de nalatenschap van Johannes en Anna

Het overlijden van Johannes Wesseling en Anna Elisabeth Thomas

Tijdens die – om maar een Frans leenwoord te gebruiken – vermaledijde Franse tijd, wordt de familie Wesseling door een persoonlijke ramp getroffen. Het is de negende september van het jaar 1802, een zwarte dag: Johannes Wesseling komt te verdrinken, ca. 54 jaar oud.

Het daaropvolgende jaar wordt zijn weduwe Anna Elisabeth Wesseling – Thomas firmant van de firma Bontekoning & Aukes, vanaf 1804 bijgestaan door haar zoon Johannes.In 1805 voert Rutger Jan Schimmelpenninck, die aan de macht is, een reeks van nieuwe belastingen in: een nieuwe belastingwet (belasting op zout, zeep,turf, graan, meel, vlees, alcoholische dranken), grondbelasting, personele belasting op bedienden en patentbelasting.

Dit pakket van maatregelen zorgt weliswaar voor geld in de staatskas, maar is ongunstig voor de burgers, die het economisch al erg moeilijk hebben.

Houthandel Bontekoning & Aukes ziet in de Franse tijd zijn omzet sterk teruglopen.

In 1807 krijgt de weduwe Anna Elisabeth Wesseling – Thomas naast haar zoon Johannes ook zoon Hendrik in het bedrijf.

Anna Elisabeth Wesseling – Thomas is lid van de firma Bontekoning & Aukes van 1802, het jaar van overlijden van haar man, tot 1816. In 1817 gaat zij als rentenierster wonen aan de Nieuwe Plantage in park N aan de Rapenburgergracht. Het huis aan de Binnenkant 34 blijft zij aanhouden.

Daar in de Nieuwe Plantage - voorbij de Muidergracht, waar de bebouwing van Amsterdam ophoudt - begint De Plantage, de oostelijke binnenstad, een buurt met veel rust, ruimte, groen en water, gespaard gebleven van bebouwing, omdat de bevolkingsgroei in de 18e eeuw was achtergebleven, waardoor de stad ruim in zijn jas zat. In 1683 had het stadsbestuur besloten om van de nood een deugd te maken en de erven in de oosthoek van de stad te verhuren als grond voor tuinen, aanvankelijk met het uitdrukkelijke verbod “dezelve met woonhuijsen te betimmeren maar alleen in elken thuijn een Speelhuijs te maken, ende voorts een verblijfje voor een tuijnman ofte vrouw om op de Thuijn te passen. Zo sloeg het stadsbestuur twee vliegen in één klap: de stad ontving huur voor de onverkochte erven en door er tuinen van te maken, werd de stad verrijkt met een “merkelijke cieragie, vermaak ende verbeteringe”.

Zo was De Plantage een aangenaam, lommerrijk wandelgebied geworden met de Hortus als bezienswaardigheid, dat vooral ’s zondags een grote populariteit genoot.

Veel Amsterdammers probeerden in de zomermaanden de binnenstad te ontvluchten. Gezien de onvoorstelbare stank van het grachtwater was dat niet onbegrijpelijk. Die stank werd veroorzaakt doordat de grachten open riolen waren waarin alles, ook kadavers en slachtafval, werd gedumpt. Met warm weer begon al dat afval te broeien en te stinken. Niemand bleef voor die stank gespaard. Maar het verschil tussen de bewoners van de Heren- en Keizersgracht en hun minderbedeelde stadgenoten was, dat zij er een buitenplaats op na konden houden. In de zomermaanden vond een ware uittocht plaats, naar de Vecht, naar de duinstreek, of dichterbij, naar de Amstel en de Watergraafsmeer en zo ontstond er een krans van buitens.

