham Elsevier, telg uit het bekende boekdrukkersgeslacht, associeert hij zich met mr. C.M.A.R. van Roy. Na diens dood volgt mr. F.D.L. Gunning en in 1932 treedt mr. N.G. Geelkerken toe, een Leidse advocaat, die al op zijn vijfentwintigste promoveerde aan de Vrije Universiteit. Zoon van de bekende gereformeerde theoloog J.G. Geelkerken die zich in de jaren twintig van de 20e eeuw met volgelingen afscheidt van de Gereformeerde Kerken, waardoor de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband worden opgericht. Geelkerken jr. is buitenland- en justitie-woordvoerder van de ARP-Tweede Kamerfractie en tevens acht jaar lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland. Hij is actief op diverse terreinen van het maatschappelijk leven. Zijn echtgenote is lid van de Leidse gemeenteraad. Paul Etiënne Briët overlijdt in 1961 in Leiden, Charlotte in 1965, beide in de tachtig.

zoon Willem Briët en Louise Gesina Wissink

Willem Briët – die we ter onderscheiding van vader Willem I Willem II zullen noemen - is geboren te Houten op 31 augustus 1876, studeert in Leiden Medicijnen, doet in 1903 zijn artsexamen en trouwt op 6 mei 1909 in Leiden met Louise Gesina Wissink (geb. Amsterdam april 1881), dochter van Antonij Garrit Wissink en Geertrui Schroven. Hij bezit opvallend veel Bijbelkennis waarmee hij zo in de voetsporen van zijn vader zou kunnen treden. Maar de geesteswetenschappen trekken hem meer en hij specialiseert zich bij professor Jelgersma in Leiden in de psychiatrie. Hij vertrekt op 1 mei 1909 vanuit Den Haag, waar hij is gaan wonen en werken naar Apeldoorn en vestigt zich op 2 juni 1909 als zenuwarts/neuroloog in Apeldoorn, verbonden aan Sanatorium “Boschrust” aan de Loolaan, mogelijk Loolaan 59, het Sanatorium voor Zenuwpatiënten en Rustbehoevenden, waarvan hij geneesheer-directeur wordt. Op 4 juni vertekt zijn vrouw uit Leiden. Zij wordt op 14.6.1909 officieel ingeschreven in Apeldoorn. Het echtpaar woont vlakbij het Sanatorium aan de Loolaan 55.

Mevrouw Briët – Wissink, oud-verpleegster, werkt in Boschrust actief mee. Veel openbare functies bekleedt dr. Briët niet. Wel is hij lange tijd voorzitter van de Schoolcommissie voor Lager Onderwijs in Apeldoorn en is hij medeoprichter en secretaris van de Vereniging van Geneeskundige Specialisten.

Huize Boschrust aan de Loolaan is een sanatorium voor “zenuwlijders”. Een brochure legt het uit: “Het sanatorium beoogt een hygiënisch pension te zijn waarbij het zwaartepunt van de behandeling zal liggen eensdeels in een strenge controle in de deugdelijkheid van de levensmiddelen, de diëtische keuze voor elk individueel geval, anderdeels in een doelmatige hygiënische levenswijze in familieverband onder direct toezicht”.

In Nederlandsche Sanatoria en Herstellingsoorden wordt Boschrust aangeprezen als een “Inrichting voor zenuwzieken en rustbehoevenden. (…..) het geheele jaar geopend en neemt slechts een beperkt aantal patiënten op. Zij omvat circa 2,5 hectare boschrijke wandeling met moestuin en bloementuin. Behalve de gebruikelijke therapeutische behandelingsmethoden is er gelegenheid tot huis- en tuinarbeid en wordt zooveel mogelijk gestreefd naar familieleven”.

Het sanatorium, waar Willem Briët aanvankelijk als arts werkt, wordt geleid door dr. Pierre F. Abbink Spaink. Hij is geboren op 13 februari 1862, heeft gestudeerd in Amsterdam en is gepromoveerd in Jena. Daarna heeft hij enige jaren in een sanatorium voor zenuwlijders in Bendorff (Duitsland) gewerkt, Op 4 februari 1891 is hij naar Apeldoorn gekomen en enkele maanden later, op 4 juli, heeft hij op de zuidelijke hoek van de Loolaan en de Heuvellaan een “hygiënisch pension Herstellingsoord voor zenuwzieken” geopend. De Apeldoornsche Courant schrijft in januari 1919 dat “ dit het eerste sanatorium van dien aard in den lande is”. Abbink Spaink is daarnaast psychiater op de Hoenderloo-stichtingen en hoofdbestuurder en psychiater van de J.P. Heye-stichting. Ook is hij lid van de Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs en van de Reclasseringsraad.

Abbink Spainks belangstelling gaat uit naar zowel medisch als sociaal en pedagogisch gebied. Zijn pedagogische belangstelling en studie blijken uit artikelen in School en Leven, het bekende weekblad van Jan Ligthart, waarin hij ondermeer schrijft over de opvoedkundige ideeën van Jean Jacques Rousseau. In 1904 heeft Spaink al een röntgentoestel, dat hij in 1907 aan het Apeldoornse ziekenhuis schenkt, waar hij als eerste specialist ook gratis consulten houdt. Abbink Spaink woont aan de Kerklaan 29 en 31 ( nr. A 324). Het bijbehorende koetshuis staat in de tuin van het later gebouwde Kerklaan 27. In 1909 verruilt hij Apeldoorn voor Utrecht, waar hij in maart 1912 benoemd wordt tot psychiater-neuroloog in het St. Anthoniusziekenhuis. Hij overlijdt in januari 1919. Na het vertrek van Abbink Spaink uit Apeldoorn neemt dr. W. Briët de leiding van het sanatorium over. Abbink Sapink blijft nog wel spreekuren houden op Boschrust.

