Wij hoeven er tegenwoordig niet meer aan te twijfelen: alles wat wij met de naam “lichaam” bestempelen streeft er naar om een geheel te worden. Het atoom kan in het algemeen met de levende cel vergeleken worden. Beide bezitten latente en manifeste krachten, die deels aanleiding, geven tot begrenzing en afronding, deels tot aanhechting aan andere delen. Het voornaamste onderscheid is wel in de stofwisseling van de cel tegenover de zelfgenoegzaamheid van het atoom gelegen. Ook de bewegingen in en buiten atoom of cel vertonen onderling geen fundamentele verschillen. Ook de elektronen zijn nooit in rust en nergens in de natuur is een daarop gericht streven te vinden, ook al postuleert Freud het, omdat hij het als steun voor zijn theorie over het “stervensverlangen” nodig meent te hebben. Wat de cel van het atoom het sterkst doet verschillen is het assimilatie - en uitscheidingsproces, dat tot groei, tot behoud van de vorm, tot vermeerdering en tot het streven naar een ideale eindtoestand voert. (S. Smuts. Wholenessand Evolution. London. McMillan Co.).
Als de levende cel, onverschillig van welke afkomst, in een ideaal milieu kon geplaatst worden, dat haar zonder meer het eeuwige zelfbehoud waarborgde - weliswaar een onmogelijke veronderstelling - dan zou zij zichzelf steeds gelijk blijven.
Onder de druk van moeilijkheden echter, die men zich in het eenvoudigste geval bijna als fysisch kan denken, moest, wat wij - zonder het te begrijpen - het levensproces noemen, wel tot het vinden van de een of andere uitredding gedrongen worden. De in de natuur gelegen, zeker ook reeds bij de amoebe aanwezige, duizendvoudige verscheidenheid, geeft de gunstiger gedisponeerde individuen groter kans van slagen en helpt hen de betere en daarmede de betere aanpassing te vinden. Sinds de biljoenen van jaren waarin het leven op onze aarde bestaat, was er klaarblijkelijk tijd genoeg om uit de eenvoudige cel de mens te vormen, terwijl myriaden van levende wezens, die tegen de aanvallen van hun milieu niet opgewassen waren, te gronde gingen.
Volgens deze opvatting, die fundamentele gezichtspunten van Darwin en van Lamarck verbindt, moet het “levensproces” als een streven worden gezien, dat zijn richting in de stroom van de evolutie verkrijgt door het eeuwige doel van de aanpassing aan de eisen van de buitenwereld.
Deze doelstreving kan nooit tot een rustend evenwicht komen, omdat de eisende en vragende krachten van de buitenwereld door wezens, die door deze zelfde krachten geschapen werden, klaarblijkelijk nooit volkomen kunnen worden beantwoord. Daarom moeten zich ook die vermogens ontwikkeld hebben, welke wij, al naar ons standpunt, ziel, geest, psyche, verstand noemen; waarin alle geestelijke kwaliteiten begrepen zijn. Of schoon wij ons bij de beschouwing van het zielsproces op transcendentale bodem begeven, mogen wij, op onze inzichten voortbouwend, aannemen, dat de ziel als attribuut van het levensproces, hoe wij dit laatste ook verstaan, hetzelfde grondkarakter moet vertonen als haar matrix, de levende cel, waaruit zij is voortgekomen. Dit grondkarakter is in de eerste plaats te vinden in het voortdurend streven om over de omstandigheden in de buitenwereld te zegevieren, de dood te overwinnen, de daartoe geschikte ideale eindvorm te bereiken en met behulp van en in wisselwerking met de, de evolutie mogelijk makende, lichaamskrachten een doel van macht, volkomenheid en zekerheid te bereiken.
