Er bestaat voor mij geen twijfel of iedereen gedraagt zich in het leven zó, alsof hij een zeer besliste mening over zijn vermogens en eigenschappen had, ook alsof hij over de moeilijkheid of gemakkelijkheid van een bepaald probleem, nog voor hij tot handelen overgaat, reeds bij voorbaat onderricht was. Dit wil in het kort zeggen, dat zijn gedrag uit zijn zienswijze voortspruit. Dit hoeft ons eigenlijk in het geheel niet te verbazen, want wij kunnen door middel van onze zintuigen geen feiten vaststellen, maar hoogstens een subjectief beeld, een afschijnsel van de buitenwereld opvangen. “Omnia ad opinionem suspensa sunt”. Dit woord van Seneca mag bij psychologische onderzoekingen nooit worden vergeten. Onze opinie over belangrijke gebeurtenissen in ons leven is geheel afhankelijk van onze levensstijl en alleen wanneer wij op verschijnselen stuiten, die met ons oordeel in al te duidelijke tegenspraak zijn, zijn wij geneigd om, geleid door de directe ervaring, onze opvattingen enigszins te wijzigen en de wet van de causaliteit op ons te laten inwerken, zonder echter onze mening over het leven in het algemeen te veranderen. Nu komt het voor mij op hetzelfde neer of er werkelijk een giftige slang op me toe kruipt of dat ik slechts geloof, dat het een giftige slang is en een verwend kind gedraagt zich, wanneer zijn moeder hem alleen gelaten heeft, in zijn angst voor inbrekers ook juist zo, alsof er werkelijk inbrekers om het huis dwaalden. Krampachtig houdt het de mening vast het niet zonder zijn moeder te kunnen stellen, ook al wordt hem het ongerijmde van zijn vrees nog zo duidelijk gemaakt. De man, die aan ruimtevrees lijdt en niet op straat durft te komen, omdat hij het gevoel heeft, dat de bodem onder zijn voeten wankelt, zou zich wanneer hij gezond was, niet anders gedragen, indien de bodem werkelijk onder hem wankelde. De inbreker, die nuttige arbeid schuwt, omdat hij, slecht voorbereid als hij is voor samenwerking, het inbreken verkeerdelijk gemakkelijker oordeelt, zou dezelfde afkeer tegen werken kunnen hebben, wanneer arbeid werkelijk moeilijker zou zijn dan misdaad. De zelfmoordenaar meent, dat de dood beter is dan het leven, omdat hij veronderstelt, dat dit laatste hopeloos is. De verslaafde put uit het vergif een verlichting, die hij hoger aanslaat dan de eerlijke oplossing van de levensvragen. De homoseksueel vindt de vrouw, omdat hij haar heimelijk vreest, onaantrekkelijk, terwijl hij door de man, wiens verovering hem een triomf toeschijnt, wordt aangelokt. Zij allen gaan van een opvatting uit, die als ze juist was, ook hun houding juist zou doen schijnen.
Nu een ander voorbeeld. Een 36 jarige advocaat heeft alle lust in zijn beroep verloren. Hij heeft weinig praktijk en schrijft dit toe aan de slechte indruk, die hij op het geringe aantal cliënten, dat hem bezoekt, maakt. Hij kon zich altijd moeilijk bij anderen aansluiten en was vooral verlegen tegenover meisjes. Een huwelijk, dat hij na lang aarzelen, om niet te zeggen met tegenzin, sloot, werd na een jaar door echtscheiding ontbonden. Sindsdien leeft hij bij zijn ouders, die bijna geheel voor hem moeten zorgen, totaal van de wereld teruggetrokken.
