Onze opvatting van de levensstijl, als een volkomen eenheid, die al in de vroege kindertijd tot stand is gekomen en waarvan ik al bij het begin van mijn werkzaamheid geweten heb, zonder ze nog goed te begrijpen, stelde mij in staat om te veronderstellen, dat de raadzoekende zich al in het eerste ogenblik van zijn verschijnen als de persoonlijkheid voordoet, die hij is, zonder dit echter zelf te weten. Het contact met de raadgever is voor de patiënt een sociaal probleem, zoals iedere ontmoeting met een medemens. Daarom zal iedereen zich bij zo’n gelegenheid volgens zijn bewegingswet gedragen. De kenner kan daarom dikwijls al op het eerste gezicht iets van de ander zeggen. Veinzen helpt tegenover een ervaren individualpsycholoog niet veel. De patiënt verwacht van de raadgever veel gemeenschapsgevoel. Daar men, zoals de ervaring leert, van de patiënt niet veel sociaal gevoel kan verwachten, zal men ook niet veel van hem verlangen. In deze opvatting wordt men door twee overwegingen gesteund. De eerste is, dat het gemeenschapsgevoel over het algemeen niet zeer sterk is, het tweede, dat men doorgaans met verwende kinderen te doen heeft, die ook in hun later leven niet van hun fictieve wereld zijn losgekomen. Men zal er zich dan ook niet over mogen verwonderen, wanneer vele lezers van dit boek het niet vreemd hebben gevonden, dat iemand de vraag stelde: “Waarom zou ik mijn naaste liefhebben?” Ook Kaïn heeft tenslotte dezelfde vraag gestelt.
De oogopslag, de manier van bewegen, de dichtheid van de nadering, kunnen al veel verraden. Wanneer men zich aan bepaalde regels gewend heeft, bijv. om de patiënt steeds een bepaalde plaats aan te wijzen of zich aan een nauwkeurig bepaalde duur van het gesprek te houden, dan ontgaat iemand veel. De eerste ontmoeting moet al een zo onbevangen mogelijke toetsing zijn. Al de manier van hand geven kan onze opmerkzaamheid een bepaalde richting geven.
Dat verwende mensen graag ergens tegen aan leunen, kinderen tegen hun moeder, kan men dikwijls waarnemen. Maar zoals bij alles wat ons vermogen tot raden in beweging zet, zal men ook hier van starre regels afzien en wat men vermoedt nader aan de feiten toetsen. Men zal daarom zijn vermoeden voorlopig beter voor zich houden, om er later in een gepaste vorm gebruik van te maken, zonder de steeds bestaande overgevoeligheid van de patiënt te kwetsen. Soms verdient het aanbeveling de patiënt niet een bepaalde zetel aan te wijzen, maar hem uit te nodigen ergens, waar hij wil, plaats te nemen. De afstand, die de patiënt dan van de arts kiest, verraadt - evengoed als bij schoolkinderen - veel van zijn innerlijk. Van belang is het verder, de in dergelijke consulten en zelfs op gezellige avondjes bedreven “Aha-psychologie” streng te vermijden en zich in het begin van stellige uitspraken zowel tegenover de patiënt als zijn familie te onthouden. De individualpsycholoog mag niet vergeten dat hij, hoe groot zijn eigen geoefendheid in het raden ook moge zijn, ook voor anderen, die niet geoefend zijn, het bewijs moet leveren.
De ouders of familie van de hulpzoekende zal men nooit afkeurend bekritiseren, en zelfs indien men niet geneigd is een behandeling op zich te nemen, toch het geval als de overweging waard en niet als verloren kenschetsen, tenzij belangrijke omstandigheden het strikt noodzakelijk maken de gehele waarheid te zeggen.
Ik acht het een voordeel, de bewegingen van een patiënt niet te onderbreken. Hij kan opstaan, komen, gaan, roken, zoals het hem belieft. Ik heb zelfs aan patiënten, als het te pas kwam, de mogelijkheid gegeven om in mijn tegenwoordigheid te slapen, indien zij, om mijn taak te bemoeilijken, de lust daartoe te kennen gaven. Deze houding sprak dan echter voor mij een even duidelijke taal als vijandige bewoordingen zouden gedaan hebben. Een zijwaarts gewende blik toont duidelijk een geringe neiging tot ernstige samenwerking. Ook op andere manieren kan dit blijken, als de patiënt bijvoorbeeld niets of heel weinig zegt, als hij voortdurend om de kwesties heen draait of door onophoudelijk te spreken de arts verhindert aan het woord te komen.