Juist als in de evolutionaire ontwikkeling van het lichaam, is ook in de geestelijke ontwikkeling steeds die richting aangegeven, welke door de juiste oplossing van de eisen van de buitenwereld tot de overwinning voert. Iedere onjuiste oplossing, zij het door een verkeerde ontwikkeling van het lichaam of van de geest, toont haar ongeschiktheid door de nederlaag van het individu, waar van zelfs de verdelging en uitroeiing van de dwalende mens het gevolg kan zijn. De gevolgen van de nederlaag kunnen boven de enkeling uitgaan en ook zijn nakomelingschap schade toebrengen, families, stammen, volkeren en rassen in grote moeilijkheden brengen. Dikwijls kunnen deze moeilijk- heden, wanneer ze overwonnen worden, tot grote resultaten, tot hoger weerstandsvermogen leiden. Hecatomben van planten, dieren en mensen zijn echter aan dit onmeedogende reinigingsproces ten offer gevallen. Wat op een bepaald ogenblik weerstandskrachtig schijnt te zijn, heeft de proef voorlopig doorstaan. (Adler in “Heilen und Bilden” M Aufl. Bergmann-München)
Uit deze uiteenzetting volgt, dat wij in de lichamelijke processen een streven moeten zien om het lichaam door middel van zijn functies ongeveer in evenwicht te houden en daardoor de eisen van de buitenwereld, haar goede en slechte kansen, overwinnend tegemoet te treden. Beschouwt men deze processen eenzijdig, dan komt men tot “de wijsheid van het lichaam”. (S. Caunon. The wisdom of the body. Norton Co. New York) Maar ook het geestesproces is genoodzaakt om tot deze wijsheid te komen, welke het in staat stelt om aan de eisen van de buitenwereld in de vorm van een actief evenwicht tussen lichaam en ziel te voldoen. Voor de vorm van het evenwicht zorgt binnen bepaalde grenzen het al bereikte niveau van de evolutie, voor de activiteit de al in de prille jeugd geschapen doelstelling, de levensstijl, de individuele bewegingswet. Grondwet van het leven is dus overwinnen, het “te-boven-komen”. Daartoe dient het streven naar zelfbehoud, naar lichamelijk en geestelijk evenwicht, naar lichamelijke en geestelijke groei en naar volmaking.
In het streven naar zelfbehoud ligt opgesloten het herkennen en de vermijding van gevaren, de voortplanting als middel tot een blijvend lichamelijk aandeel in de evolutie, dat de persoonlijke dood te boven gaat. Maar ook is daarin begrepen de medewerking aan de ontwikkeling van de mensheid, waarin de geest van de medewerkers onsterfelijk wordt en de door maatschappelijke samenwerking tot stand gebrachte verrichtingen in dienst van al deze doeleinden.
Hoe het lichaam steeds bezig is, alle voor het leven belangrijke delen te behouden te volmaken, te vernieuwen, wordt ons door het wonderwerk van de evolutie getoond. De bloedstolling bij verwonding, het binnen ruime grenzen gewaarborgde constante gehalte aan water, suiker, kalk en eiwitstoffen in het lichaam, de regeneratie van bloed en lichaamscellen, ook de samenwerking van de endocriene klieren, zijn het product van de evolutie en bewijzen het weerstandsvermogen van het organisme tegen uitwendige schadelijke omstandigheden. Het behoud en de verhoging van dit weerstandsvermogen is te danken aan een vérstrekkende bloedvermenging, waardoor onvolkomenheden verkleind en voordelen vastgehouden en vergroot kunnen worden. Ook hier heeft het socialisatieproces, de gemeenschap, helpend en succesvol ingegrepen. Het incestverbod was daarom niet anders dan een vanzelfsprekende noodzakelijkheid in dit evolutionaire streven.
