Ik hoop, dat de hier volgende slechts schematische uiteenzetting de lezer niet zal teleurstellen. (Zie: Dreikurs “Seelische Impotenz”. Hirzel, Leipzig en Adler “Das ProbIem van de Homosexualität”. Verlag I-Drzel, Leipzig. 1930.) Ik stel mijzelf hieromtrent gerust, omdat de meeste lezers met de grondgedachten van de Individualpsychologie vertrouwd zullen zijn, zodat zij ook bij de schematische behandeling van een probleem deze grondgedachten steeds voor ogen zullen houden. Hier is het er ons vooral om te doen de doelmatigheid van onze wereldbeschouwing ook in betrekking tot de structuur van de seksuele perversiteit te doen uitkomen. Dit is in onze tijd geen geheel ongevaarlijke onderneming, want juist nu is de stroming oppermachtig, die de seksuele perversiteit op aangeboren factoren tracht terug te brengen. (1934)
Dit is natuurlijk van groot belang, want wij moeten met dit gezichtspunt terdege rekening houden. Onze opvatting is echter, dat perversiteiten kunstproducten zijn, die in de opvoeding zijn geslopen, zonder dat de betrokken personen dit hebben gemerkt. Men ziet dus de grote tegenstelling tussen ons en de anderen, en ook de daaruit voor ons voortkomende moeilijkheden, die slechts weinig geringer worden door het feit dat sommigen. zoals bijv. Kraepelin, een ongeveer gelijke opvatting huldigen.
Om ons standpunt te belichten, wil ik een geval vermelden, dat, ofschoon niets met seksuele perversiteit te maken hebbend, toch als voorbeeld kan dienen om mijn standpunt, dat een psychologische opvatting huldigt, toe te lichten. Het betreft een vrouw, die gelukkig getrouwd is en twee kinderen heeft. Sinds zes jaar voert zij een heftige strijd met haar omgeving. Zij beweert, dat een oude vriendin, die zij al van kindsbeen kent en altijd om haar capaciteiten bewonderd heeft, zich sinds zes jaren als een heerszuchtig wezen heeft ontpopt en haar steeds gekweld en geplaagd heeft. Zij heeft daaronder erg te lijden en voert tal van bewijzen aan, die de anderen echter niet laten gelden. Haar repliek is steeds: “Het kan zijn, dat ik in vele opzichten overdrijf, maar in de grond heb ik gelijk”. “Zes jaar geleden heeft deze vriendin aanmerkingen over een andere vriendin gemaakt, toen deze afwezig was, terwijl zij in haar tegenwoordigheid altijd de beminnelijkheid zelve was.” Onze patiënte vreest nu, dat de vriendin dergelijke onvriendelijke opmerkingen ook over haar zou kunnen maken. Een ander bewijs: De vriendin zei eens: “Die hond is wel gehoorzaam, maar dom. Daarbij wierp zij een blik op patiënte, die beduidde: Juist zoals jij”. De omgeving van onze patiënte was over deze uitlegging van het gezegde, die volgens hen onmogelijk juist kon zijn, hoogst verontwaardigd en stond geheel aan de zijde van de beschuldigde.
Deze vriendin liet zich aan iedereen altijd van haar beste kant zien. Maar onze patiënte zei: “Zie, hoe zij haar hond behandelt. Zij kwelt hem en laat hem kunstjes doen, die hem buitengewoon moeilijk vallen.” De anderen meenden: “Dat is toch maar een hond, dat kan men niet met haar gedrag met mensen vergelijken. Voor mensen is zij goedhartig.” De kinderen van patiënte hielden veel van de vriendin en stelden zich tegenover de moeder. Ook de man loochende, dat er een andere opvatting mogelijk zou zijn. Onze patiënte vond echter telkens nieuwe bewijzen van de heerszucht van de vriendin en gaf zich niet gewonnen.
