Wesseling & Rahder/Hohwü

Als eerste de mooi uitgewerkte boom van de afstammelingen van Herbert Rahder en Maria Christina Cölsch

Parenteel van Johan Coenraad Rahder

I Johan Coenraad Rahder is geboren op maandag 3 augustus 1812 in Amsterdam. Johan is overleden op zondag 3 november 1872 in Hoogeveen, 60 jaar oud.

Beroep:

Johan trouwde, 21 jaar oud, op donderdag 15 augustus 1833 in Amsterdam met Willemina Petronella Cornelia Voorthuijsen, 20 jaar oud. Willemina is geboren op maandag 1 maart 1813 in Amsterdam. Willemina is overleden op vrijdag 29 juli 1887 in Hoogeveen, 74 jaar oud.

Kinderen van Johan en Willemina:

1 Gerredina Wilhelmina Rahder, geboren op woensdag 19 december 1838 in Amsterdam.

2 Johannes Dirk Allegondus Rahder, geboren op maandag 14 juni 1841 in Den Haag. Volgt II.

II Johannes Dirk Allegondus Rahder is geboren op maandag 14 juni 1841 in Den Haag, zoon van Johan Coenraad Rahder (zie I) en Willemina Petronella Cornelia Voorthuijsen. Johannes is overleden op woensdag 21 november 1928 in Den Haag, 87 jaar oud. Hij is begraven in Haarlem.

Beroep:

Johannes trouwde, 33 jaar oud, op donderdag 22 april 1875 in Amsterdam met Johanna Wesseling, 30 jaar oud. Johanna is geboren op donderdag 3 april 1845 in Amsterdam, dochter van Gerrit Weverink Wesseling en Louisa Theodora Elisabeth van Berck Colenbrander. Johanna is overleden op woensdag 29 februari 1928 in Den Haag, 82 jaar oud.

Kinderen van Johannes en Johanna:

1 Louise Gerardina Rahder, geboren op maandag 7 februari 1876 in Haarlem. Louise is overleden op woensdag 4 april 1888 in Den Helder, 12 jaar oud.

2 Johanna Diederika Rahder, geboren op dinsdag 15 mei 1877 in Haarlem.

3 Maria Anna Catharina Elisabeth (Rie) Rahder, geboren op woensdag 10 april 1878 in Haarlem. Volgt III.

III Maria Anna Catharina Elisabeth (Rie) Rahder is geboren op woensdag 10 april 1878 in Haarlem, dochter van Johannes Dirk Allegondus Rahder (zie II) en Johanna Wesseling. Rie is overleden op zaterdag 15 januari 1921, 42 jaar oud.

Rie trouwde, 32 jaar oud, op dinsdag 8 november 1910 in Den Haag met Anton Mari (Ton) Hohwü, 31 jaar oud. Ton is geboren op maandag 2 december 1878 in Amsterdam, zoon van Thomas Hohwü en Margaretha Maria Hohwü. Ton is overleden op zaterdag 13 december 1958 in Amsterdam, 80 jaar oud.

Beroep:

Kinderen van Rie en Ton:

1 Andreas Thomas Hohwü. Volgt IV-a.

2 Marie Hohwü. Volgt IV-b.

IV-a Andreas Thomas Hohwü, zoon van Anton Mari (Ton) Hohwü en Maria Anna Catharina Elisabeth (Rie) Rahder (zie III). Andreas trouwde met Anna Geertruida de Vries.

IV-b Marie Hohwü, dochter van Anton Mari (Ton) Hohwü en Maria Anna Catharina Elisabeth (Rie) Rahder (zie III). Marie trouwde met Henri Louis Anna van Wijk. Henri is een zoon van Nicolaas Pieter Cornelis van Wijk en Anna Catharina Dekema.