Het geestelijk evenwicht is voortdurend bedreigd. In zijn streven naar volkomenheid is de mens steeds in beweging en zich steeds van een tekort bewust. Alleen het besef een bevredigende afstand op de weg naar boven te hebben afgelegd, kan hem een gevoel van rust, van eigenwaarde en geluk verschaffen. Maar in het volgende ogenblik wordt hij weer door zijn doel gegrepen en daardoor wordt het duidelijk, dat mens-zijn betekent: een minderwaardigheidsgevoel en de voortdurende prikkel om dit te boven te komen, bij zich te dragen. De richting waarin de compensatie gezocht wordt biedt een even duizendvoudige verscheidenheid als het doel van de nagestreefde volkomenheid. Hoe groter het minderwaardigheidsgevoel is en van het te sterker het bewust is van het te sterker is de drang naar compensatie en van het te heviger zijn de emoties. De stormloop van de emoties blijft echter niet zonder invloed op het lichamelijke evenwicht. Het organisme geraakt langs de weg van het vegetatieve zenuwstelsel, van de “nervus vagus”, van het endocriene systeem, in bewegingen, die zich in veranderingen van de bloedsomloop, de klierwerking, de spiertonus en van alIe organen manifesteren. Als voorbijgaande verschijnselen zijn deze veranderingen natuurlijk, vertonen zich alleen verschillen in hun opbouw al naar de levensstijl van de betreffende persoon. Worden zij constant, dan spreekt men van functionele orgaanneurosen, die, evenals de psychoneurosen, hun ontstaan aan een levensstijl danken, welke de neiging bevat om in geval van een tekortschieten de terugtocht voor het te moeilijk probleem te aanvaarden en deze terugtocht door het vasthouden, door de fixatie van de door de nederlaag opgetreden shock-verschijnselen te verzekeren. Zo bëinfluënceert het geestelijke proces het lichaam en komt daarin tot uitdrukking. Maar ook in het zielsleven zelf, waar het tot allerlei misslagen, tot handelingen en nalatigheden leidt, die de belangen van de gemeenschap schaden, is de levensstijl het vormgevende element.
Evengoed beïnvloedt echter de lichamelijke toestand het zielsproces. Volgens onze ervaring wordt de levensstijl in de vroegste jeugd gevormd. Daarbij is de aangeboren lichamelijke constitutie van de grootste betekenis. Het kind beleeft in zijn eerste bewegingen en verrichtingen de validiteit van zijn organen, heeft echter gedurende lange tijd noch woorden, noch begrippen voor dit beleven. Daar ook de tegenstand of tegemoetkomendheid van het milieu zeer verschillend is, blijft het ons onbekend, welke sensaties het bij zijn eerste verrichtingen heeft gehad. Zeer voorzichtig en met behulp van een statistische waarschijnlijkheidservaring uit onze kennis over de minderwaardigheid van organen (spijsverteringsorganen, bloedvaatstelsel, ademhalingsorgaan, endocriene klieren, zintuigen) mogen wij besluiten, dat het kind met zwakke organen zijn overbelasting reeds in het begin van zijn leven ondervindt. Hoe het zich uit deze moeilijkheden tracht te redden kan men alleen uit zijn bewegingen en pogingen te weten komen. Want elke causale redenering zou hier vruchteloos. Hier is de scheppende kracht van het kind werkzaam.
Strevend binnen de onberekenbare ruimte van zijn mogelijkheden verkrijgt het kind door poging en dwaling een training en een weg naar het doel van de volkomenheid, dat hem de vervulling van zijn streven schijnt te bieden. Daarbij beslist het kind – hetzij actief of passief, dienend of heersend, contactzoekend of egocentrisch, moedig of laf, verschillend in ritme en temperament, snel reagerend of apathisch - in een richting, die hem voorkomt in overeenstemming met of een antwoord op zijn omgeving te zijn, daarbij deze omgeving op zijn wijze interpreterend. Zo ontwikkeld het kind van het ogenblik van zijn geboorte af en voor zijn gehele leven zijn bewegingswet. En de richting naar het doel van de overwinning is voor elk individu in duizendvoudige nuancen verschillend, zodat ons de woorden ontbreken om in een speciaal geval meer dan het meest typerende aan te duiden en wij gedwongen worden om onze toevlucht tot wijdlopige beschrijvingen te nemen.
Waarheen zijn weg leidt kan het individu zonder het inzicht dat de Individualpsychologie geeft, zelf bijna nooit aangeven. Dikwijls verkeert het daarover in een geheel verkeerde, tegengestelde mening. De individuele bewegingswet geeft ons opheldering. Om deze te leren kennen moeten wij ons verdiepen in de zin, de bedoeling van de uitdrukkingsbewegingen, die zich uit woorden, gedachten, gevoelens en handelingen laat afleiden. In hoe sterke mate ook het lichaam onder de ban van deze bewegingswet staat, verraden de lichaamsfuncties, die een taal spreken, meestal duidelijker en met meer uitdrukkingsvermogen dan woorden vermogen. Een lichaamstaal, die ik “orgaandialect” heb genoemd. Een kind dat zich bijvoorbeeld gedwee gedraagt maar ‘s nachts het bed nat maakt, geeft daarmede duidelijk te kennen zich niet in de voorgeschreven cultuur te willen voegen. Een man, die voorgeeft moedig te zijn, misschien zelf ook aan die moed gelooft, toont toch door zijn beven en hartkloppingen dat hij uit zijn evenwicht is geraakt.