Ik bedacht mij geen ogenblik om aan patiënte te verklaren, dat ik de indruk had, dat zij gelijk had. Zij was verrukt en in het verdere verloop bleek nog allerlei, dat voor de heerszucht van de vriendin pleitte, zodat tenslotte ook de echtgenoot de ogen opengingen. Toen zag men opeens in, dat de arme vrouw gelijk had, maar dat zij een slecht gebruik van haar juiste zienswijze maakte. In plaats van te begrijpen, dat er bij sommige mensen een verborgen neiging kan bestaan om op anderen neer te zien, en dat men iets door de vingers moet kunnen zien, keerde zij zich volkomen tegen haar vriendin, vond alles aan haar vals en ergerde zich bovenmate. Zij had een gevoelige epidermis (opperhuid), zij kon beter raden hoewel niet begrijpen, wat er in haar vriendin omging.
Wat ik hiermede zeggen wil is, dat het dikwijls allerfataalst is om gelijk te hebben. Het klinkt misschien vreemd – maar wellicht heeft iedereen wel eens ondervonden, dat hij gelijk had en dat daaruit onheil is voortgekomen. Men behoeft slechts te bedenken, wat had kunnen gebeuren, indien deze vrouw in handen was gevallen van iemand, die geen fijne epidermis gehad had. Hij zou van querulantenwaan, van paranoïde ideeën gesproken hebben en de patiënte zo behandeld hebben, dat het haar steeds slechter zou zijn gegaan. Het valt nu eenmaal moeilijk zijn standpunt prijs te geven, als men gelijk heeft. In deze toestand bevinden zich alle onderzoekers, die overtuigd zijn gelijk te hebben en zich nu moeten verdedigen. Wij mogen ons niet verwonderen, wanneer ook om onze opvattingen heftig gestreden wordt. Wij moeten er ons echter voor wachten een slecht gebruik van ons “gelijk” te maken en zullen er ons dan niet aan ergeren, dat zo velen onze opvattingen bestrijden. Men moet in de wetenschap buitengewoon veel geduld hebben. Dat op het ogenblik met betrekking tot de seksuele perversiteit de herediteitsgedachte de boventoon voert, het mogen nu rasechte erfelijkheidsmaniakken zijn, die hetzij van een “derde geslacht” spreken, hetzij beweren dat het verkeerde geslacht iemand aangeboren is, of anderen, die menen, dat aangeboren factoren tot ontplooiing komen en dat men niets daartegen kan uitrichten, of dat men van aangeboren componenten spreekt, dit alles kan er ons niet toe bewegen, onze opvattingen te verlaten. Het blijkt echter al direct, dat de organisch georiënteerde onderzoekers bij hun speurtocht naar lichamelijke anomalieën de kous op de kop krijgen.
Wat de homoseksualiteit aangaat wil ik een mededeling aanhalen, die verleden jaar verschenen is en het probleem betreft, dat in 1927 opgeworpen werd, toen Laqueur aantoonde, dat men in de urine van elk mens ook de hormonen van het andere geslacht aantreft. Wie van onze opvattingen niet goed op de hoogte is, zal zich over dit feit verbazen. Hij zou hieruit kunnen besluiten, dat perversiteiten uit de tweegeslachtelijkheid voortspruiten. De onderzoekingen van Brahn bij negen homoseksuelen hebben echter bewezen, dat bij hen dezelfde hormonen te vinden zijn als bij normalen. Dat is een stap voorwaarts in onze richting. De homoseksualiteit hangt niet van de hormonen af.
Ik wil een schema geven, waarin alle richtingen van de psychologie ingedeeld kunnen worden. Er zijn “bezitspsychologieën”, die er zich mee bezig houden vast te stellen wat een mens op de wereld meebrengt en uit dit bezit al het psychische willen afleiden. Van het standpunt van het gezond verstand is dit een fatale onderneming. Gewoonlijk is men niet geneigd om alles in het leven uit het bezit te verklaren, maar daaruit, welk gebruik iemand van zijn bezit maakt. Ons interesseert het gebruik veel meer dan het bezit. Als iemand een zwaard bezit, behoeft hij daarvan nog niet het passende gebruik te maken. Hij kan het wegwerpen, in de blinde overal op loshakken, hij kan het slijpen, maar ook tot iets anders omsmeden.
