Briët, Kessler e.a.

De jongste dochter en nakomertje van het echtpaar Briët-Wesseling, Johanna Hendrika Briët, is geboren te Leiden op 13 juli 1895 en trouwt in Leiden op 28 oktober 1919 met Hermanus Johannes Kessler, geboren te 's Gravenhage op 30 november 1896.

Hermanus Johannes Kessler (* 1896) is de jongste van de zes kinderen van Margaretha Jacoba de Lange en Jean Baptiste Auguste Kessler, die samen met Henri Deterding en jonkheer Hugo Loudon oprichter is en bestuursvoorzitter van de NV Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij (Koninklijke Olie), de latere Shell. Herman groeit op aan het Bezuidenhout 73 (Den Haag) met zijn zus Johanna Hermana, zijn broer Dolf (Geldoph Adriaan), zus Margaretha Johanna Jacoba, broer Guus (Jean Baptise August) en Johan Herman. Als dreumes wordt Herman broer genoemd, wat hij zelf vervolgens verbastert tot Boelie ("broerlief"). Deze naam blijft hij de rest van zijn leven voeren.

Zijn vader, Jean Baptiste Auguste Kessler, geboren te Batavia 15-12- 1853 als zoon van Hermanus Johannes Kessler, gezagvoerder ter koopvaardij, later scheepsmakelaar, en Johanna Hermana Maria Op de Laeij, is industrieel en gehuwd op 5 april 1881 met Margaretha Jacoba Johanna de Lange. Vader J.B.A. Kessler overlijdt te Napels op 14.12.1900, een dag voor zijn 47e verjaardag. Boelie is dan vier jaar oud. Zijn vrouw blijft na het overlijden van haar man niet onbemiddeld achter. Zij kan een chauffeurswoning met autogarage in Wassenaar laten ontwerpen door de bekende archtiect K.P.C. de Bazel.

Vader Kessler ging na het verlaten van de HBS in 1872 naar de Polytechnische School in Delft, die hij echter al het jaar daarop verruilde voor een koopmanskantoor. Het is toegeschreven aan financiële omstandigheden maar ook aan een zekere afkeer van het abstracte en voorkeur voor het concrete, op geldelijk resultaat gerichte. Zijn aanleg voor comptabiliteit vormde hem tot onderlegd administrateur die in 1876 op goed geluk naar Nederlands-Indië toog waar hij een aanstelling kreeg bij de Nederlandsch-Indische Handelsbank. Vervolgens werd hij verbonden aan het voorname handelshuis Tiedeman & Van Kerchem dat hij in 1887 als firmant verliet. In 1888 keerde Kessler naar Europa terug om herstel van zijn gezondheid te zoeken en te pogen een nieuwe werkkring te vinden.

Het viel Kessler evenwel niet gemakkelijk een nieuwe functie te verwerven. Uiteindelijk bood de in 1890 opgerichte N.V. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië hem een positie; zijn schoonvader, G.A. de Lange, oud-firmant van Tiedeman & Van Kerchem, behoorde tot de eerste commissarissen der onderneming. Al bij oprichting der 'Koninklijke' kwam Kessler in aanmerking voor de functie van administrateur. Om onbekende redenen aanvaardde hij deze niet, doch liet zich een jaar later wel (met de toezegging van een directeursplaats) uitzenden in een commissie van onderzoek, die te Pangkalan Brandan in Noord-Sumatra het door te kort schietende leiding vastgelopen bedrijf tot produktie moest zien te krijgen. Veeleer dan van een mooie kans was hier voor Kessler sprake van een laatste kans. In hetzelfde jaar 1891 bedrijfsleider te Pangkalan Brandan geworden wist hij de onderneming door een uiterste krachtsinspanning eind februari 1892 in bedrijf te krijgen. Als enige directeur, officieus sinds november 1892 en officieel sedert 2 februari 1893, leidde hij de 'Koninklijke' door de eerste moeilijke jaren. Van grote betekenis was dat hij in 1896 H.W.A. Deterding aan de onderneming wist te verbinden, die hem in 1901 zou opvolgen. De voorspoed kwam tot uiting in de stijging der aandelenkoersen tot 850, in 1898 echter gevolgd door een ernstige terugslag toen de produktie sterk terugliep. Kessler sloot daarop contracten met andere producenten af en verijdelde aanslagen van buitenlandse concurrenten door het creëren van preferente aandelen. Op zijn initiatief tot de bouw van een eigen vloot en tankinstallaties in China en Brits-Indië volgde zijn aanzet tot een samengaan met de overige in Nederlands-Indië werkzame petroleummaatschappijen. Terwijl betere tijden zich reeds aankondigden, adviseerden zijn artsen hem, omdat hij niet bestand bleek tegen het tropische klimaat, naar Holland terug te keren en bezweek hij midden december 1900 op weg van Indië naar zijn vaderland.