Een 32-jarige gehuwde vrouw klaagt over linkszijdige, hevige pijn om het linker oog en over dubbelzien, dat haar dwingt het linker oog gesloten te houden. Zulke aanvallen had zij al sinds 11 jaren, de eerste keer toen zij zich met haar man verloofde. De tegenwoordige aanval begon zeven maanden geleden, de pijnen waren niet voortdurend aanwezig, maar het dubbelzien was constant. Zij schrijft deze aanval aan een koud bad toe en meent opgemerkt te hebben, dat ook tocht de aanvallen soms veroorzaakte. Een jongere broer lijdt aan dergelijke aanvallen van dubbelzien, haar moeder aan de gevolgen van een hersengriep. De pijnen waren in vroegere aanvallen volgens haar zeggen ook soms om het rechter oog gezeteld of wisselden van de ene kant naar de andere. Voor haar huwelijk gaf zij vioollessen, trad ook op concerten op en hield veel van haar beroep, dat zij na haar huwelijk heeft opgegeven. Op het ogenblik verblijft zij, volgens haar zeggen om dichter bij de arts te zijn, in het gezin van haar zwager en voelt zich daar gelukkig.
Zij beschrijft haar familie, vooral haar vader, zichzelf en meerdere broers en zusters, als opvliegend en driftig. Voegen wij hier nog aan toe. dat zij ook heerszuchtig zijn, dan zien wij hier het type voor ons, dat ik als tot hoofdpijn, migraine, nerveuze trigeminusneurologie en tot epileptiforme aanvallen geneigd, beschreven heb. (Praxis und Theorie der I P” 4 Aufl.). Patiënte klaagt ook over urinedrang, die steeds optreedt, zodra zij nerveus wordt, naar aanleiding van bezoeken, het ontmoeten van vreemden, etc.
Ik heb In mijn artikel over de psychische oorzaken van de trigeminus-neuralgie (aangezichtspijn AvdH) er op gewezen, dat men bij gevallen, die geen organische oorzaak hebben, steeds een verhoogd emotionele spanning aantreft, die zich gemakkelijk in allerlei nerveuze verschijnselen uit, zoals ook in bovengenoemd geval gevonden worden. Zowel door vasomotorische prikkeling als door prikkeling van het sympathico-adrenalinesysteem kunnen, waarschijnlijk door veranderingen van de bloedtoevoer, op plaatsen van predilectie verschillende verschijnselen als pijn, of verlammingen teweeg gebracht worden. Ik heb indertijd het vermoeden geopperd, dat asymmetrieën van de schedel, het gelaat, van bloedvaten van het hoofd, tekenen zouden zijn, dat er ook in de hersenen ,dergelijke afwijkingen bestonden, die waarschijnlijk de loop en het kaliber van de aderen en slagaderen betreffen; misschien zijn ook de daarbij betrokken zenuwvezels en -cellen in een van de beide helften zwakker ontwikkeld. Bijzondere aandacht was daarbij aan het verloop van de zenuwkanalen in de schedel te wijden, die bij een uitzetting van de venen en arteriën te nauw zouden kunnen blijken. Dat bij allerlei emoties, in het bijzonder bij ergernis, maar ook bij vreugde, angst of zorgen, de vaatvulling verandert, kan men aan de gelaatskleur, en bij boosheid aan het zwellen van de aderen op de schedel waarnemen. Het ligt voor de hand om zulke veranderingen ook in de diepere lagen te veronderstellen. Er is echter nog veel onderzoek te verrichten voordat alle complicaties, die daarbij in het spel zijn, zijn opgehelderd.