Hij is enig kind en werd door zijn moeder op een ongelofelijke manier verwend. Zij liet hem geen ogenblik uit haar ogen en wist hem en zijn vader de overtuiging bij te brengen, dat een grote toekomst voor hem was weggelegd. De knaap leefde daardoor in een grootse verwachting, die aanvankelijk door zijn succes op school gewettigd scheen. Zoals bij veel verwende kinderen, die gewoon zijn zich niets te ontzeggen, kreeg de neiging tot zelfbevrediging een onheilspellende macht over hem. Zij maakte hem al vroeg tot een voorwerp van spot voor de meisjes van zijn school, die zijn “zonde” ontdekt hadden. Diep beschaamd trok hij zich daarom geheel van hen terug en gaf zich in dit isolement aan de meest triomfantelijke fantasieën over liefde en huwelijk over. In werkelijkheid voelde hij zich echter alleen tot zijn moeder aangetrokken, die hij geheel beheerste en ook een tijd lang tot voorwerp van zijn seksuele wensen maakte. Dat dit zogenaamde Oedipuscomplex niet de werkelijke grondslag van het seksuele leven, maar slechts een onjuist kunstproduct van vertroetelende moeders is, treedt ook in dit geval duidelijk aan de dag. Wij zien dit complex vooral bij die knaap of jongeling, die te weinig sociale belangstelling voor anderen heeft aangekweekt en zich nu niet bij hen durft aan te sluiten, omdat hij zich in zijn overmatige ijdelheid door de meisjes bedrogen acht. Kort voor de voltooiing van zijn studie, dus toen het stadium van een zelfstandig bestaan dreigend naderde, verviel hij in een depressie, waardoor hij ook voor zijn maatschappelijke plichten de terugtocht aanvaardde. Al als kind was hij, evenals alle verwende kinderen, bang voor vreemden, later ook voor vrienden en vriendinnen. Deze negatieve houding heeft hij in verminderde mate steeds gehandhaafd.
Mij tot deze korte beschrijving bepalend, ga ik aan de verschillende ziekteverschijnselen, die evenzoveel “argumenten” en uitvluchten betekenen waar mee hij zijn aftocht dekte, voorbij. Eén ding is duidelijk: deze man is zichzelf tot nu toe steeds gelijk gebleven. Hij wil altijd en overal de eerste, het middelpunt zijn en trekt zich direct terug, wanneer hij daaraan twijfelt. Zijn levensopvatting (die wij hieruit kunnen afleiden, maar die hem zelf verborgen blijft) laat zich aldus formuleren: “Omdat de wereld mij mijn overwinning niet gunt, trek ik mij terug.” Men kan niet ontkennen, dat hij, die zijn levensdoel in de overvleugeling van anderen ziet, zich dusdoende juist en zelfs verstandig gedraagt.
In zijn “bewegingswet” is geen “gezond verstand”-, geen “common sense”-, maar hoogstens wat ik “privé-intelligentie” heb genoemd. Indien het leven iemand inderdaad iedere waarde zou ontzeggen, dan zou hij natuurlijk niet veel beter kunnen doen, dan zich terug te trekken.
Iets dergelijks, alleen in andere vorm en met geringere neiging om de moeilijkheden geheel uit te schakelen, zien wij in het volgende geval. Een 26-jarig man groeide tussen twee andere kinderen op, die door de moeder werden voorgetrokken. Met hevige afgunst sloeg hij steeds de betere prestaties van zijn oudere broer gade. Ten opzichte van zijn moeder nam hij al spoedig een kritiserende houding aan, terwijl hij daarentegen steun zocht bij zijn vader. (Dit verbond met de vader is steeds een secundaire fase in het leven van een kind). De haat tegen zijn moeder sloeg, mee door het onaangename gedrag van zijn grootmoeder en van een kindermeisje, op het gehele vrouwelijke geslacht over, en als gevolg daarvan nam zijn eerzucht de vorm aan, zich nooit door een vrouw te laten binden, maar daarentegen zelf mannen te overheersen. Als eerste uitvloeisel van deze gedragslijn probeerde hij de meerderheid van zijn broer op allerlei manieren teniet te doen. Omdat deze in lichaamskracht, in sport en op de jacht zijn meerdere was, minachtte hij deze bezigheden en sloot ze buiten de sfeer van zijn belangstelling, zoals hij ook de vrouwen had gedaan. Alleen wat met een triomfgevoel gepaard ging kon hem aanlokken.