Het echtpaar Briët - Wissink krijgt drie kinderen: Willem (geb. Apeldoorn 23.3.1911), Johan Hendrik (geb. Apeldoorn 28.11.1913) en Maria Catharina (geb. Apeldoorn 31.12.1914).

Willem vertrekt op 20.9.1929 naar Leiden om er net als vader Medicijnen te gaan studeren, gevolgd door Johan Hendrik op 28.9.1932. Zij specialiseren zich eveneens in de Psychiatrie en volgen in 1942 hun vader op. Deze wijdt zich daarna aan zijn geliefkoosde studie van historie en filosofie.

Er komt meer ruimte door aankoop van het pand Loolaan 38 en ook op de Burglaan 18 en 28 worden patiënten gehuisvest.

Zijn zoon Willem III, genoemd naar zijn vader en grootvader, wordt eveneens medisch doctor, directeur van NV Sanatorium Boschrust, aan de Burglaan in Apeldoorn tussen de Soerenseweg en de Bosweg, achter een pallisadenhek, in de volksmond het zenuwgesticht van dokter Briët genaamd. Loolaan 38 wordt een medisch-pedagogische kinderkliniek, waar dr. Willem Briët jr. geneesheer directeur is en J.H. Briët, zijn broer, nog wonend in Deventer, kinderpsychiater.

Willem trouwt met Johanna Maria van Tricht (geb. Graft (NH) in 1911), de dochter van Johan Leonard van Tricht, predikant o.a. te Graft (NH) en Rheden, en Sophie Ernestine Kol. Willem III’s zoon Paul Etienne, kleinzoon van Willem II en achterkleinzoon van Willem I zet de familietraditie voort en wordt ook arts.

Johan Hendrik Briët, de tweede zoon van Willem II Briët en Louise Gesina Wissink, trouwt met Cornelia Maria de Haas, de dochter van Karel de Haas en Cornelia Maria Blanken.

Tot 1945 is er alleen plaats voor “klassepatiënten”, bijna allen van buiten Apeldoorn, die thuis niet te handhaven zijn, maar in de inrichting, soms met veel mankracht, onder controle worden gehouden. Is dit niet mogelijk, dan verhuist de patiënt naar een gesloten inrichting.

De opnamecapaciteit is normaal ongeveer twintig patiënten, die ieder een eigen kamer en een eigen dagverpleegster hebben en wanneer nodig ook nachtverpleging. Het familieverand wordt mede gecreëerd doordat de familie Briët, en ook hun kinderen, samen met de patiénten aan een lange tafel lunchen en dineren en ’s avonds drinkt men gezamenlijk thee. Overdag wandelen de verpleegsters met hun patiënten. Deze nauwe verbondenheid van de doktersfamilie met hun patiënten maakt vakanties bijna onmogelijk. In het begin slapen de verpleegsters in Boschrust zelf, later krijgen ze een slaapplaats in Burglaan 18.

Wanneer na 1945 ook ziekenfondspatiënten worden opgenomen, vervalt de nauwe verbondenheid van de doktersfamilie. Er zijn teveel patiënten om nog langer samen te eten.

Willem II Briët woonde dus niet ver van zijn tante Agatha Wesseling en oom Joan Albert van Steyn en kent het gebied rond Het Loo goed. Zijn vader en moeder, ds. Willem Briët en zijn vrouw Maria Catharina Wesseling, kunnen een bezoek aan hun zoon Willem combineren met een familiebezoek aan zus Agatha van Steyn – Wesseling en zwager Joan Albert van Steyn en horen de verhalen over de Koninklijke Familie en Het Loo, voorzover de zwijgplicht dit toelaat.

Louise Gesina Briët – Wissink overlijdt te Apeldoorn op 7 oktober 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, 61 jaar oud.

Willem II Briët overlijdt op 29 mei 1960 te Apeldoorn, 83 jaar oud.

De koopman en de dominee

In de Gouden Eeuw bepaalden voornamelijk koopmannen en dominees het politieke gezicht van Nederland. In andere landen hadden vorsten, adel en katholieke geestelijkheid veel invloed. De koning besloot daar vaak in zijn eentje wat er moest gebeuren. De situatie in Nederland was heel anders: daar was geen koning. Handelsbelangen (de koopmannen) en het calvinisme (de dominees) waren hier vaak doorslaggevend als het ging om beslissingen in het landsbelang. Vaak gingen koopman en dominee hand in hand. De dominee wilde de bevolking bekeren en de koopman kwam er om geld te verdienen. Deze twee typisch Nederlandse karaktertrekken zijn nooit helemaal verdwenen. Nog steeds staan Nederlanders even bekend om hun handelsgeest als om hun geheven vingertje. Wesselings vormen hierop geen uitzondering, zo we hebben gezien. Koopmannen en dominees, we kwamen ze allemaal tegen. Waarschijnlijk boeken de koopmannen tot nog toe winst, gezien het grote aantal Wesselings, dat aandelen heeft in Bontekoning & Aukes. Echter: behaalde resultaten in het verleden blijken geen garantie voor de toekomst, spreekt de dominee. En dat blijkt. In het volgende hoofdstuk zien we hoe de Wesselings zich terug trekken uit de houthandel.

Terug naar boven