In tegenstelling met andere psychotherapeuten zal de individualpsycholoog er zich voor wachten slaperig te zijn, in slaap te vallen, te geeuwen, gebrek aan belangstelling te tonen, ruwe woorden te gebruiken. ondoordachte raad te geven, zichzelf voor de hoogste instantie te laten doorgaan, de ander te laten wachten, zich in een strijd met hem in te laten. of de genezing, om welke redenen dan ook, voor onmogelijk te verklaren.
Indien zich overgrote moeilijkheden bij een behandeling voordoen, verdient het aanbeveling te verklaren, dat men zichzelf niet sterk genoeg acht en op anderen te wijzen, die misschien beter geschikt zijn. Iedere poging zich autoritair te gedragen laat de kiem van een mislukking rijpen, alle grote woorden belemmeren de kuur. Van den beginne af moet de arts trachten de raadzoeker duidelijk te maken, dat de verantwoordelijkheid voor de genezing de zaak van hemzelf is, want, zoals een Engels spreekwoord heel juist zegt: “Je kunt een paard naar het water brengen, maar je kunt het niet laten drinken.
Men zal zich er strikt aan houden de behandeling en de genezing nooit als een prestatie van de arts, maar steeds als het werk van de patiënt te kenschetsen. De eerste kan alleen de fouten en misverstanden aanwijzen, de ander moet de waarheid tot werkelijkheid maken. Daar het in alle gevallen van mislukking, die wij te zien krijgen, om een gebrek aan medewerking gaat, moeten om te beginnen alle middelen in het werk gesteld worden om de samenwerking van patiënt en arts te bevorderen. Het ligt voor de hand, dat dit alleen mogelijk is, als de patiënt zich bij de arts veilig voelt, Daarom is deze gemeenschappelijke arbeid, als eerste ernstige, wetenschappelijke poging tot verhoging van het gemeenschapsgevoel van de allergrootste betekenis. Streng dient vermeden te worden, wat door andere artsen dikwijls wordt uitgelokt, om bij een onverminderd minderwaardigheidsgevoel en nog bestaande onzekerheid van de patiënt tegenover de arts, die psychische stroming kunstmatig te voorschijn te roepen, welke door Freud de “positieve overdracht” is genoemd, vooral wanneer dit gebeurt door het voortdurende zinspelen op onderdrukte seksuele componenten. Deze “overdracht” wordt in de psychoanalytische behandeling zelfs als eis gesteld, maar daardoor wordt deze behandeling onnodig met de nieuwe taak belast, deze kunstmatig verwekte complicatie in het gunstigste geval weer tot verdwijning te brengen. Heeft de patiënt echter geleerd de volle verantwoordelijkheid voor zijn houding op zich te nemen, dan zal de arts het gemakkelijk kunnen vermijden het bijna steeds verwende kind of de naar verwenning snakkende mens in deze val te laten lopen, welke hem een gemakkelijke en onmiddellijke vervulling van zijn onbevredigende wensen schijnt voor te spiegelen. Daar de over het geheel genomen verwende mensheid iedere onvervulde of onvervulbare wens als een geleden onrecht beschouwt, wil ik hier nog eens vaststellen: De Individualpsychologie vraagt noch het tegengaan van rechtmatige noch van onrechtmatige wensen, maar zij leert, dat onrechtmatige wensen in strijd met het gemeenschapsgevoel zijn en door een vergroting van het sociale gevoel tot verdwijnen gebracht, maar niet bestreden dienen te worden. Eens beleefde ik een lichamelijke bedreiging door een zwakke man, die aan dementia praaecox leed en volkomen door mij werd genezen, nadat hij drie jaar tevoren voor ongeneeslijk verklaard was. Ik wist destijds al, hoe hij zeker verwachtte ook door mij te worden afgewezen en op straat gezet, welk lot hem sinds zijn kindsheid als een schrikbeeld voor de geest zweefde. Hij had gedurende drie maanden in de behandeling gezwegen en ik nam dit tot uitgangspunt om hem, voorzover ik zijn leven kende, behoedzaam een en ander uiteen te zetten. Ik verklaarde hem zijn zwijgen en andere handelingen met gelijke richting als de uitingen van zijn obstructie neigingen en zag mij daarna tegenover het hoogtepunt van zijn vijandige activiteit geplaatst, toen hij de hand ophief om mij te slaan. Ik besloot snel mij niet te verweren. Op de eerste volgde nog een tweede aanval, waarbij een venster in scherven ging. Een kleine bloedende wond van patiënt verbond ik op de meest vriendschappelijke manier. Aan mijn vrienden mag ik het overlaten, ook uit dit geval geen regel te maken. Toen het succes van de behandeling later volkomen vaststond, vroeg ik de patiënt: “Wat denkt u; hoe kon het ons beiden gelukken U weer gezond te maken?” Het antwoord, dat ik kreeg, behoorde eigenlijk in alle betrokken kringen een sterke indruk te maken en heeft mij leren glimlachen om alle aanvallen van minder goed toegeruste psychologen en psychiaters, die hun strijd tegen windmolens voeren. Hij antwoordde: “Dat is heel eenvoudig. Ik had alle moed om te leven verloren. Door onze gesprekken heb ik die weergevonden.”