Een tijd lang bewonderde hij een meisje uit de verte, maar de jonge dame was van deze terughoudendheid blijkbaar niet gediend en verloofde zich met iemand anders. Dat zijn broer gelukkig getrouwd was, verhoogde zijn vrees voor een mislukking in dit opzicht, waardoor hij in ieders oog, juist zoals vroeger in het oog van zijn moeder, weer de slechtere rol zou spelen.
Eén voorbeeld uit vele, hoe hij er op uit was zijn broer de voorrang te betwisten. Eens bracht zijn broer van de jacht een prachtig vossenvel mee en onze vriend sneed, om hem deze overwinning te ontnemen, heimelijk de witte staartpunt af. Nadat hij de vrouw had uitgeschakeld, nam de geslachtsdrift van onze patiënt de richting aan, die overbleef en werd in verband met zijn op kleine schaal vrij grote activiteit, homoseksueel. Zijn opvatting van de zin van het leven was gemakkelijk te vinden: “Leven betekent: ik moet in alles wat ik onderneem de meerdere blijken”. Hij trachtte dit te bereiken door alle handelingen achterwege te laten waarvan hij geen triomf verwachtte. Het eerste bittere inzicht, dat hem tijdens de loop van onze besprekingen ten deel viel, was de ontdekking, dat de partner in een homoseksuele verhouding zich evengoed de overwinning door de magische kracht van zijn persoonlijkheid toekent en dat het triomfgevoel, dat zo’n verbintenis bekroont, daarom slechts op zelfbedrog berust.
Ook in dit geval mogen wij aannemen, dat de “privé-intelligentie”op zichzelf juist functioneerde en dat de meeste mannen zich op een dergelijke wijze zouden gedragen, indien werkelijk de afwijzende houding van de vrouw ten opzichte van de man een algemene regel zou zijn. De grote neiging om te generaliseren is maar al te dikwijls aanleiding tot een verkeerde opbouw van de levensstijl.
“Levensplan” en “mening” vullen elkaar aan. Beide ontstaan in een tijd, waarin het kind de gevolgtrekkingen uit zijn ervaring en ondervinding nog niet in woorden en begrippen vermag uit te drukken, maar niettemin deze gevolgtrekkingen maakt en daaruit algemene vormen voor zijn levenshouding gaat ontwikkelen. De aldus getrokken conclusies en de er uit voortvloeiende neigingen werken, ofschoon in verschillende mate getemperd, nog door, wanneer later de “common sense” min of meer corrigerend tracht in te grijpen en de mens poogt te weerhouden te veel op regels, leuzen, principes etc. te steunen. Zoals wij later zullen zien, is deze bevrijding uit een overdreven verlangen naar steun en veiligheid - uitvloeisel van een sterk gevoel van onzekerheid en insufficiëntie - aan deze, door het gemeenschapsgevoel bevorderde, common sense te danken.
Dat hetzelfde storende verschijnsel ook bij dieren voorkomt, kunnen wij aan de hand van het volgende voorbeeld aantonen. Een jonge hond was er aan gewend zijn baas op straat te volgen. Op zekere dag viel hem in om tegen een rijdende auto op te springen. Hij werd natuurlijk weggeslingerd, maar kreeg geen letsel. Voor deze onverwachte ervaring kon het dier onmogelijk een aangeboren juist antwoord gereed hebben. Deze hond was er nadien niet meer toe te bewegen de plaats van het onheil weer te betreden. Hij was niet bang geworden om op straat te gaan, evenmin voor voertuigen, maar alleen voor de plaats waar zich het ongeval had afgespeeld. Hij was blijkbaar tot dezelfde Conclusie gekomen als vele mensen, dat de plaats van het onheil en niet de eigen onachtzaamheid of onwetendheid de schuldige is. Volgens deze gedachtegang dreigt dus op dezelfde plaats steeds hetzelfde gevaar. De hier bedoelde hond, evenals de mens die zich door een soortgelijke opvatting laat leiden, meent daardoor te bereiken, dat hem tenminste op deze plaats niets meer kan overkomen.