De Individualpsychologie, die, om de mens te begrijpen, diens houding tegenover de levensvragen in het oog vat, let juist op het gebruik. Voor de verstandig denkende mens behoef ik hier niet aan toe te voegen, dat niemand iets kan doen, dat boven zijn macht gaat en dat ieder individu steeds binnen de grenzen van de menselijke mogelijkheden moet blijven, over welker draagwijdte wij echter niets met zekerheid kunnen zeggen. Eigenlijk is het bedroevend en het getuigt van de triomf van de onwetendheid op het gebied van de psychologie, dat dergelijke gemeenplaatsen nog moeten woerden uitgesproken.
Over het gebruik van de eigenschappen kan nog worden gezegd, dat een van de grootste schreden tot vooruitgang, die de Individualpsychologie gedaan heeft, wel deze is, dat zij de bewegingswet in het zielenleven van de mens als het beslissende voor zijn werkelijke geaardheid heeft herkend. Ook al was het nodig de beweging te laten stollen om ze als vorm te kunnen zien en beschrijven, toch hebben wij nooit een moment uit het oog verloren, dat alles in werkelijkheid in beweging blijft. Alleen door hier steeds aan te denken kan men komen tot een juiste oplossing van de problemen en tot het overwinnen van tal van moeilijkheden op het gebied van de psychologie. Het lustprincipe is met deze opvatting niet in tegenspraak, want ook het streven naar lust is een beweging en wel tot het overwinnen van een tekort of een onlustgevoel.
Indien dit alles juist is zullen wij ook de seksuele perversiteiten in dit licht moeten bezien en dus het veld hunner beweging moeten belichten. Nadrukkelijk wil ik daarbij opmerken, dat wanneer wij daarbij van algemene formules en opvattingen over de structuur van de verschillende perversiteiten gebruik maken. daarmede voor een speciaal geval nog lang niet alles is gedaan. Ieder afzonderlijk geval is verschillend van alle andere en herhaalt zich nooit. Tijdens een behandeling zijn algemene zegswijzen dan ook te verwerpen. Uit het oogpunt van de gebruikspsychologie volgt onmiddellijk, dat het individu, losgemaakt uit het normale sociale verband, niets van zijn eigenlijke aard zou kunnen verraden. Wij zullen daarover alleen iets te weten komen, wanneer wij het aan een proef onderwerpen en daarbij letten op het gebruik, dat het van zijn eigenschappen maakt. In deze zin staat de Individualpsychologie dicht bij de eigenlijke experimentele psychologie, met dit verschil echter, dat het leven zelf de experimenten doet. De exogene factoren zijn voor ons van het grootste belang; wij moeten trachten te begrijpen hoe dit speciale individu zich tot zijn speciale problemen verhoudt. Daarbij moeten wij twee dingen in aanmerking nemen. Wij willen onderzoeken hoe de persoon een bepaald probleem tracht meester te worden, welke bewegingssoort, welke bewegingswet hij tegenover zijn probleem, dat steeds een sociaal probleem is, vertoont. Daar wij hier met een oneindige verscheidenheid van mogelijkheden te doen hebben, kunnen wij ons daarin voorlopig oriënteren door naar typen te zoeken, maar wij zullen tegelijk bedenken, dat dit typische steeds variaties vertoont, die door het verdere onderzoek moeten worden bepaald.