Kesslers betekenis als ondernemer is die van een pionier en grondlegger die ter plaatse aanwezig en vrijwel eigenhandig de jonge onderneming voor de ondergang behoedde en de grondslagen legde voor haar toekomstige groei.

Shell boortoren

Als herinnering is er een tanker naar hem vernoemd, de J B August Kessler 1902 (roepnaam PFCM) Diensttijd 1902-1935

Bouwer : Scheepswerf & Werktuigbouw Fijenoord Rotterdam (bouwnummer 185)Tonnage : 5.104 brt., 3.198 nto., en 6.565 dwt.L X B X H X D : 114,91 X 15,24 X 9,45 X 6,58 mt.Machine : Werf-triple-expansie 1.600 pk. Snelheid 10 knopen. In december 1902 in dienst gesteld.

1902-1908 J B August Kessler N.V. Koninklijke Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen.

1908-1913 J B August Kessler N.V. Ned. Indische Tank Stoomboot Maatschappij / Anglo Saxon Oil Co.

1913-1916 J B August Kessler N.V. Ned. Indische Tank Stoomboot Maatschappij .

1916-1935 J B August Kessler N.V. Scheepvaart Maatschappij La Corona.

In 1917 getorpedeerd maar niet gezonken door UC 28 door Britse Marine naar Engeland gesleept en gerepareerd.

In 1921 nieuwe machine geinstalleerd 1.800 pk. snelheid 11 knopen. In 1936 gesloopt te Shanghai, China.

Herman Johannes (Boelie) Kessler (* Den Haag 30 november 1896) wordt een Nederlandse voetballer. Boelie Kessler maakt zijn debuut in het Nederlands elftal in de eerste interland na de Eerste Wereldoorlog, op 9 september 1919 tegen Zweden. In het elftal, getraind door Jack Reynolds, speelt ook zijn neef Dé Kessler. Boelie Kessler speelt tussen 1919 en 1922 in totaal negen interlands, waarin hij twee keer scoort. Net als zijn oudere broer Dolf en zijn neven Dé (11.8.1891) en Tonny (20.4.1889) speelt hij voor het Haagse HVV en komt hij uit voor het Nederlands elftal. Dolf scoort het minst goed van de broers en neven Kessler. Hij speelt drie interlands, maakt geen doelpunten. Zijn gemiddelde komt dus uit op 0. Boelie speelt 9 interlands en maakt 2 doelpunten. Gemiddelde: 0,22. Neef Tonny speelt drie interlands en maakt 1 doelpunt. Gemiddelde 0,33 en diens broer Dé scoort het beste: 21 interlands, 9 doelpunten. Gemiddelde score: 0,43.

Foto links: Het Nederlands elftal voor aanvang van Holland-België op 7 mei 1922, 2e van rechts Herman (Boelie) Kessler en rechts Dé Kessler, zijn neef.

Foto rechts: Het Nederlands Elftal van 1913. Staand, van links naar rechts: David Wijnveldt, Joop Boutmy, Just Göbel, Bok de Korver, Leo Bosschart, Tonny Kessler en grensrechter Tromp. Voorste rij: Piet van der Wolk, Willy Westra van Holthe, Huug de Groot, Jan Vos en Dé Kessler. Nederland - Engeland (2-1), gespeeld op 24 maart 1913 op het terrein van HBS (Houtrust) te Den Haag. Opstelling: Just Göbel (Vitesse), David Wijnveldt (UD), Leo Bosschart (Quick den Haag), Joop Boutmy (HBS), Bok de Korver (Sparta, aanvoerder), Tonny Kessler (HVV), Piet van der Wolk (Sparta), Willy Westra van Holthe (Achilles), Huug de Groot (Sparta), Jan Vos (UVV) en Dé Kessler (HVV).

Boelies neven Tonny (Hermann Anton Joseph) Kessler (20.4.1889) en Dé (Johann Heinrich Hermann) Kessler (Garoet, Ned. Indië, 11.8.1891) zijn zonen van zijn oom Dominicus Antonius Josephus Kessler (* Batavia 21 aug.1855 † Kapelle op den Bosch (Belg.) 10 sept. 1939), Parkweg 9, Scheveningen, die met handel in olie op Java zoveel geld verdiend heeft, dat zijn zonen niet hoeven te werken. D.A.J. handelt in kunst en is weldoener.