Johan Coenraad Rahder (die van 1812) stichtte de Commanditaire Vennootschap onder de firma J.C. Rahder 1870- 1889, hieronder volgt een stukje geschiedenis van het bedrijf

In 1849 verkochten de markegenoten van "Bork en Broekveen, de Wijngaard, het Mekelmeersche veen, de Kielhoek en de Korte en Lange Slagen" de in hun marke nog niet afgegraven venen aan J.C. Rahder en A. de Wilde. Dezen richtten de Maatschappij ter exploitatie der Westerborker- en Broekvenen op. Eind 1850 verhuisde Rahder naar het aangekochte gebied; hij woonde daar in een door de Maatschappij gebouwd huis. De nederzetting die hier omheen ontstond, werd naar dit huis Nieuweroord genoemd.

Voor de afvoer van turf is een goed vaarwater noodzakelijk. In deze gebieden is dit de Hoogeveensche Vaart, die in 1852 verbeterd werd. Immers toen werd "door de Drentsche Kanaal-Maatschappij ten uitvoer gebracht de verbetering van het Meppeler-Diep, dóór de stad Meppel, van gemeld diep af tot aan de mond der nieuwe Westerborker-wijk, bij Nieuweroord, over een lengte van omstreeks 29.600 ellen (Nederlandse el = 1 meter). In November 1852 is dit werk genoegzaam voltooid en wordt het nieuwe kanaal den 23 dier maand voor de scheepvaart opengesteld. Mede hierom is het waarschijnlijk dat in dit jaar, na enige voorbereidende werkzaamheden in 1851 met vervenen begonnen werd.

In 1853 verwierven de gezamenlijke eigenaren van de maatschappij gronden en huizen onder Tiendeveen in de gemeente Beilen. Hun bezittingen in dit veengebied groeiden tot 700 ha. Waarschijnlijk in 1856 werd de Maatschappij ontbonden en vond er een scheiding plaats. Rahder verkreeg hierbij de gronden onder Beilen Kniphorst. Ook verhuisde hij in deze tijd naar het direct ten zuiden van Tiendeveen gelegen Noordscheschut in de gemeente Hoogeveen. Eind 1855 woont hij nog op Nieuweroord, maar begin 1857 is zijn woonplaats Hoogeveen.

In 1857 ging Rahder met de oud-suikerplanter F. s'Jacob een burgerlijke vennootschap aan tot vervening van de Tiender en Drievenen De Drievenen zijn de in de marke van Drijber, Spier en Wijster gelegen tiendevenen. Hierop rustte indertijd een recht van tiendheffing., gelegen in de Zuidpunt van de gemeente Beilen. Rahder was in die tijd bezig met het ontwikkelen van een verbeterde wijze om met een stoommachine veen tot "turf van groote digtheid" te maken. In november 1863 werd hem hierop octrooi verleend Koninklijk Besluit van 25 november 1863, nr. 99.. Al in oktober van dat jaar had hij een "Berigt" doen uitgaan, waarin hij opriep om tot een bedrag van fl. 1.000.000.000 in te schrijven op een, nog op te richten, naamloze vennootschap ter bereiding van machinale turf.

Per 1 januari 1866 deed Rahder zijn zaken over aan de Turfmaatschappij Valkenheim onder directie van zijn zoon H. Rahder Czn. De oudste twee zoons zetten achter hun namen niet J.C.zoon, zoals te verwachten was, maar Czn. maar op 3 januari 1870 nam hij al het materieel en de nog aanwezige turf weer over en bracht hij dit materieel in bij de Commanditaire Vennootschap onder de firma J.C. Rahder, verder de Firma Rahder te noemen. J.C. Rahder was de eerste besturende vennoot. Na zijn overlijden, nog geen drie jaar later op 3 november 1872, werd hij achtereenvolgens opgevolgd door zijn vijfde en zijn eerste zoon, J.W. Rahder en Jan Rahder Czn. Zijn aandelen in de Firma Rahder bleven in handen van de gezamenlijke erven. In 1889 ontstond er tussen de erfgenamen verschil van mening over de voortzetting van de Firma Rahder als commanditaire vennootschap en over hun aandeel in deze als gezamenlijke erven. Om voortzetting van het bedrijf te waarborgen werd in 1890 de Firma Rahder omgezet in de Naamlooze Vennootschap Machinale Rahder-Turffabriek, verder de Rahder-Turffabriek te noemen.