Het vinden van het typische geeft slechts een scherpere belichting van het onderzoekingsveld, terwijl daarna de moeilijke taak begint om het individuele op te sporen. Daartoe behoort een goede opmerkingsgave, die men door oefening kan verwerven. Verder moet de subjectieve moeilijkheid van het door het individu op te lossen probleem juist geschat worden, wat alleen gelukt, indien men over voldoende sociale ervaring. beschikt en een fijn aanvoelingsvermogen bezit voor de levensstijl van het individu, dus voor het geheel van zijn eigen aard. In de bewegingswet, die wij aldus vaststellen, kunnen wij vier typische vormen onderscheiden, die ik in twee bijdragen in het “Zeitschrift für Individualpsychologie” (X jahrgang. Verlag Hizzel. Leipzig) beschreven heb.
Afgezien van andere bewegingsvormen tegenover het liefdesprobleem vinden wij bij de perversiteit een versmalling van het opmarsfront. Dit is niet in normale breedte aanwezig, maar is zo versmald, dat slechts een deel van het probleem wordt opgelost, bijv. bij het “fetisjisme”. Buitengewoon belangrijk is ook het inzicht, dat al deze bewegingsvormen door het uitschakelen van de norm op het overwinnen van minderwaardigheidsgevoelens gericht zijn. Wanneer wij ook hier weer alleen op de beweging letten, op het gebruik dat iemand, uitgaande van een bepaalde mening, van zijn mogelijkheden maakt, en op de zin die hij aan het leven geeft, - alles zonder dat de betreffende persoon dat weet, zonder dat hij het onder woorden of begrippen gebracht heeft - dan kunnen wij raden hoe zijn doel van de overwinning er uitziet, welke soort voldoening hij als een overwinning voor ogen heeft. Wij zien ook, hoe hij er in geslaagd is het zo in te richten, dat hij zich niet geheel aan het liefdesprobleem behoeft te geven, maar opeen veilige afstand ervan blijft, uiterst langzaam vordert of de tijd geheel verknoeit. Hier zou men zich ter weerlegging op het voorbeeld van Fabius Maximus Cunctator kunnen beroepen, die een veldslag won door lang te treuzelen, wat echter slechts bewijst, dat men aan geen enkele regel star mag vasthouden.
Dit doel van de overwinning, dit streven naar superioriteit bestaat ook duidelijk bij de seksuele neurosen, zoals frigiditeit, ejaculatio praaecox etc. Het probleem wordt wel aangevat, maar op een afstand, met een aarzelende houding, zonder de noodzakelijke coöperatie, dus op een manier, die niet tot een werkelijke oplossing voert. In al dergelijke bewegingsvormen vinden wij de neiging om een groot deel van het probleem uit te schakelen, het sterkst bij de echte homoseksualiteit, minder sterk, maar niettemin duidelijk genoeg, bij fetisjisme en sadisme. Bij het sadisme vinden wij een sterke agressiviteit, die niet tot de oplossing van het probleem voert en met een eigenaardige vorm van aarzeling gepaard gaat, waarbij een seksuele prikkeling slechts tot het onderdrukken van de partner leidt. Het is a.h.w. een heftige stormloop, die slechts een gebrekkige uitwerking heeft, omdat het probleem er een uiterst eenzijdige oplossing door vindt.
Hetzelfde vinden wij bij het masochisme, waar het streven naar overwicht in tweeërlei richting is te vinden. Voor de ingewijde is het duidelijk, dat de masochist zijn partner bevelen geeft en zich, ondanks zijn gevoel van zwakte, toch de bevelhebber voelt. Door zijn kunstgreep schakelt de masochist echter de mogelijkheid van een nederlaag uit, zoals bij een normale opmarsbreedte bestaan zou. Door een truc weet hij dus zijn angstige spanning voor een mogelijke nederlaag te overwinnen.
Iemand, die een bepaalde bewegingsvorm heeft aangenomen, heeft natuurlijk andere oplossingsvormen uitgeschakeld. Ook dit laatste gebeurt echter niet geheel vanzelf, want evengoed als een bepaalde vorm van beweging alleen door oefening wordt verkregen, is ook voor het uitschakelen van de normale bewegingsvorm een training noodzakelijk. Er is geen enkele perversiteit, die zonder zo’n training ontstaan kan. Dit constateert echter alleen diegene, die let op de beweging van de mens.