In 1923 wordt het volgende over hem in de krant vermeld:

"Onder de groote philanthropen van ons land neemt de heer D.A.J. Kessler, oud-lid van den Haagschen gemeenteraad een eerste plaats in. Tal van liefdadigheidscomité's en instellingen, zoowel in als buiten de Residentie, mochten dit meermalen op grootsche wijze ondervinden. De heer Kessler steunt echter altijd in stilte. Doch bij de opening van het neiuwe gebouw van het Tehuis voor Onbehuisden, voor welks bouw 200.000 gulden door den heer Kessler werd geschonken, kon deze vorstelijke daad niet verborgen blijven, daar men er den naam van D.A.J. Kessler-stichting aan wenschte te geven. Het gebouw werd de vorige week door Jhr. Mr. Dr. Van Karnebeek, Minister van Buitenlandsche Zaken geopend."

Heden ten dage bestaat de Kessler stichting nog steeds.

Neef Tonny wordt voetballer en cricketspeler, aanvoerder van HCC, Mr. en Dr. in de Rechten en trouwt met Elfriede Horn Huwelijk van de oud-international-voetballer H.A.J. (Tonny) Kessler met mejuffrouw Elfriede Horn in de Raadzaal, Javastraat, Den Haag

Hij is tijdens de Tweede Wereldoorlog adjudant en persoonlijk medewerker van Anton Musser en gaat na zijn internering (vijf Jaar) in Zwitserland, Lausanne wonen, waar hij in 1960 overlijdt.

Boelie Kessler mist de Olympische Zomerspelen 1920 omdat hij voorrang geeft aan zijn studie oogheelkunde. "Zo heel veel betekende voetbal toen nog niet in je leven", zei hij daar later over. In zijn laatste interland, op 19 november 1922 tegen Zwitserland, wordt hij in de rust vervangen door Appie Groen. Kessler is tevens actief als hockeyspeler. Na zijn sportcarrière wordt hij oogarts in Wassenaar.

Boelie en Anna gaat wonen in Bilthoven, maar op 28 maart 1939 wordt hun huwelijk ontbonden. En net 2 maanden na hun scheiding hertrouwt Boelie op 27 mei te Londen met Emilie Carp.

Zij is de dochter van Wilhelm Friedrich Theodor en Anna Petronella Mees (Rotterdam). Haar vader was firmant van de wijnhandelaren Carp & Co. te Rotterdam en oud consul van Mexico en Griekenland. Carp doorliep de lagere en middelbare school te Rotterdam. Kort daarop ging hij naar Frankrijk om zich in den wijnhandel te bekwamen. In Holland teruggekeerd, kwam hij op het kantoor van de firma Carp & Co., van welke onderneming hij later deelgenoot werd. Nadat hij ruim 50 jaar zijn krachten aan de fa. gegeven had, trok hij zich op 1 jan. 1938 terug. Carp is commissaris van de N.V. Handels- en Transport Maatschappij "Vulcaan", commissaris van de N.V. Haleyon-Lijn en commissaris van de N.V. Wijnhandel v.h. Antonio Aguilar te 's Gravenhage. Van 1896-1922 was Carp consul van de Ver. Staten van Mexico en sedert 1927 consul van Griekenland te Rotterdam. In 1929 werd hij door de president van Griekenland benoemd tot officier van de Phoenixorde. Hij was oud-president en erelid van de Rotterdamse Manege. Paardrijden was zijn lievelingssport.

Het is voor Emilie ook haar 2de huwelijk, zij is gescheiden van Jhr. Hendrik Adriaan Graswinckel.

Anna Hendrika Briët hertrouwt op 9 april 1953 te De Bilt met Willem Gericke, geb. Mr. Cornelis als zoon van Mr. Willem Frederik Lodewijk Gericke en Hillegonda Wilhelmina Kehrer, die eerst getrouwd was met Lilie Rouffaer.

Boelie Kessler overlijdt op 17 augustus 1971.

Het gezin Kessler - de Lange belichten we ook meteen maar even mee aangezien de kinderen met niet de minste der aarde getrouwd zijn geweest en vanwege geschiedkundige waarde te mooi is om achterwege te laten.

Dochter Annie (Johanna Hermana - * 1882) trouwt professor dr. Philip Abraham Kohnstamm, geboren in Bonn als zoon van de liberaal joodse bankier Max Kohnstamm en Sara Wertheim, de zus van de Amsterdamse bankier en filantroop A.C. Wertheim. Philip wordt hoogleraar Natuurkunde, grondlegger van de empirische onderwijskunde, en bijzonder hoogleraar Pedagogiek vanwege de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen aan de G.U. te Amsterdam en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. Het SCO-Kohnstamminstituut is naar hem genoemd, evenals het Philip Kohnstammhuis, het gemeenschappelijke gebouw van de afdeling Pedagogiek van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool Amsterdam.