Geheel overeenkomstige structuren treft men in de neurose aan, wanneer iemand een dreigende nederlaag of een vermindering van zijn zelfgevoel vreest. Door de lichamelijke en geestelijke verschijnselen, die als gevolg van zijn psychische reactie op een abusievelijk als onoplosbaar beschouwd probleem optreden, nu op de koop toe te nemen en als argument voor zijn terugtocht te benutten, stelt hij zich dan in veiligheid.
Dat wij niet door “feiten”, maar door onze “mening” over deze feiten geleid worden, is duidelijk. De zekerheid, die wij over de door ons gevormde meningen hebben -, dit geldt in het bijzonder voor het onervaren kind en voor de geïsoleerde, gemeenschapsvreemde mens, - berust echter op een steeds ontoereikende ervaring, want op een slechts tijdelijke of toevallige overeenstemming tussen onze meningen en het resultaat van ons handelen. Omdat de kring waarin wij ons bewegen beperkt is, spreekt het vanzelf, dat deze criteria in werkelijkheid dikwijls onvoldoende zullen zijn. Dat kleinere misgrepen en tegenstrijdigheden òf over het hoofd gezien - òf zonder veel moeite overwonnen worden, terwijl in andere gevallen onze fouten door het te hulp schieten van anderen gecorrigeerd worden, draagt er toe bij, dat het eenmaal vastgestelde levensplan blijvend wordt behouden. Alleen zeer duidelijke mislukkingen dwingen tot ernstig nadenken, dat echter alleen bij hen vruchtbaar is, die aan een samenwerking bij de oplossing van de levensvragen gewoon zijn en niet onder alle omstandigheden en in de eerste plaats naar een superioriteit van de eigen persoon streven.
Wij mogen uit dit alles het besluit trekken, dat iedereen een “mening” over zich zelf en de eisen van de werkelijkheid in zich draagt, die voor hem een levensrichting en een bewegingswet schept en hem, zonder dat hij zich daar rekenschap van geeft, beperkt en bindt. Deze bewegingswet werd gegrond op de beperkte omstandigheden van de jeugd en ontwikkelde zich, door geen mathematisch formuleerbare regel gebonden, uit de aangeboren krachten en middelen van het individu onder invloed van indrukken uit de buitenwereld. De richting waarin en de manier waarop “instincten”, “driften”- enerzijds, indrukken uit de buitenwereld en opvoeding anderzijds door het individu voor de vorming van zijn levensplan gebruikt worden, is het resultaat van de scheppende kunstvaardigheid van het kind en kan niet als “bezit”, maar alleen als “gebruik” worden begrepen. Typen, analogieën en oppervlakkige gelijkenissen zijn óf het resultaat van een statistische waarschijnlijkheid óf slechts misvattingen, waartoe de armoede van de taal, die de steeds bestaande verschillen niet vermag uit te drukken of weer te geven, ons verleid heeft. Wat door de taal wordt uitgedrukt mag nooit tot het opstellen van regels leiden, kan ook nooit een speciaal geval begrijpelijk maken, maar kan hoogstens dienen om een bepaald gezichtsveld te belichten en vaag te omgrenzen, waarin het bepaalde geval in zijn eigen bijzonderheden moet worden gezien. Zo betekent het constateren van een versterkt minderwaardigheidsgevoel nog niets voor de kennis over de aard van het individuele geval, evenmin als de verwijzing naar een of ander tekort in opvoeding of sociale omstandigheden. Dit minderwaardigheidsgevoel vertoont zich in het gedrag van het individu tegenover de buitenwereld steeds in een vorm, die - dank zij de onberekenbare scheppende kracht van het kind en zijn daaruit ontsproten “mening - in ieder geval verschillend is.