Op 6 september 1798 had Johannes Wesseling er een tuin met huis en opstal, gekocht, genaamd “De Kamerik” en het “De Vriendschap” genoemd.

datum overdracht:

06-09-1798

verkoper:Rousselet, Erven Etienne Nicolas

koper:Wesseling, Johannes

straatnaam:Plantage Doklaan

straatnaam in bron:Nieuwe Plantage

omschrijving:Kamerik, tuin en huizing en opstal, park N bij het Entrepotdok (Rapenburgergracht)

Transportakten voor 1811; NL-SAA-21717916Bron: Stadsarchief Amsterdam (zie ook Bijlage 1)

Haar derde zoon Simon Hendrik treedt in het bedrijf. Hij werkt samen met zijn broers Johannes en Hendrik. Simon Hendrik gaat het huis aan de Binnenkant bewonen met zus Maria Elisabeth en broer Petrus. Moeder Anna Elisabeth, weduwe nu, gaat ‘s zomers hun buitenhuis “Beverwijk” bewonen, dat zij gekocht heeft en nog niet geheel schuldenvrij is en kan ’s winters haar intrek nemen in het huis aan de Binnenkant. Mogelijk is het kleinere tuinhuis “De Vriendschap” voor de tuinman en zijn gezin bestemd.

Amsterdam De Plantage

Op 2 juni 1819 komt er na een ziekte van acht dagen op haar zomerverblijf “Beverwijk”, een eind aan het leven van Anna Elisabeth Wesseling – Thomas. Zij is 65 jaar oud geworden en heeft haar man

Johannes bijna 17 jaar overleeft. In 1804 is Anna Elisabeth als weduwe nog getuige geweest van de doop van haar kleindochter en naamgenote Johanna Elizabeth, de dochter van zoon Johan.

De erfenis van Anna Elisabeth Thomas, weduwe van Johannes Wesseling

Bij notaris Reinier Meijes is een acte opgemaakt (Not. Arch. 19533, acte 211) m.b.t. de nalatenschap. Haar erfgenamen zijn zoon Johannes, makelaar; dochter Johanna Maria, huisvrouw van Nicolaas van Blijenburgh, koopman aan de Zeedijk 91; zoon Willem, koopman; zoon Hendrik, makelaar; zoon Simon Hendrik, makelaar, wonende Binnenkant 34; dochter Maria Elisabeth, ongehuwd, wonende Binnenkant 34 en zoon Petrus, particulier, wonende Binnenkant 34.

Amsterdam Binnenkant 17 t/m 34 v.l.n.r. tussen Buiten Bantammerstraat en Kalkmarkt. In het midden de ingang Schipperstraat. Op de voorgrond de brug over de Waalseilandgracht. In het huis geheel rechts, nr. 34, woonde moeder Anna Elisabeth Wesseling – Thomas met de jongste kinderen: Simon Hendrik, Maria Elisabeth en Petrus. Op nr. 30 (voorheen nr. 150) was het kantoor van Bontekoning & Aukes.

datum overdracht:

13-05-1806

verkoper:Watun wed. Ignatio Nareessen, Erven Maria Anna

koper:Wesseling, Johannes

straatnaam:

Binnenkant

straatnaam in bron:

Zuidwestzijde van het Nieuwe Waalseiland

omschrijving:

Huis en erf, het derde huis benoorden de Schippersstraat

Transportakten voor 1811; NL-SAA-21724850

De erfenis bestaat uit: meubels, papieren effecten, het huis aan de Binnenkant 34 in Amsterdam, een tuin met huis en opstal op stadsgrond aan de Nieuwe Plantage in park N. aan de Rapenburgergracht, eerst genaamd Kamerik, thans Vriendschap, gekocht 6.9.1748, door de overledene bewoond; zes certificaten ter waarde van 3200 gulden; obligatie kolonie Suriname 2000 gulden; Essequento 1000 gulden en 900 gulden; obligatie door Johannes en Hendrik Wesseling, losbaar 1.5.1827 firma Bontekoning & Aukes: 40.000 gulden, 5.000 gulden, 10.000 gulden en 5.000 gulden; gefourneerd volgens grootboek 3.5.1816 aan Willem Wesseling 7000 gulden en per 1.1.1816 aan Petrus 15.000 gulden. Huwelijksgoed aan Johannes 5.240,16 gulden, aan Johan en Maria en Willem hetzelfde bedrag en aan Hendrik 5.445,16 gulden; betaald voor haar zoon Johannes bij deszelfs verblijf in Duitschland wegens militaire lichting 1054, 08 gulden (is hem kwijtgescholden); scheepsparten: 5/32 part in fluitschip; 1/64 part in fluitschip; 1/32 part in fluitschip; contant: 580,10 gulden; schulden aan huis, tuin Beverwijk 600 gulden per jaar; begraafkosten 1172 gulden en 18 cent.