Annie Kessler zelf was voor Kohnstamm letterlijk een lot uit de loterij. In 1900 logeerde Annie Kessler, toen nog geen 18, in Domburg. Daar logeerde ook Kohnstamm met zijn moeder. Op de een of andere manier zijn ze elkaar daar tegengekomen en hebben ze enige tijd met elkaar opgetrokken. Op gegeven moment kwam Philip in het bezit van een lootje, en heeft deze als presentje aan Annie gegeven. Deze won hier prompt een prijs op en kwam zo in het bezit van een fraai zakdoekje. Eenmaal thuis heeft zij het initiatief genomen en heeft ze Kohnstamm hiervoor een bedankbrief gestuurd. Nog twee maal zijn ze elkaar daarna tegengekomen in Duitsland. Het zakdoekje werd uiteindelijk ingewerkt in de bruidsjapon die speciaal voor Annie te Parijs werd vervaardigd. Na haar dood in 1969 werd het zakdoekje teruggevonden in een laatje in haar nachtkastje, waar ze het altijd moet hebben bewaard.

Dat Kohnstamm een behoorlijke workaholic was blijkt wel uit het feit dat hij nog op de trouwdag zelf, vlak voor de huwelijksvoltrekking, de laatste hand legde aan een paragraaf voor De geschiedenis der wijsbegeerte.

(…) Toen op onze trouwdag de bruid mij kwam halen in de werkkamer in haar ouderlijk huis, waar ik mij had verschanst, met de mededeling, dat de gasten voor de stoet er waren en de rijtuigen vóór stonden, kon ik haar met een stralend gezicht vertellen, dat de moeilijke paragraaf over Hume juist was voltooid.

Ook later, op De Schapendrift, hield Kohnstamm er, net als Van der Waals, een Spartaans werkschema op na. Een typische werkdag zag er als volgt uit: stipt van 9:00 tot 12:30 was Kohnstamm alleen aan het werk in de houten studeerhut die op enige afstand van De Schapendrift was gebouwd. Na de koffiemaaltijd bleef hij van 13:30 tot 18:30 in het huisje. Voor de avondmaaltijd werd wel ruim de tijd genomen. Deze moest stipt om 18:30 plaatsvinden, omdat Kohnstamm zichzelf om 18:15 moest inspuiten met insuline. (Kohnstamm had vlak na de Eerste Wereldoorlog suikerziekte ontwikkeld) Daarna vertrok hij vaak weer voor één of twee uurtjes naar zijn huisje, om zich tegen 10:00 bij de familiekring in huis te voegen. Hij had de gave om zich extreem te kunnen concentreren. Terwijl hij een boek las kon hij tegelijkertijd luisteren naar het kringgesprek en ook nu en dan in het gesprek invallen om zijn zegje te doen. Max beschrijft het blikveld van zijn vader als een soort ‘renaissance-achtige kijk’. Hij wist al het mogelijke af van diverse wetenschappen, maar ook van Goethe, Schiller en Shakespeare. Leuk detail is dat een grote hobby van Kohnstamm het lezen van detectives was.

Philip Kohnstamm en An Kessler te Ermelo aan de Harderwijkerweg in Huize “De Schapendrift”, aanvankelijk een houten vakantiehuis, door Kohnstamm zelf ontworpen, later permanent woonhuis van de familie.

Philip Kohnstamm overleeft als jood de oorlog. Hij heeft in 1939 een briefwisseling met zijn zoon Max, die door kleinzoon Dolph uitgegeven is onder de titel: “Lieve vader, nog is er geen oorlog”. Bizar is het dat An Kohnstamm – Kessler's neef Tonnie adjudant is van Mussert, terwijl Philip en vader Max zomaar het risico lopen prooi te worden van de Nazi’s.

Philip Kohnstamm onderhoudt met zijn zoon Max, genoemd naar grootvader Max, een briefwisseling in de jaren 1938-1939 onder de titel “Lieve vader, nog is er geen oorlog”. Deze briefwisseling is in druk uitgegeven door Philip's kleinzoon Dolph. Geert Mak heeft de inleiding verzorgd en schrijft: “een jonge Amsterdamste student (Max jr.) schrijft brieven aan zijn ouders, en ruim zestig jaar later lees je ze ademloos, in één ruk. Wat is er aan de hand?