De eerste directeur van de Rahder-Turffabriek was de oudste zoon van J.C. Rahder, Jan Rahder Czn. Deze overleed in 1898 en werd opgevolgd door zijn jongste broer, Jan Rahder jr., die gedurende 25 jaar directeur bleef. In 1909 werd door middel van wijzigingen van de statuten o.a. bepaald dat de vennootschap met 20 jaar werd verlengd en dat het kapitaal ruim tweemaal zo groot gemaakt.

In 1924 nam de zoon van Jan Rahder jr., Jac. Rahder, de leiding van zijn vader over. Waren de Turfmaatschappij Valkenheim en de Firma Rahder te Hoogeveen gevestigd en de Rahder- Turffabriek aanvankelijk ook in 1929 kwam in deze situatie verandering. Omdat Jac. Rahder in het Barger-Oosterveen een eigen veenderij had en de Rahder-Turffabriek daar ook gronden verwierf en ontgon, verhuisde Rahder in dit jaar naar Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen, en werd de zetel van de Rahder- Turffabriek eveneens hier gevestigd. Voor deze zetelverplaatsing was echter een wijziging van de statuten vereist. Deze was ook noodzakelijk doordat in 1929 de nieuwe Wet op de naamlooze vennootschappen in werking trad en doordat de periode afliep waarvoor de vennootschap verlengd was. Tien jaar later, in 1939, vond de laatste wijziging van de statuten plaats.

De laatste jaren van de eerste wereldoorlog brachten in Nederland een gebrek aan brandstoffen teweeg. Met de veenindustrie ging het beter dan ooit. Na de oorlog eindigde ook deze hausse en kwamen er ernstige moeilijkheden voor de turf. Door mechanisatie werden deze verminderd. Toen in 1929 de algemene malaise begon, liep de turfafzet zo sterk terug dat er in 1934 een subsidieregeling tot stand kwam. Na een opleving van de veenindustrie in de jaren veertig werden de mogelijkheden tot afzet aan het eind van dit decennium snel minder. In 1962 was de situatie dermate verslechterd dat de commissarissen een voorstel tot liquidatie deden. Op grond van een accountantsrapport besloot de Algemene Vergadering de liquidatie uit te stellen tot een fiscaal gunstiger tijdstip. In 1962 werd ook de periode van 111 jaar afgesloten waarin leden van de familie Rahder in Drenthe verveend hebben; "de fabriek" maakte in dit jaar de laatste Rahder-turven. Daarna was de N.V. alleen nog grondeigenaresse. In 1964 vierde Jac. Rahder zijn 40-jarig jubileum als directeur van de Rahder- Turffabriek. Na zijn overlijden volgde zijn weduwe, mevrouw F.E. Rahder-Uiterwijk, hem op als directeur In de inv.nrs. 131 en 115 vinden wij in april 1964 een uitgavenpost ten behoeve van het 40- jarig jubileum van de directeur.. Eind 1969 ging de Rahder-Turffabriek over tot een liquidatie die tenslotte op 29 april 1970 plaats vond.

Veel leden van de familie Rahder bezaten aandelen in de Rahder-Turffabriek. Zij hadden samen ruim tweederde van de aandelen in handen. Steeds was dan ook één van hen commissaris. In de laatste jaren voor zijn overlijden nam Jac. Rahder bijna alle aandelen van de andere aandeelhouders over. Zijn dochters erfden deze aandelen in 1965. Twee van haar bezetten dan ook de commissarisplaatsen.