Mocht het ons echter lukken om ook in dit geval niet alleen aan te tonen, dat het driftige karakter met een heerszuchtige levensstijl samenhangt, maar ook om het exogene moment voor deze aanval (die tot nu toe de hevigste van alle was) aan te wijzen en kunnen wij verder vaststellen:
1e De voortdurende emotionele spanning sinds de kinderjaren,
2e Het minderwaardigheids- en meerwaardigheidscomplex,
3e Het gebrek aan belangstelling voor anderen, dus de eigenliefde, in haar tegenwoordige leven zowel als in haar herinneringen en dromen;
hebben wij bovendien nog succes met de individualpsychologische behandeling, dan is daarmede een verder bewijs geleverd, dat ziekten als nerveuze hoofdpijn, migraine, trigeminus neuralgie en epileptiforme aanvallen, voor zover er geen organische afwijkingen in het spel zijn, door een verandering van de levensstijl, door een vermindering van de emotionele spanning, door verruiming van het gemeenschapsgevoel. mogelijkerwijze duurzaam te genezen zijn.
De urinedrang ter gelegenheid van visites geeft ons reeds het beeld van een al te emotionele persoonlijkheid, waarbij de oorzaak, evenals bij het stotteren en andere nerveuze storingen, exogeen is en in de vrees voor het ontmoeten van onbekende personen ligt. Daarin is ook het minderwaardigheidsgevoel zichtbaar. Wie voldoende inzicht heeft, zal hier gemakkelijk de te grote afhankelijkheid van het oordeel van anderen, dus een versterkt streven naar erkenning, naar persoonlijk overwicht, opmerken. Patiënte verklaart zelf, dat zij weinig belangstelling voor anderen pleegt te bezitten. Zij meent niet verlegen te zijn en zonder moeite met anderen te kunnen spreken. Zij spreekt echter tijdens de behandeling ver boven de gewone maat, zodat zij mij nauwelijks aan het woord laat komen, wat een zeker teken van haar krampachtige neiging is zichzelf op de voorgrond te stellen. Zij is in het huwelijk wel degene die domineert, maar zij is toch machteloos tegen de indolentie en de behoefte aan rust van haar man, die na een dag van ingespannen arbeid laat in de avond moe thuis komt. Hij heeft daardoor geen lust om met zijn vrouw uit te gaan en amusementen te bezoeken. Toen zij destijds ergens moest voor-spelen had zij sterke plankenkoorts. De vraag wat zij zou doen wanneer zij gezond was - een vraag waarvan het antwoord steeds duidelijk toont waarvoor de patiënten terugschrikken - wordt door onze patiënte uitwijkend beantwoord met een toespeling op haar voortdurende hoofdpijnen. Dat koude in allerlei vorm haar slecht bekomt en aanvallen kan veroorzaken, wordt door patiënt strak en stijf vol gehouden. Niettemin ging zij voor de laatste aanval in een koud bad, wat prompt de aanval deed volgen. Zij is door verschillende artsen nauwkeurig onderzocht, zonder dat er organische afwijkingen ontdekt werden. Ook het röntgenonderzoek, bloed- en urineonderzoek gaven steeds negatieve uitkomsten. De uterus is infantiel. Ik heb in mijn “studie over minderwaardigheid van organen” er, op gewezen, dat men niet alleen bij zenuwpatiënten orgaanminderheden aantreft, maar ook, dat men daarbij steeds ook minderwaardigheden van de seksuele organen te verwachten heeft, zoals door Kyrle, die helaas te vroeg gestorven is, werd aangetoond. Hier hebben wij er een voorbeeld van.