In de eerste plaats is er de reis, die de jonge Max Kohnstamm maakt, een tocht door het Amerika van de crisis, van het “negervraagstuk”, van Roosevelt, van de New Deal….de reis vindt plaats in het laatste vredesjaar, in de tien maanden rond het papier van München en de laatste pogingen om de Duitse overval op Polen af te wenden.

Max beschrijft de sfeer in het ouderlijk huis: “vader Philip Kohnstamm en moeder An Kessler koesteren de rede en stimuleren het intellectueel debat. Philip Kohnstamm is actief lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, voelt zich sterk verwant met de “christen-socialist” Banning, en bestrijkt vele wetenschappelijke disciplines. Als 26 jarige promoveerde hij in de thermodynamica. Nadien legde hij zich toe op de wijsbegeerte, de theologie en de pedagogiek. Vooral met die laatste activiteit verwierf hij grote bekendheid.

Philip op zeventig jarige leeftijd.

Er werd aan tafel bij de Kohnstamm's - waar behalve de ouders, zes kinderen aanzaten - dus zelden over koetjes en kalfjes gepraat. 'Het ging meestal wel ergens over', herinnert Max zich. 'Ik heb thuis meer geleerd dan op de universiteit. Dat hing mede samen met de omstandigheid dat we zeer dikwijls gasten hadden. Collega's van mijn vader, of - vlak na de Eerste Wereldoorlog - Duitse studenten die, zo vond mijn vader, weer deel moesten gaan uitmaken van de academische wereldgemeenschap. Maar er was wel sprake van een zekere thematische begrenzing. Je kon als kind niet ineens zeggen: ik houd niet van aardappels.'

De gedragsregels werden gedicteerd door verdraagzaamheid en wederzijds respect. 'Mijn vader had in beginsel belangstelling voor elke mening en elke gedachte, zelfs als die niet zo duidelijk gearticuleerd was. En hij was altijd bereid om verworven inzichten voor betere te verruilen.' Hij belichaamde, kortom, een academisch ideaal waarvan gevreesd moet worden dat het eveneens tot de wereld van gisteren behoort.'

Broer Dolf (Geldolph Adriaan * 1884), is gehuwd op 14 april 1916 met Elisabeth Maria Louise Stoop. Zij kregen 4 zoons en 2 dochters. Op jeugdige leeftijd uit Nederlandsch-Indië teruggekeerd bezocht Dolf Kessler in 's-Gravenhage de lagere en middelbare school, waarna hij zich aan de Technische Hogeschool te Delft deed inschrijven en in 1907 het ingenieursdiploma werktuigbouwkunde behaalde. Evenals zijn broer J.B. Aug. gold deze Kessler al meteen als een van de 'kroonprinsen' van de Koninklijke. Na Delft bereidde Geldolph zich dan ook voor op een carrière in de petroleum door de functie te aanvaarden van secretaris van Henry Deterding, de president-directeur der Koninklijke. Samen met Deterding werd een reis om de wereld gemaakt en werden alle oliecentra van de maatschappij aangedaan. In 1908 werd Kessler gedetacheerd bij de 'Astra', een Roemeense onderneming voor de exploitatie van oliebronnen die later met een Duitse maatschappij samensmolt tot de 'Astra Romana'. Sinds 1910 onderdirecteur hiervan behartigde Kessler tot 1911 de commerciële zaken, waarna hij terugkeerde op het hoofdkantoor der Koninklijke te Londen. Daar deden de karaktertegenstellingen tot Henry Deterding - Kessler gewaagde naderhand van diens toen wel zeer 'galvanische' persoonlijkheid - hem in 1916 niet zonder spijt besluiten het vaderlijk bedrijf te verlaten. Het jaar daarop was hij op maatschappelijk terrein in Den Haag werkzaam, waar hij tevens optrad als gedelegeerd commissaris van de Residugas Maatschappij, een dochter van de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Omdat zijn aanleg en ambities hierin geen levensvervulling konden vinden, zocht hij weldra een werkkring in het bedrijfsleven. In juni 1917 bracht H. Colijn, destijds directeur der Koninklijke, hem in contact met H.J.E. Wenckebach die Kessler tot secretaris benoemde van het oprichtingscomité waaruit in 1918 de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. voortsproten. In 1920 volgde zijn benoeming tot directeur en in 1924 na het overlijden van Wenckebach die tot voorzitter der directie. Met uitzondering van een onderbreking tijdens de bezettingsjaren toen de Duitsers hem wegens zijn principiële houding op non-actief plaatsten, zou Kessler dit voorzitterschap tot zijn overlijden in augustus 1945 vervullen.Veel meer dan ingenieur, dan technicus was Kessler ondernemer, begiftigd met een ongemeen scheppende fantasie en buitengewone dadendrang, een heldere kijk op economische aspecten, ook van algemene aard, een moderne visie op wat bedrijf en tijd sociaal eisten en uitgerust met een natuurlijk overwicht en leiderschap. In de voetbalsport was hij al in 1905 de aanvoerder van het eerste Nederlands elftal geweest (overwinning tegen België met 4-1). Voor Hoogovens IJmuiden was hij de centrale figuur in de moeilijke jaren vanaf het inwerking treden van het bedrijf via de depressie en de wereldoorlog tot de bevrijding. Hij verschafte de onderneming levenskansen door het systematisch nastreven van een plaats op de internationale markt, de verbreding van de bedrijfsgrondslagen in de verwerking der bijprodukten en ten slotte de gedurfde sprong in het staal, deze laatste aan het einde der jaren '30 verwezenlijkt maar al vanaf het begin van die periode in samenwerking met de overheid voorbereid. Daar ligt één der wortels van de Nederlandse industriële politiek zoals die zich na 1945 nader ontplooid heeft. Reeds in 1935 zag Kessler in dat de ontwikkeling der industrie noodzakelijk was, niet slechts om werkgelegenheid te bieden voor een wassende bevolking maar tevens om de leemten op te vullen die bij landbouw, handel en verkeer waren ontstaan.