Afgezien van de jaren na 1962 was in de laatste drie vennootschappen de reeds eerder genoemde F. s'Jacob wel de grootste aandeelhouder. Al in mei 1857, vier maanden na zijn terugkeer uit Indië, ging hij met J.C. Rahder de vermelde burgerlijke vennootschap aan, waarin hij de helft van het kapitaal inbracht. In de Turfmaatschappij Valkenheim had hij 26 van de waarschijnlijk 63 aandelen van fl. 1.000, in de Firma Rahder 26 van de 66 aandelen van fl. 300 en in de Rahder- Turffabriek 25 van de 90 aandelen van fl. 450. Van de instelling van het commissariaat in 1888 af tot 1962 zijn achtereenvolgens hij, zijn zoon en twee van zijn kleinzoons 1888-1897: F. s'Jacob; 1897- 1935: F.B. s'Jacob; 1935-1943; F. s'Jacob: 1943-1962 H.T. s'Jacob dan ook commissaris geweest.

In de tijd van de aanleg der eerste spoorlijnen in Drenthe In 1867 werd de lijn Zwolle-Meppel in gebruik genomen, in 1868 Meppel-Heerenveen en in 1870 Meppel-Groningen. Zie de Verslagen van Gedeputeerde Staten van Drenthe over deze jaren. door de Maatschappij tot Exploitatie der Staatsspoorwegen bekleedde hij leidende functies: 1863-1867 vice-president van de Raad van bestuur en toezicht, 1867-1868; president-directeur, 1869-1879 directeur-generaal bij deze maatschappij. Doordat de lijn Meppel-Groningen langs Hoogeveen liep, werd de afzetmogelijkheid van de daar gegraven turf vergroot. Voorts werd er onderzocht in hoeverre Rahder-turf met voordeel als brandstof voor de locomotieven op deze lijn gebruikt kon worden. Hoewel de locomotief waarmee deze proeven genomen werden, geschikt was gemaakt voor het stoken met turf en een gedelegeerde van de Firma Rahder bij de laatste proef toezicht hield, werd het gebruik van deze turfsoort weliswaar zeer doelmatig gevonden voor het snel verkrijgen van stoom, maar bleek dat de kosten per kilometer gemiddeld hoger waren dan bij verhitting met steenkool.

Bron: Drents Archief

Nieuweroord

De naam Nieuweroord moet worden verklaard als Nieuw Oord in de wildernis van de toenmalige Tiende- en Drievenen in de gemeente Beilen. In 1865 sticht Rahder in Nieuweroord een machinale turffabriek, om de hier gegraven turf te verwerken. In 1885 werken hier 200 mensen. In 1891 wordt tien procent van de winst verdeeld onder het personeel, wat voor die tijd een opmerkelijk gebaar is. De meeste aandelen zijn in handen van de schatrijke oudsuikerplanter Frederik 's Jacob, met wie Rahder in 1857 een burgerlijke vennootschap is aangegaan. F. 's Jacob kocht daar in 1870 de buitenplaats Nieuweroord.

Nieuweroord is steeds een gespleten dorp geweest, georiënteerd op Hoogeveen, maar opgedeeld tussen de gemeenten Hoogeveen en Westerbork. Sociologisch laat het dezelfde ontwikkeling zien als de andere veendorpen binnen de gemeente Hoogeveen. Met de zandgemeente Westerbork heeft het geen enkele affiniteit.

Van 1923 tot 1926 graven 900 arbeiders met schop en kruiwagen vanaf de Verlengde Hoogeveensche Vaart het zestien kilometer lange Linthorst Homankanaal als verbinding naar de Beilervaart. In 1970 wordt dit kanaal voor de scheepvaart gesloten.

In de eerste helft van deze eeuw ontwikkelt Nieuweroord zich tot een agrarisch dorp. Na de Tweede Wereldoorlog gaan steeds meer inwoners werken in de industrie in Hoogeveen.