Op nog een ander punt willen wij de nadruk leggen. De ideale vorm van beweging is die, waarbij men een probleem aanpakt met de bedoeling het in zijn geheel op te lossen. Wanneer wij echter het verleden van een individu raadplegen vinden wij een dergelijke bedoeling van zijn bewegingsvorm gewoonlijk niet. Onderzoeken wij de eerste kinderjaren, dan zien wij dat het individu onder de invloed van zijn uitwendige omstandigheden uit aangeboren mogelijkheden en eigenschappen een prototype vormt. Daarbij zou men onmogelijk kunnen voorspellen wat een bepaald kind uit al deze invloeden en uit de beleving van zijn organen zal maken. Het kind werkt hier in het rijk van de vrijheid en door zijn eigen scheppende kracht. Hoogstens kan men waarschijnlijkheden vinden, wat ik steeds erkend heb, ofschoon ik hun causale bepaaldheid ontkende.
Het is onjuist, dat elk kind met zwakke endocriene organen neurotisch zou moeten worden, maar wel bestaat er een zekere waarschijnlijkheid, dat bepaalde belevenissen en lichamelijke ondervindingen zich in het algemeen ongeveer in gelijke richting zullen manifesteren, tenzij er doeltreffende opvoedende invloeden ten gunste van het goede sociale contact werkzaam zijn.
Van de invloeden uit het milieu kunnen wij evenmin vooruit zeggen, wat het kind er van maken zal. Ook hier bestaan in het rijk van de vrijheid en van de dwaling vele mogelijkheden. Elk individu zal zich een dwaling moeten vormen, omdat de absolute waarheid buiten zijn bereik ligt. Om echter een ongeveer normaal mens te worden moet er een voldoende impuls tot samenwerking aanwezig zijn en daarom hangt de ontwikkeling van het individu voor een belangrijk deel af van het contactgevoel, dat hij in zijn derde tot vijfde levensjaar ontwikkeld heeft.
Alle verkeerde bewegingsvormen zijn uit een gebrek aan contactgevoel te verklaren. Heeft zich eenmaal een prototype gevormd, dan is het individu gedwongen om tegen iedere andere vorm te protesteren, waartoe hij niet was voorbereid. Daarom moeten wij dus verdraagzaam zijn tegenover onze medemens die het juiste contact en het juiste sociale gevoel niet geleerd heeft. Ook het liefdesprobleem is een sociaal probleem en kan door niemand opgelost worden, die geen belangstelling voor anderen heeft of het besef mist, dat hij tot de ontwikkeling van de mensheid het zijne moet bijdragen. Bij alle perversen kunnen wij vaststellen, dat zij niet tot medewerkers zijn opgevoed.
De bron van de fouten, waardoor het kind in een gebrekkig contactgevoel is blijven steken, is meestal de verwenning. Het verwende kind heeft alleen contact met de verwende persoon en moet dus alle andere personen uitschakelen. Behalve dergelijke algemene oorzaken zijn voor ieder geval van perversiteit ook speciale oorzaken aan te tonen. Steeds kan men in ieder bepaald geval zeggen, dat het kind onder de inwerking van bepaalde, en voor het bijzondere geval specifieke bevindingen, zijn bewegingswet zo gevormd heeft, dat het probleem van zijn betrekking tot het andere geslacht in deze speciale richting geleid werd. Alle perversen tonen hun verkeerde bewegingswet niet alleen bij het liefdesprobleem, maar evengoed bij andere problemen waarvoor de oplossing hun voorbereiding ontoereikend is geweest. Daarom vinden wij bij de seksueel perverse mens ook alle karaktertrekken van de neurose, zoals grote prikkelbaarheid, ongeduld, verhoogde emotionaliteit, egoïsme etc. Ook daarin stemt de perverse met de neuroselijder overeen, dat hij meent onder een dwang te staan, zoals de laatste onder de dwang van zijn verschijnselen staat.