Margaretha Johanna Jacoba (* 1886) trouwt op 7 december 1915 met Adriaan Daniël Fokker (* 1887 - † 1972 Apeldoorn), hij werd op 17 augustus geboren in Buitenzorg (Bogor), Java. Uit hun huwelijk werden, behalve 1 dochter die jong overleed, 1 zoon en 1 dochter geboren. Na hun echtscheiding op 2 december 1936 hertrouwt hij al een paar dagen later op 12 december met Teuntje van Dijk, die uit een eerder huwelijk 1 zoon en 1 dochter meebracht. Hij was de zoon van de directeur van de Nederlandsche Handelmaatschappij in Batavia (Jakarta) en een neef van de vliegtuigbouwer Anthony Fokker (meer over hem aan het eind van deze pagina). In 1894 keerde zijn familie terug naar Nederland. Hij studeerde mijnbouw aan de Technische Universiteit Delft en natuurkunde aan de universiteit van Leiden bij Hendrik Lorentz, waar hij in 1913 zijn doctoraat kreeg. Hij vervolgde zijn studies bij Albert Einstein, Ernest Rutherford en William Bragg. Van 1914 tot 1918 was hij als docent verbonden aan de Universiteit Leiden. Daarna werd hij achtereenvolgens benoemd tot natuurkundeleraar aan het gymnasium van Delft en professor aan de technische universiteit te Delft (1923-1927). Vanaf 1927 was hij betrokken bij de Teylers Stichting in Haarlem en van 1928 tot 1955 was hij professor in de natuurkunde aan de universiteit van Leiden en curator van het Fysisch Kabinet van Teylers Museum. In de jaren twintig en dertig verkreeg hij een internationale reputatie als natuurkundige. Van 1921 tot 1933 was hij redacteur van Physica-Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde. Gedurende de tweede wereldoorlog toen de Universiteit Leiden gesloten was, begon hij met het bestuderen van de muziektheorie, geïnspireerd door de beschrijving van een 31-toonssysteem door Christiaan Huygens (1629-1695). Het jaar 1942 was een keerpunt in zijn leven. Voortaan zou hij zijn meeste aandacht op de muziek richten, al werd de muziek niet vergeten. In 1943 ontwierp hij een klein orgel om het spelen in de Euler-Fokker toongeslachten mogelijk te maken. Zijn muziektheoretische onderzoeken hebben in 1945 hun weerslag gevonden in het boek Rekenkundige bespiegeling der muziek. In 1951 werd het zogenaamde Fokker-orgel geïnstalleerd in Teylers Museum te Haarlem. In 1960 richtte professor Fokker de Stichting Nauwluisterendheid op om het orgel te kunnen beheren en de muziek te verspreiden. In de jaren vijftig en zestig gaf Fokker veel lezingen in binnen- en buitenland over het 31-toonssysteem. Bovendien schreef hij artikelen over muzikale onderwerpen en een muzikale autobiografie: Neue Musik mit 31 Tönen. Onder het pseudoniem Arie de Klein schreef hij korte composities in een groot aantal verschillende toongeslachten, zie Muziek. Hij overleed op 24 september 1972 na dertig jaar van intensieve, onafgebroken muzikale activiteit. Volgens prof. Leigh Gerdine bereikte Fokker de volgende zeer wenselijke doelstellingen met betrekking tot het 31-toonssysteem:hij vestigde de fysische basis voor het bestaan van de kleine drieklank en mineur tonaliteit in de gespiegelde (reciproke) versies van zijn intervalrelaties; hij maakte van de septiem een acceptabel harmonisch interval - waar Hindemith dit niet verder durfde na te streven omdat hij niet zeker wist waartoe het zou leiden; hij bedacht - en bouwde - een toetsenbord dat de problemen met 31-toonsmuziek op briljante wijze oplost, en sommige ontoereikendheden van het huidige 12-toonstoetsenbord elimineert; hij maakte de uitdagingen van een nieuw rationaal geluidsspectrum toegankelijk, wat zowel sterkere consonantie als sterkere dissonantie mogelijk maakt, en een meer authentieke uitvoering van oude muziek (vóór Bach) als uitgebreidere mogelijkheden voor de muziek van de toekomst.