In 1967 wordt het dorpshuis De Vuurkörf geopend, dat gezien wordt als een symbool van de saamhorigheid van de mensen in Nieuweroord.

Kerkelijk is Nieuweroord rechtzinnig in tegenstelling tot de andere dorpen in de gemeente Westerbork, waar men vrijzinnig is. Ook in dat opzicht sluit het dus aan bij de situatie in de Hoogeveense dorpen.

Dat de Rahder's smaak hadden blijkt uit de volgende huizen die ze gebouwd hebben

Huize Veen en Dal

De dochter van Herbertus en Gerredina Werremelda (Stofft) Johanna Elisabeth trouwt in 1830 met Willem Pieter Pook van Baggen, een reder die in 1827 buitenplaats Nieuwerhoek in Loenen a.d. Vecht had gekocht. op de site Kastelen in Utrecht staat het volgende vermeld

''In 1827 koopt W.P. Pook van Baggen de buitenplaats en laat het huis veranderen naar de mode van de tijd. De oorspronkelijke kruiskozijnen worden vervangen door empireramen en het gebouw wordt gepleisterd. In 1830 koopt de heer Pook van Baggen tevens de buitenplaats Ruygenhoff en voegt de grond toe aan Nieuwerhoek.

In het begin van de twintigste eeuw werd het huis uitgebreid met een serre in de vorm van een halve koepel, gevolgd door een keuken.

Nieuwerhoek heeft ook de beschikking over een overtuin, die al op een kaart uit 1710 voorkomt. Van oorsprong vormde dit één geheel met de buitenplaats, maar werd in 1874 gescheiden van de buitenplaats. Waarschijnlijk gebeurde dit door de aanleg van de Amsterdamse Straatweg. "

een zwart-wit foto van het huis en een foto uit 2003

De naam Hohwü komt meerdere malen voor in onze stamboom, twee van de kinderen van Johannes en Anna Elisabeth Thomas zijn getrouwd met twee kinderen van Steven Jan Hendrik van Hengel en Adriana Johanna Doornik

Dat zijn Hendrik die met Maria Catharina van Hengel in 1812 is getrouwd, en Maria Elisabeth die met Bartholomeus Justus van Hengel is getrouwd in 1821, de dochter Anna Elisabeth van laatstgenoemd stel is in 1848 getrouwd met Andreas Hohwü (zijn ouders zijn Thomas Hohwü en Margaretha Clausen), Zij kregen drie dochters

    1. Margaretha Maria in 1849,
    2. Bartha Maria Elisabeth in 1851 en
    3. Adriana Anna Elisabeth in 1856.

Adriana Anna Elisabeth is al jong overleden op 11 jarige leeftijd in 1869, Bartha is ongehuwd gebleven en in Amsterdam op 77 jarige leeftijd overleden, dochter Margaretha Maria (Hohwü) is in 1870 getrouwd met haar neef Thomas Hohwü (zijn ouders zijn Nicolai Hohwü geb. 1802 en Sophia Clausen). Thomas en Margaretha Hohwü kregen 4 kinderen

    1. Andreaz(s)
    2. Nicolai Willem
    3. Sofia
    4. Anton Mari

Een achterkleinkind van Johannes Wesseling en Johanna Weverink, Maria Anna Catharina Elisabeth Rahder, kleindochter van hun zoon Gerrit Weverink Wesseling en Louisa Theodora Elisabeth van Berk Colenbrander, dochter van Johanna Wesseling en Johannes Dirk Allegondus Rahder is op 8 november 1910 met haar (3e neef, 1ste graad) Anton Mari Hohwü getrouwd te 's Gravenhage. Zoals je in onderstaande huwelijksaankondiging te lezen valt.

Deze foto komt uit het dagboek van M.A.C.E. Rahder, onder de foto staat kleine Felicia geboren 14 maart 1909, foto is gemaakt op 23 mei 1909.