Wie de individualpsychologische waarheid heeft leren kennen, dat “moed” slechts een van de aspecten van het gemeenschapsgevoel is, zal de verandering, die in deze man had plaats gegrepen, begrijpen.
De patiënt moet onder alle omstandigheden de overtuiging krijgen, dat hij in alles wat de behandeling betreft, absoluut vrij is. Hij kan doen en laten wat hij wil. Alleen moet men het vermijden, hem te doen geloven, dat hij met het begin van de behandeling ook direct van zijn symptomen bevrijd zou zijn. Aan de familie van een epilepticus werd door een andere arts in het eerste consult beloofd, dat de patiënt, als men hem zijn gang liet gaan, geen aanval meer zou krijgen. Het gevolg was, dat de patiënt nog diezelfde dag een hevige aanval kreeg, die hem een verbrijzelde onderkaak bezorgde.
Een ander geval verliep minder tragisch. Een jongen kwam wegens diefstal in behandeling van een psychiater en nam na een van de eerste consulten een paraplu weg.
Ook de volgende gedragslijn is aan te bevelen. Men verplicht zich tegenover de patiënt om met niemand over de gehouden gesprekken te praten - en houd zich aan deze verplichting. Daarentegen laat men de patiënt vrij om naar het hem goeddunkt over alles te spreken. Men waagt hiermee wel, dat de patiënt de kennis, die hij verkrijgt, nu en dan gebruikt om in de “Aha-psychologie” te vervallen, maar men kan dit door een vriendschappelijke opmerking gemakkelijk voorkomen. Of er volgen beschuldigingen tegen de familie dat men eveneens vooruit moet bedenken, opdat men de patiënt er van te voren op kan wijzen, dat zijn familie slechts zó lang schuldig is, als hij ze door zijn gedrag schuldig maakt, dat zij echter direct onschuldig wordt, zodra hij zich gezond voelt. Verder, dat men van zijn familieleden geen groter kennis kan verlangen dan men zelf bezit, en dat de patiënt onder eigen verantwoording de invloeden uit zijn omgeving als bouwstenen benut heeft, om zijn verkeerde levensstijl te ontwikkelen. Ook kan men er op wijzen, dat de ouders zich wegens eventuele fouten op hun ouders, deze laatsten op de grootouders enz. zouden kunnen beroepen. Dat dus een schuld, zoals hij bedoelt, niet bestaat.
Het schijnt mij ook van belang, bij de raadzoekende niet de mening te laten postvatten dat het werk van de individualpsycholoog voor diens roem en verrijking moet dienen.
Overgrote ijver en temperament bij het verkrijgen van patiënten kan alleen schaden, evenals minachtende of hatelijke uitlatingen over andere artsen.
Eén voorbeeld zal voldoende zijn. Iemand kwam tot mij, om zich van zijn nerveuze moeheid, zoals later bleek een gevolg van zijn vrees voor nederlagen, te laten genezen. Hij deelde mij mee, dat hem ook nog een andere psychiater was aanbevolen en dat hij deze ook nog wilde bezoeken. Ik gaf hem het adres. De volgende dag kwam hij terug en vertelde van zijn bezoek. De psychiater schreef hem, na het opnemen van de ziektegeschiedenis, een koudwaterkuur voor. De patiënt antwoordde, dat hij al vijf van zulke kuren zonder succes had doorgemaakt. De arts gaf hem de raad een zesde kuur in een door hem aanbevolen inrichting te beproeven. De zieke deelde hem mee, dat hij in deze zelfde inrichting al tweemaal met een waterkuur was behandeld en voegde daaraan toe, dat hij bij mij in behandeling wilde gaan. De psychiater raadde hem dit af en gaf te kennen, dat Dr. Adler hem alleen maar iets zou suggereren. De patiënt antwoordde: “Misschien suggereert hij mij iets, dat mij gezond maakt”,- en nam afscheid. Ware deze psychiater niet van de wens bezeten geweest, de erkenning van de Individualpsychologie te verhinderen, dan zou hij deze uitlatingen van de patiënt beter begrepen en direct bemerkt hebben hem niet te kunnen weerhouden om naar mij toe te gaan. Mijn vrienden echter verzoek ik, af- keurende opmerkingen over collega’s na te laten, ook indien ze gerechtvaardigd zijn. De enige plaats, om onjuiste meningen te corrigeren en juiste opvattingen te verdedigen, is in het vrije veld van de wetenschap en met behulp van wetenschappelijke argumenten.