Johan Herman is Meester in de Rechten en wordt advocaat en procureur secretaris van de Voogdijraad in Den Haag, trouwt Marie Jeanette Nicoline Jung, geboren te Den Helder in 1891, dochter van Marie Marcus Jung en Auguste Henriëtte Caroline Sehlmacher. Overhandiging van de gemeentepenning van de stad Den Haag voor bijzondere verdienste aan meester J. de Bruin ter gelegenheid van het 25 jaar bestaan van clubhuis de Mussen. Rechts: voorzitter van het bestuur mr. J.H. Kessler.

Guus (Jean Baptiste Auguste) Kessler wordt versleten voor 'kroonprins' van de Koninklijke. In tegenstelling tot de eerste blijft hij wel bij het door zijn vader geredde bedrijf . Blijkbaar is hij beter opgewassen tegen de overheersende persoonlijkheid van Sir Henry Deterding. Onduidelijk is echter waarom hij dan na zijn HBS-jaren in Den Haag elektrotechniek aan de T.H. Delft gaat studeren, waar hij in 1911 het ingenieursdiploma behaalt; de richting mijnbouw ligt meer voor de hand. Ook het vervolg bewijst dat het J.B. Aug. niet bepaald gemakkelijk wordt gemaakt in de olie. Weliswaar treedt hij in hetzelfde jaar 1911 in dienst van de Bataafsche Petroleum-Maatschappij, maar - zoals hijzelf heeft verteld - '. . . aangezien ik niets omtrent de aardolie-industrie wist, gedurende de eerste zes maanden als leertijd en zonder salaris...' ('Herinneringen'). Uitgezonden naar Roemenië maakt hij zich zoveel eigen, dat de directie hem in 1912 naar Rusland stuurt waar de Groep grote belangen heeft, nu in een gehonoreerde functie als persoonlijk assistent van één der directeuren aldaar. Na twee jaren op het hoofdkantoor in St. Petersburg volgt de benoeming tot directeur van één der producerende en verwerkende maatschappijen in de Kaukasus. Daar heeft zijn voorganger in zijn beheersperiode weinig "voortgang geboekt; ter verantwoording geroepen werpt deze de schuld op de nieuwe directie. In september 1915 worden alle Nederlandse functionarissen naar Den Haag teruggeroepen en ontslagen. Wanneer spoedig blijkt dat zij geenszins de schuldigen zijn geweest, komen zij weer in dienst van de Koninklijke, Kessler op een salaris dat een vijfde bedraagt van wat hij tevoren heeft genoten. Hij krijgt tot taak, aanvankelijk als ontzettend saai ervaren, rapporten te schrijven over de Russische maatschappijen der Koninklijke. Na zijn ervaringen in het veld doorloopt hij daar nogmaals een echte leerschool, maakt wat kleine promoties en ziet zich in 1919 onverwacht uitgezonden als waarnemend directeur van de Astra Romana naar Roemenië: zoals hijzelf zegt, een trainee belast met de plichten van een directeur. Hij overleeft dit en wordt een jaar later overgeplaatst naar Londen waar hij Lord Godber opvolgt als hoofd van het American Department. In 1922 geschiedt zijn benoeming tot directeur van de Anglo-Saxon Petroleum Company en einde 1923 in dezelfde functie van de Koninklijke. In 1947 volgt hij J.E.F. de Kok op als president-directeur van de Koninklijke en na zijn pensionering in 1949 is hij nog gedurende twaalf jaren president-commissaris van deze onderneming.