Anton Mari was een oliehandelaar, wonende te Amsterdam, Kalkmarkt 9 en werd al erg jong weduwnaar want Maria stierf 15 januari 1921 op 34 jarige leeftijd, twee kinderen achterlaten n.l. Andreas Thomas geboren op 2 juli 1912 en Marie die op 15 juni 1929 is geboren, beide in Amsterdam.

Wetenswaardig is dat ene Hendrik Repelius getrouwd is met Adriana Hohwü, zus van Thomas (de vader van Anton Mari). Hendrik is de zoon van Johan Diederick Hendrik en Henriette Marie Wesseling, zusje van Gerrit Weverink Wesseling.

De familie Hohwü is oorspronkelijk afkomstig uit Denenmarken. Andreas en zijn broer Nicolay Hohwü kwamen uit een uurwerkmakers familie. Na een aantal omzwervingen vestigde Andreas zich in 1840 als fabrikant van chronometers en astronomische uurwerken in Amsterdam. Wegens zijn verdienste op dit terrein werd hij In 1849 benoemd tot ridder van de Eikenkroon en in 1869 tot ridder van de Nederlandse Leeuw.

Het bevolkingsregister Amsterdam meldt in 1851 voor de Hohwü's 2x Amsterdam, 1x Denemarken.

Op internet heb ik het volgende gevonden

Scheepschronometers door Andreas Hohwü

De uit Denemarken afkomstige Amsterdamse uurwerkmaker Andreas Hohwü vervaardigde voornamelijk chronometers naast astronomische precisie-uurwerken. Het Museum van het Nederlandse Uurwerk te Zaandam toont een door een veer aangedreven en cardanisch opgehangen scheepschronometer van Hohwü uit ca. 1880 uit de collectie Boom-Time. De looptijd van het uurwerk is 56 uur. In 1837 bestelde de Koninklijke Marine een astronomisch uurwerk met compensatieslinger bij Hohwü. Hohwü was vanaf 1829-1834 leerling van de in Maastricht geboren uurwerkmaker Johann Heinrich Kessels (1781-1849) te Altona en tussen 1834-1839 van Abraham Louis Breguet te Parijs. Zijn werk ontving vele internationale onderscheidingen. Abraham de Casseres, Amsterdammer van Portugese afkomst en een leerling van Hohwü was eveneens een verdienstelijk maker van internationaal bekroonde chronometers. Museum Boerhaave bezit drie chronometers van Hohwü en een astronomisch slingeruurwerk (1861), alsmede een astronomisch slingeruurwerk (1897) van Andreas Hohwü jr. Het Universiteitsmuseum Utrecht beschikt eveneens over een astronomisch slingeruurwerk (1867), terwijl het Teylers Museum te Haarlem een regulateur (1865) tot de collectie telt.

Bronnen: E. Morpurgo: Nederlandse klokken- en horlogemakers vanaf 1300 (Amsterdam 1970); M. Lux: Johann Heinrich Kessels (1781-1849) Zu seinem 200. Geburtstag am 15. Mai (Alte Uhren 1981, nr. 2); P. Heuer/K. Maurice: Europaische Pendeluhren. Dekoratieve Instrumente der Zeitmessung (München 1988); A.J. Turner (red.): Tijd (Amsterdam 1990); R.H. van Gent & J.H. Leopold: De tijdmeters van de Leidse sterrewacht (Leiden 1992); J. Boomsma: Tijd voor klokken (Zutphen 1999)

Op de site met Naturalisaties vanaf 1850 valt te lezen

6 april 1869 Andreas Hohwü, fabrikant van chronometers geboren te Gravenstein in Pruisen, geboortedatum niet vermeld, woonachtig in Amsterdam en

11 juli 1884 Thomas Hohwü, chronometermaker geboren te Gravenstein in Pruisen, geboren 14 april 1838, woonachting in Amsterdam.

Terug naar boven