Het is alsof een soort bezitshonger het individu dwingt om het plan, dat hem door zijn eigen aard gegeven is, tegen alles in door te zetten, zodat tegen elke andere vorm zo’n protest heerst, dat daaruit gevaren voor de partner niet zijn uitgesloten. (lustmoord en sadisme).
Ik wil nu een voorbeeld geven hoe men de training voor een bepaalde vorm van perversiteit herkennen kan en hoe zo’n perversiteit zich uit een dergelijke training ontwikkelt. Men moet zo’n training niet alleen in de werkelijke handelingen zoeken, maar bedenken, dat ze ook in de fantasie en de droom kan beoefend worden. Dit inzicht is een van de winsten, die de Individualpsychologie gegeven heeft, want bij velen bestaat zelfs nu nog het geloof, dat de perverse droom een bewijs voor aangeboren homoseksualiteit is, terwijl volgens onze opvatting zo’n droom bij de training behoort en dienstig is om de normale belangstelling voor het andere geslacht uit te schakelen en voor het gelijke geslacht tot ontwikkeling te brengen.
Dit soort training wil ik nu bij een patiënt aantonen in een tijd, dat er van seksuele perversiteit bij hem nog geen sprake kon zijn. Ik vermeld twee dromen om te laten zien, dat men de bewegingsvorm ook in het droomleven terugvindt en men er dus niet voor behoeft terug te schrikken in ieder klein brokstukje van het menselijk leven de gehele levensvorm te herkennen. In de droominhoud moet evengoed de levensvorm te vinden zijn als in de, achter deze inhoud staande, droomgedachte, hoewel deze laatste, wanneer wij haar goed begrijpen, ons over de houding van het individu tegenover een dringend probleem -veel kan mededelen. Het gaat ons daarbij als bij het werk van een detective; want wij hebben niet direct alle gegevens in handen, die wij nodig hebben, en moeten daarom de kunst van het raden benutten en oefenen om de eenheid van het individu vast te kunnen stellen.
Eerste droom: “Ik verplaats mijzelf in een toekomstige oorlogstijd. Alle mannen, zelfs alle knapen boven 10 jaar moeten mee uitrukken … Uit deze eerste zin kan de individualpsycholoog reeds besluiten, dat het hier een kind betreft, dat zijn oog op de gevaren van het leven richt, op de meedogenloosheid van de anderen.
“Dan gebeurt het, dat ik op een avond uit de slaap wakker word en ontdek, dat ik in het hospitaal lig. Mijn ouders zitten aan mijn bed.” - Uit dit tafereel ziet men de verwenning –
“Ik vroeg, wat er aan de hand was. Zij zeiden, dat er oorlog was. Zij wilden mij de gevaren van de oorlog besparen, daarom hadden zij mij laten opereren, opdat ik een meisje zou worden.”
De droom laat zien hoe bezorgd zijn ouders voor hem zijn en wil zeggen: als er gevaar is, dan steun ik op mijn ouders. Zo spreekt en denkt het verwende kind. Wij moeten bij onze arbeid zo sceptisch mogelijk zijn en geen stap verder gaan dan geoorloofd is en dus moeten wij ook het hier opduikende probleem van de geslachtsverandering voorzichtig benaderen. Wanneer men enkele wetenschappelijke experimenten met twijfelachtige uitslag buiten beschouwing laat, mag men wel zeggen, dat de verandering van een jongen in een meisje een lekenfantasie is. In ons geval bewijst ze de onzekerheid van de dromer ten opzichte van het geslachtsleven; hij is nog niet geheel van zijn geslachtsrol overtuigd. Dit zal velen verwonderen, want het geldt hier een jongen van twaalf jaar. Wij willen echter nagaan hoe hij tot deze opvatting is gekomen.