Bestaat bij een patiënt tijdens het eerste onderhoud twijfel of hij eigenlijk wel in behandeling wil komen, dan geve men hem in overweging om binnen enkele dagen te beslissen. De vaak gestelde vraag betreffende de duur van de behandeling is niet gemakkelijk te beantwoorden. Ik vind deze vraag gerechtvaardigd, omdat een groot deel van onze bezoekers van behandelingen hebben gehoord, die tot acht jaar geduurd hebben en zonder succes zijn gebleven. Een goed geleide individualpsychologische behandeling moet in drie maanden althans een gedeeltelijk resultaat hebben, meestal al eerder. Omdat het succes echter van de medewerking van de patiënt afhangt, doet men goed er op te wijzen, om al direct de deur voor het gemeenschapsgevoel open te zetten, dat de duur van de behandeling van de medewerking van de patiënt afhangt, want wel kan de arts, indien hij voldoende in de Individualpsychologie georiënteerd is, al na verloop van een half uur van het geval op de hoogte zijn, maar hij moet wachten tot ook de patiënt zijn levensstijl en de fouten daarvan heeft herkend. Men kan hier nog aan toevoegen: “Als U in een of twee weken nog niet de overtuiging hebt, dat wij op de juiste weg zijn, geef ik de behandeling op.”
De onvermijdelijke honorariumkwestie geeft moeilijkheden. Ik heb een aantal patiënten gekend, wiens dikwijls niet onbelangrijk vermogen gedurende voorafgaande kuren verdwenen was. Men zal zich naar de plaatselijke gebruiken dienen te richten en mag daarbij natuurlijk de grote inspanning en het aanzienlijke tijdverlies bij iedere behandeling in aanmerking nemen, maar zal, in overeenstemming met het ook van de patiënt verlangde gemeenschapsgevoel, van onevenredig hoge eisen, vooral wanneer ze de patiënt benadelen kunnen, afstand doen.
Bij kosteloze behandelingen moet men er voor waken, dat de onbemiddelde patiënt niet ergens een gebrek aan belangstelling kan menen te bespeuren, want in de meeste gevallen zal hij dit wantrouwend verwachten. Het vaststellen voor de gehele behandeling van een som ineens, ook als deze laag schijnt, of de afspraak om na de genezing te betalen, is onraadzaam, niet omdat deze genezing te onzeker is, maar omdat daardoor kunstmatig een nieuw motief in de betrekking van patiënt tot arts wordt gebracht, dat het slagen bemoeilijkt. De betaling dient wekelijks of maandelijks te geschieden, steeds aan het einde van de afgesproken termijn. Andere eisen of verwachtingen van de arts, van welke aard zij ook mochten zijn, benadelen de kuur. Ook kleine diensten, die de patiënt niet zelden zelf aanbiedt, dienen te worden afgewezen. Geschenken moeten vriendelijk geweigerd worden, of het aannemen uit- gesteld tot de genezing is tot stand gekomen. Wederzijdse uitnodigingen of bezoeken dienen gedurende de behandeling niet plaats te vinden.
De behandeling van bloedverwanten of bekenden van de arts biedt enkele speciale moeilijkheden, omdat het in de natuur van de dingen ligt. dat een eventueel bestaand minderwaardigheidsgevoel tegenover bekende personen drukkender is. Ook de behandelende persoon ondergaat het drukkende gevoel, dat gepaard kan gaan met het waarnemen van een sterk minderwaardigheidsgevoel bij anderen en moet zich daarom groter moeite geven, wil hij hun situatie verlichten. Is men zo gelukkig, zoals in de praktijk van de Individualpsychologie het geval is, in de gesprekken uitsluitend op dwalingen, nooit op aangeboren defecten, steeds op genezingsmogelijkheden en gelijkwaardigheid, steeds ook op het algemene lage peil van het gemeenschapsgevoel te kunnen wijzen, dan zijn dit aanmerkelijke verlichtingen, die begrijpelijk maken, waarom de Individualpsychologie nooit die grote weerstand ondervindt, die andere richtingen doen ontstaan.