Het bleek, dat de patiënte, sinds zij de geboorte van een jonger broertje onder grote schrik had meegemaakt, een waanzinnige angst voor de haring had. Dit bevestigt mijn waarschuwing om kinderen te vroeg met seksuele dingen in kennis te stellen, zolang men onzeker is of zij ze wel juist begrijpen en verwerken kunnen. Toen zij elf jaar was beschuldigde haar vader haar ten onrechte, dat zij seksueel verkeer met een buurjongen zou hebben gehad. Ook deze met schrik en angst verbonden manier, waarop zij met de seksualiteit voor het eerst in aanraking kwam, versterkte haar protest tegen de liefde, wat zich in haar huwelijk als frigiditeit uitte. Vóór het huwelijk verlangde zij van haar bruidegom de plechtige belofte, dat hij eens en vooral van kinderzegen afstand zou doen. Haar migraineaanvallen en de voortdurende angst daarvoor gaven haar een goede gelegenheid om het seksuele verkeer tot een minimum te beperken. Bij eerzuchtige meisjes komen liefdesbetrekkingen zeer dikwijls moeilijk tot stand, omdat zij deze door hun sterk minderwaardigheidsgevoel ten onrechte als een achteruitzetting van de vrouw ondergaan.
Het minderwaardigheidsgevoel en minderwaardigheidscomplex, deze fundamentele inzichten van de Individualpsychologie, die door de psychoanalytici als de rode doek werden beschouwd zijn, evenals het manlijk protest, tegenwoordig door Freud overgenomen en zo goed en zo kwaad het gaat in zijn systeem gewrongen. Wat zijn school echter nog steeds niet heeft kunnen begrijpen is het feit, dat zo’n meisje onder voortdurende protesterende emoties gebukt gaat, die lichaam en ziel doen vibreren. Alleen echter door een exogene factor, waardoor het gemeenschapsgevoel op de proef wordt gesteld, komt het tot acute verschijnselen.
In dit ziektegeval zijn de symptomatische uitingen migraine en urinedrang. Als constant verschijnsel vinden wij angst voor kinderzegen en frigiditeit. Ik meen voor een goed deel de verklaring voor de migraine bij deze heerszuchtige en driftige persoon - en het schijnt, dat alleen zulke personen, wanneer bij hen tevens de boven beschreven asymmetrie voorkomt, aan migraine en dergelijke ziekten kunnen lijden, gegeven te hebben, moet nu echter nog de exogene factor aanwijzen, waardoor de laatste, buitengewoon zware aanval veroorzaakt is. Ik kan niet geheel ontkennen, dat het koude bad hierbij een rol gespeeld heeft, maar vind het vreemd, dat onze patiënte, die al zo lang en zo nauwkeurig van de schadelijkheid van koude op de hoogte was, niettemin zeven maanden geleden zich zonder enig bezwaar in het koude water dompelde, volgens haar zeggen zonder aan het gevaar te denken. Zou zijn toenmaals misschien in een aanval van woede gehandeld hebben? Kwam haar toen een aanval gelegen? Had zij misschien een tegenspeler, bijvoorbeeld de aan haar hangende echtgenoot, die zij daarmede wilde treffen en nam zij dus het koude bad zo als iemand die zelfmoord uit wraak, tot bestraffing van een aanhankelijk persoon, begaat? Toornt zij nog steeds tegen zichzelf, omdat zij op iemand anders toornt? Verdiept zij zich in lectuur over migraine, bezoekt zij doktoren en stijft zij zichzelf in de overtuiging nooit meer beter te zullen worden, om de oplossing van haar levensprobleem op de lange baan te schuiven?
Zij waardeert haar man wel, maar houdt niet van hem, heeft nooit werkelijk van iemand gehouden. Op de vraag wat zij zou doen als zij geheel gezond was, geeft ze eindelijk het antwoord, dat zij uit de provincie naar de grote stad zou gaan, daar vioollessen geven en in een orkest meespelen. Wie de individualpsychologische kunst van het raden verworven heeft, zal dit gemakkelijk aldus verstaan, dat het de scheiding van haar man zou betekenen, die door zijn werk aan het provinciestadje gebonden is. Dit vermoeden stemt overeen met het feit, dat zij zich ten huize van haar schoonzuster zo behaaglijk voelt en allerlei verwijten tegen haar man heeft. Maar omdat haar man haar hoog vereert, haar ook de beste gelegenheid geeft haar heerszucht de vrije teugel te laten, is het tegelijkertijd heel moeilijk voor haar van hem te scheiden.