Het leven schijnt hem blijkbaar, door allerlei verplichtingen zoals die van de oorlog, onaannemelijk. Hij protesteert er tegen. “De meisjes behoeven geen soldaat te worden en wanneer ik toch zou moeten uitrukken, zou men mijn geslachtsdeel niet kunnen wegschieten, daar ik er geen meer zou hebben.” Hij vreest dus, dat men in de oorlog het geslachtsdeel zou kunnen verliezen. Een weinig plausibel argument voor de castratie en niet de juiste manier om door het afwijzen van de oorlog uitdrukking aan het gemeenschapsgevoel te geven.
“Ik kwam thuis, en als door een wonder was de oorlog voorbij”. - Dus was de operatie overbodig geweest. Wat zal hij nu doen?
“Misschien is het toch niet nodig, dat ik mij als een meisje gedraag, misschien is er geen oorlog meer.” Men ziet hieruit, dat hij niet voorgoed van de jongensrol afscheid neemt. Dit zullen wij ook in zijn bewegingswet waarnemen. Hij tracht toch in ieder geval een stukje van de manlijke weg te gaan.
“Thuis werd ik erg treurig en weende veel”. - Kinderen die veel schreien zijn verwend. “Toen mijn ouders vroegen waarom ik huilde, zei ik, dat ik bang was, nu ik een meisje was, later baringsweeën te zullen krijgen.”
- Met de vrouwenrol is het dus ook niets gedaan. De jongen heeft blijkbaar het doel voor alle moeilijkheden uit te wijken.
Ik heb bij seksueel perversen ontdekt, dat het verwende, dikwijls lang in onzekerheid gehouden kinderen zijn, die een groot verlangen naar erkenning, onmiddellijk succes en persoonlijk overwicht hebben. Zo kan het voorkomen, dat een kind lange tijd niet zeker weet of het een jongen of een meisje is … Wat moet het doen? Aan de mannenkant is het hopeloos en aan die van de vrouwen niet beter.
“De volgende dag ga ik naar mijn padvindersvereniging.”
- Wij kunnen ons al enigszins voorstellen hoe hij zich daar gedragen zal.
“Ik droomde, dat er in onze vereniging een enkel meisje was, dat afgezonderd van de jongens was.” Hier wordt de scheiding van de geslachten gezocht.
“De jongens riepen mij bij hen. Ik zei, dat ik een meisje was en ging naar het enige meisje. Het kwam mij erg vreemd voor, dat ik geen jongen meer was en dacht er over na, hoe ik mij als meisje moest gedragen.” - Opeens duikt hier de gedachte op: hoe gedraag ik mij als meisje. Dit is de training! Alleen hij, die deze training heeft waargenomen en hoe deze alleen dank zij de uitschakeling van de norm verkregen kan worden, begrijpt dat de seksuele perversiteit een kunstproduct is, dat de perverse zelf vervaardigt, waartoe hij in zijn zelf geschapen psychische constitutie de aanleiding vindt, soms verleid door zijn aangeboren lichamelijke constitutie, die hem de zwenking gemakkelijker maakt.
“Midden in het denken hierover werd ik door een slag gestoord. Ik ontwaakte en merkte, dat ik met mijn hoofd tegen de muur gestoten had.
De dromer neemt dikwijs de houding aan, die met zijn bewegingsdrang overeenkomt. (Zie Adler. “Schlafstellungen” in “Praxis und Theorie van de Individualpsychologie”. Verlag Bergmann. München.) “Met het hoofd tegen de muur rennen” is een gewone zegswijze. Zijn gedrag lijkt hier inderdaad op.
“De droom heeft bij mij de indruk achtergelaten …” het is de bedoeling van de droom om een indruk achter te laten – “dat ik op school nog twijfelde of ik een jongen dan wel een meisje was. Tussen de lessen moest ik op het closet gaan om te kijken of ik toch niet misschien een meisje was.”