Met grote toewijding en energie heeft hij zich aan het werk van de Groep gewijd, daarbij gesteund door een scherp intellect en een inventieve geest. Kesslers grootste verdienste voor de onderneming is zonder twijfel dat hij de weg gewezen heeft naar de diversificatie in de petroleumchemie. In de jaren '20 leidde dit, na de stimulans die de Eerste Wereldoorlog aan de ontwikkeling van het hydreer-procédé had gegeven, tot samenwerking met Hoogovens IJmuiden in de Maatschappij tot Exploitatie van Kooks-Oven Gassen (MEKOG); de Tweede Wereldoorlog gaf vervolgens de grote stimulans aan de research in en de uiteindelijke ontwikkeling van de op aardolie gebaseerde chemische produkten, welke tot de opbouw van een krachtige industrie leidde. Van zijn originaliteit getuigt de theorie over prijsvorming die hij in de jaren '30 opstelde en welke internationaal nogal wat stof deed opwaaien. In het begin van de jaren '50 wees hij bovendien nog op de betekenis van kernenergie voor onze toekomstige energievoorziening.

Neef Anthony (Anton Herman Gerard * 1890 - † 1939) Fokker, jawel dé Fokker.

Anthony Fokker was één van de grootste luchtvaartpioniers ter wereld. Met zijn uitvindingen en ontwikkelingen leverde hij een grote bijdrage aan de opkomst van de luchtvaart in de eerste helft van de 20e eeuw. Anthony Fokker werd geboren in Blitar (Kediri) op Java, in het toenmalige Nederlands-Indië, als zoon van de koffieplanter Herman Fokker. Vier jaar later verhuisde de familie naar Haarlem om Tony en zijn oudere zus Toos een Nederlandse opvoeding te kunnen geven. Fokker senior was een self made man, en ook Fokker zelf hield het op school niet uit. Hij speelde liever met zijn modeltrein en zijn stoommachine. Hij verliet de middelbare school voortijdig, en vond een lekvrije band uit, maar de uitvinding bleek al door een ander gepatenteerd. In de zomer van 1910 stuurde zijn vader hem naar een monteuropleiding in Duitsland. Fokker wilde liever vliegen en besloot naar een andere school te gaan. Zijn eerste propellervliegtuigje, dat hij in 1910 ontwierp en construeerde, noemde hij De Spin. Zelf testte hij zijn modellen ook uit.

In 1912 vertrok Fokker naar Johannisthal, een vliegveld in de buurt van Berlijn, waar hij een bedrijf oprichtte, Fokker Aeroplanbau. In de navolgende jaren construeerde hij diverse andere typen vliegtuigen. Het bedrijf leverde circa 700 gevechtsvliegtuigen aan het Duitse leger.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd die fabriek door de staat overgenomen en verplaatst naar Schwerin, waar Fokker aanbleef als directeur. Hij bezocht het front en bezorgde de Duitsers een nagenoeg oppermachtige positie in de lucht, dankzij zijn revolutionaire 'synchronisatieuitvinding' waardoor de boordmitrailleur voor het eerst tussen de propellerbladen van het vliegtuig door kon schieten.

In 1919 keerde Anthony Fokker terug in Nederland en sloot zich aan bij de N.V. Trompenburg. Op 21 juli 1919 richtte hij de Nederlandse Vliegtuigenfabriek op. Dit kon hij doen met steun van familie, de Steenkolen Handels Vereniging (SHV) (eigendom van de families van Beuningen en Fentener van Vlissingen) en enkele rijke particulieren.

Hij trouwde op 25 maart 1919 te Haarlem met Sophie Marie Elisabeth von Morgen. Dit huwelijk strandde na vier jaar. In 1922 vertrok hij naar de Verenigde Staten, waar hij zich tot Amerikaan liet naturaliseren. Al in 1923 begon hij ook daar met een eigen vliegtuigfabriek. Hij trouwde een tweede maal in juli 1927 te New York met Violet Austman. Zijn vrouwen vonden hem een onmogelijk mens om mee samen te leven vanwege het feit dat zijn leven alleen maar om zichzelf draait, na de scheiding met zijn eerste vrouw eindigde zijn tweede huwelijk doordat zijn vrouw van de 15e verdieping van hun New Yorkse appartement sprong. Zoals hij zelf zegt: " Ik heb altijd vliegtuigen veel beter begrepen dan vrouwen (...) omdat ik meende dat er iets belangrijker was dan mijn vliegtuigen.

Anthony Fokker overleed op 49-jarige leeftijd in New York als gevolg van complicaties na een operatie aan zijn neus.

Zijn vader Herman Fokker en moeder A. Fokker-Diemont betekende financieel heel veel voor Anthony. Herman Fokker heeft namelijk veel geld gestoken in de uitvindingen en fabrieken van Anthony. Fokker's moeder was de vrouw van zijn leven.