Men zal ook begrijpen, dat het tijdens een individualpsychologische behandeling nooit tot een crisis komt, en indien een niet vast in het zadel zittend individualpsycholoog als bijv. Künkel het geschokt-en-gebroken-zijn van de patiënt voor noodzakelijk houdt, dan is dit zeker alleen daarom, omdat hij dit alles kunstmatig en onnodig te voorschijn roept. Ook misschien omdat hij daarmede ten onrechte meent de kerk een genoegen te doen. (S. Jahn und A. Adler. -Religion und Individualpsychologie”. Uitg. Dr. Passer. Wien 1933).
Ik heb het steeds als een zeer groot voordeel beschouwd, het niveau van de spanning gedurende de behandeling zo laag mogelijk te houden, en ik heb er bijna een methode van gemaakt, ongeveer tot iedere patiënt te zeggen, dat er grapjes bestaan, die met de structuur van zijn neurose volkomen overeenstemmen, zodat hij deze laatste ook niet zo zwaar behoeft op te nemen, als hij het doet. De weinig vindingrijke critici moet ik overbodige tegenwerpingen uit de mond nemen, door hieraan toe te voegen, dat men er zich natuurlijk voor moet wachten door zulke schertsen het minderwaardigheidsgevoel (dat door Freud tegenwoordig zo buitengewoon als verklaring gewaardeerd wordt) te doen opleven. Het wijzen op fabels, op historische personen, op uitspraken van dichters en filosofen draagt er toe bij het vertrouwen in de Individualpsychologie en in haar opvattingen te vergroten.
Bij ieder gesprek zal men zich afvragen of de onderzochte zich op de weg van de medewerking beweegt. Iedere gelaatsuitdrukking, iedere zinswending, het meegebrachte of niet meegebrachte materiaal leggen daarvan getuigenis af. Een goed inzicht in wat de dromen te zeggen hebben geeft eveneens gelegenheid het succes, de mislukking en de samen- werking in de behandeling te schatten.
Bijzonder voorzichtig dient men te zijn met het aansporen van patiënten tot de een of andere prestatie. Komt dit onderwerp ter sprake, dan zal men onder de vanzelfsprekende uitschakeling van in het oog vallend gevaarlijke ondernemingen, noch af- noch aanraden, maar slechts te kennen geven, dat men van het gelukken overtuigd is, doch niet geheel zeker kan beoordelen, of de patiënt werkelijk al tot deze prestatie bereid is. Een aansporing tot het ten toon spreiden van een groter gemeenschapsgevoel wreekt zich meestal door een versterking of de terugkeer van ziekteverschijnselen.
In de beroepsvraag kan men iets krachtiger te werk gaan. Niet zo, alsof het uitoefenen van een beroep door de therapeut werd geëist, maar door erop te wijzen, dat de patiënt voor dit of dat beroep het best is voorbereid en daarin iets zou kunnen volbrengen. Men zal trouwens bij iedere stap in de behandeling de richting van de bemoediging volgen, geheel volgens de individualpsychologische overtuiging - waardoor zich zoveel ijdele mensen op de tenen getrapt voelen - “dat (afgezien van sommige verbazingwekkende topprestaties, over welke structuur we weinig weten) iedereen alles kan”.
Wat het eerste onderzoek van kinderen betreft, houd ik het door mij en mijn medewerkers ontworpen vragenschema, dat ik hier laat volgen, voor het beste. Echter kan alleen hij het goed hanteren, die over voldoende ervaring beschikt, het ijzeren netwerk van de individualpsychologische opvattingen nauwkeurig kent en in de kunst van het raden voldoende geoefend is.
Hij zal daarbij weer tot de erkenning komen, dat de gehele kunst van het begrijpen van de menselijke aard daarin bestaat, de in de kindertijd opgebouwde levensstijl van het individu te begrijpen, de invloeden waar te nemen, die bij deze opbouw aan het werk waren, en op te merken, hoe deze levensstijl in de worsteling met de gemeenschapsproblemen van de mensheid tot uiting komt.
Aan het uit vroegere jaren stammende schema dient nog te worden toegevoegd, dat men de graad van de agressie en van de activiteit dient vast te stellen en niet mag vergeten, dat de overgrote meerderheid van de kinderfouten het gevolg is van verwenning, die het emotionele streven van het kind blijvend heeft verhoogd. Door deze heftigheid van zijn emoties wordt het individu sterk in verleiding gebracht, en kan het verlokkingen van allerlei aard, ook die van de kant komen van slechte kameraden, moeilijk weerstaan.
Lees verder: Individualpsychologisch vragenschema