Tweede droom. “Ik droom, dat ik het enige meisje in onze klas ontmoet. Het is hetzelfde meisje van wie ik al gedroomd heb. Zij wilde met mij gaan wandelen. Ik antwoordde echter: “Ik wandel nu alleen maar met jongens.” Zij zei toen: “Ik ben ook een jongen.” Ik wilde dit niet geloven en verlangde bewijzen. Toen liet zij mij zien, dat ze een geslachtsdeel als van een jongen had. Ik vroeg hoe dat kon en zij vertelde mij dat zij geopereerd was. Bij jongens was het gemakkelijker ze in een meisje te veranderen, omgekeerd was het moeilijker, want dan moest er iets bijkomen. Daarom had zij uit gummi een jongensdeel aangenaaid. Toen werd ik door mijn ouders gewekt. Wel kreeg ik toestemming om nog vijf minuten te blijven liggen, maar omdat ik geen tovenaar ben, kon ik de droom niet weer tevoorschijn roepen.” - Bij een bepaald soort verwende kinderen kan men de neiging om te toveren aantreffen. Zij willen alles zonder inspanning en gevaar verkrijgen en stellen groot belang in telepathie.
Nu willen wij luisteren hoe de jongen de droom tracht te verklaren: “In krijgsbeschrijvingen had ik gelezen: Geslachtsdelen vliegen door de lucht. Ik heb ook gehoord, dat wie zijn geslachtsdelen verliest moest sterven.” - Men ziet dus het belang, dat de jongen aan het geslachtsdeel toekent. “Op het titelblad van een courant heb ik gelezen: Twee dienstmeisjes in twee uur in soldaten veranderd.” - Mogelijk is er sprake van een misvorming van de geslachtsorganen geweest, die tot dusverre miskend was.
Ten slotte wil ik een gedachte uitspreken, die alle tot dit terrein behorende discussies op een eenvoudige basis stelt. Er bestaan werkelijk hermafrodieten, bij wie het inderdaad moeilijk is te beslissen of zij vrouwelijk dan wel mannelijk zijn. Men geeft hun gelegenheid te kiezen welk gebruik zij van hun hermaphroditismus willen maken. Bij pseudo-hermafrodieten vindt men misvormingen, die een gelijkenis met het andere geslacht slechts voorspiegelen. In werkelijkheid draagt ieder mens sporen van het andere geslacht in zich, evenals in zijn urine seksuele hormonen van het andere geslacht voorkomen. Hierdoor komt men op de gedachte, dat in ieder mens een tweeling steekt. Er zijn zeer verschillende vormen waarin dit tweelingschap aangeduid is en het probleem van de tweegeslachtelijkheid van de mens, zal tenslotte in het tweelingprobleem uitmonden. Wij moeten bedenken, dat ieder mens uit manlijk en vrouwelijk materiaal is voortgekomen. Het is niet uitgesloten, dat wij bij het tweelingenonderzoek op problemen zullen stoten, die in het vraagstuk van het hermafroditisme, zoals het in ieder mens aangeduid is, grotere klaarheid zullen brengen.
Wat nu de behandeling betreft, zal men steeds de mening horen verkondigen, dat een perversiteit ongeneeslijk is. - Onmogelijk is de genezing echter niet, maar wel moeilijk. Deze moeilijkheid is daaruit te verklaren, dat het mensen betreft, die gedurende hun gehele leven in de richting hun perversiteit getraind hebben, omdat zij een ingeperkte bewegingswet heb ben. Zij moeten zich in deze richting bewegen, omdat zij in hun vroege jeugd niet het juiste contact gevonden hebben en daardoor geen juist gebruik van lichaam en geest kunnen maken. Het juiste gebruik kan echter alleen onder voorwaarde van een genoegzaam ontwikkeld gemeenschapsgevoel gemaakt worden. Wanneer wij dit erkennen moet de genezing van een groot aantal perversen mogelijk worden geacht.
Lees verder: Vroegste jeugdherinneringen