Ik zou het gevaarlijk achten haar de weg van de scheiding door raad of aanmoediging te vergemakkelijken, ook om in een dergelijk geval een minnaar aan te raden. Zulke patiënten menen wel te weten wat liefde is, maar schieten praktisch steeds in de liefde tekort. Zij zouden daarom alleen diepe teleurstellingen beleven, waarvoor zij de arts dan verantwoordelijk zouden stellen. Onze taak is in dit geval deze vrouw voor het huwelijk geschikt te maken. Daartoe moeten echter eerst de fouten in haar levensstijl gecorrigeerd worden.
Nauwkeurig onderzoek leert ons, dat de linker gelaatshelft iets kleiner is dan de rechter, waardoor de punt van de neus iets naar links afwijkt. De linker oogspleet, dus van het zieke oog, is nauwer dan de rechter. Hoe het komt, dat patiënte het verschijnsel soms rechtszijdig vertoond heeft, kan ik op het ogenblik niet verklaren. Misschien vergist zij zich wel in dit opzicht.
Een droom: “Ik was met mijn schoonzuster en een oudere zuster in een theater. Ik zei tot hen, dat zij een ogenblik Ju0esten wachten. Ik zou mij op het toneel aan hen vertonen”. Verklaring: zij probeert zich steeds bij haar familie op de voorgrond te plaatsen. Zou ook graag in een theaterorkest spelen. Meent door haar familie te weinig gewaardeerd te worden. Ook de door mij gegrondveste leer van de orgaanminderwaardigheid met psychische compensatie, die, wat eens gezegd moet worden, aan de uitkomsten van Jaensch en Kretschmer ten grondslag ligt, komt ook hier tot haar recht. Er valt nauwelijks aan te twijfelen, dat er aan het gezichtsapparaat van deze vrouw iets niet in orde is. Ook bij haar aan dezelfde ziekte lijdende broer niet. Of het meer zijn dan vaatanomalieën of afwijkingen in de benige zenuwkanalen, kan ik niet beslissen. Gezichtsvermogen en stofwisseling werden normaal gevonden. Die droom van het theater en het zich vertonen op het toneel, spreken duidelijk voor een visueel, op het uiterlijk bedacht, mensentype. Haar huwelijk, haar woonplaats in de provincie verhinderen haar zich te vertonen. Ook zwangerschap of kinderen zouden zo’n hindernis zijn.
De volkomen genezing voltrok zich binnen een maand. Eerst kwam de verklaring van de exogene factor, die tot de laatste aanval geleid heeft. Zij vond in de jaszak van haar man een briefje van een meisje, dat alleen een korte groet inhield. Haar man kon haar argwaan ontzenuwen. Niettemin behield zij een wantrouwende stemming, haar tot dusverre niet bewuste ijverzucht werd manifest en zij bewaakte haar man sinds die -tijd. Juist in deze periode viel ook het koude bad en begon de aanval. Een van haar laatste dromen, na de vaststelling van haar ijverzucht en haar gekrenkte ijdelheid gedroomd, toont nog, dat zij aan haar verdenking vasthoudt en wijst op wantrouwen tegenover haar man. Zij zag hoe een kat een vis ving en er mee weg liep. Een vrouw liep haar achterna om haar de vis af te nemen. De verklaring van deze droom is gemakkelijk. Onze patiënte tracht zich in een overdrachtelijke taal, waarin alles veel duidelijker en feller spreekt, tegen een dergelijke roof van haar echtgenoot te wapenen. Uit het gesprek blijkt, dat zij nooit jaloers geweest is, omdat haar trots haar dit verbood, dat zij echter na het vinden van de brief met de mogelijkheid van een ontrouw van haar man rekening was gaan houden. Door de gedachte aan deze mogelijkheid steeg haar woede tegen de vermeende afhankelijkheid van de vrouw van de erkenning door de man. Het koude bad was dus werkelijk de bij haar levensstijl passende wraak, omdat nu volgens haar mening de afhankelijkheid van haar waarde van de erkenning door haar man, was komen vast te staan.
Had zij haar migraineaanval - het gevolg van haar shock niet gehad, dan zou zij zichzelf waardeloos zijn voorgekomen. Iets ergers was ondenkbaar geweest.
Lees verder: Lichaamsvorm, beweging en karakter