Enkele schematische voorbeelden kunnen het bovenstaande toelichten. En kind, dat sinds zijn geboorte aan maag- darmstoornissen, dus wellicht aan een aangeboren minderwaardigheid van de spijsverteringsorganen, lijdt en daardoor geen werkelijk doelmatige voeding krijgt (en in de praktijk ook niet kan krijgen), komt er licht toe om bijzonder belang te gaan stellen in alles wat met voeding verband houdt. (Vergelijk: Adler – „Studie über Minderwertigkeit von Organen“). Zijn mening over zichzelf en het leven zal daardoor sterk door deze belangstelling worden beïnvloed en later misschien, door het opgemerkte verband tussen geld en voedsel, ook op geld zijn gericht. Iets dergelijks mag daarom natuurlijk nog niet als steeds geldende “regel” worden aangenomen, maar moet in ieder speciaal geval opnieuw worden aangetoond.
Een kind, van wie de moeder hem steeds alle werk uit handen heeft genomen, zal ook later weinig neiging tonen zijn dingen zelf in orde te houden. Dit veroorlooft ons, wanneer hij tevens nog andere verschijnselen van gelijke aard vertoont, om te zeggen: het kind leeft in de mening, dat de anderen alles voor hem moeten doen. Een ander kind, dat men van meet af in de gelegenheid stelde zijn wil aan de ouders op te leggen, zal de opvatting kunnen huldigen, dat het steeds alle anderen moet kunnen overheersen. Daar zijn ervaringen daarmee dikwijls in tegenspraak zullen zijn, kan het gevolg van deze opinie zijn, dat het tegenover de buitenwereld een talmende, onwillige houding zal aannemen (Adler. Praxis und Theorie van de Individualpsychologie, 4e druk. Bergmann, München.) en de kring van zijn activiteit, ook op seksueel gebied, tot zijn familie zal beperken, zonder de noodzakelijke correctie in de zin van het gemeenschapsgevoel aan te brengen. Het kind echter, dat reeds vroeg in staat werd gesteld om als gelijkgerechtigde en volgens zijn bekwaamheden in het gezin mee te werken, zal steeds, voor zover hem geen onmogelijke eisen gesteld worden, alle levensvragen weer volgens zijn “mening”, maar nu met het juiste gemeenschapsgevoel, trachten op te lossen. Zo kan een meisje, dat een vader heeft, die in hoge mate onredelijk is en zijn familie veronachtzaamt, vooral wanneer zij overeenkomstige ervaringen met een broer of een buurman opdoet, gaan geloven, dat alle mannen van dit zelfde slag zijn. Wanneer deze mening eenmaal bij haar heeft postgevat, zullen andere ervaringen nauwelijks meer enig gewicht in de schaal leggen. Werd in zo’n geval bijv. ook nog een broer voor een bepaalde studie of een hoger beroep bestemd, dan kan de opvatting ontstaan óf dat meisjes minder waard zouden zijn óf dat zij ten onrechte bij de jongens achtergesteld en van een hogere ontwikkeling uitgesloten worden. Zo’n gevoel van achteruitzetting kan tot gevolg hebben, dat zich een toenemende ontmoediging openbaart – “ik zal toch altijd aan het kortste eind trekken” - of dat het kind in de mening verkerend hetzelfde als de jongens te kunnen, in een opgezweept streven vervalt alle anderen te overtreffen en niemand te laten gelden.
Een moeder, die haar zoon door voortdurend mopperen en kritiek lastig valt en misschien ook nog een andere zoon voortrekt, kan daardoor bewerkstelligen, dat haar kind later wantrouwend en afwijzend tegenover de vrouw komt te staan, wat tot velerlei consequenties kan voeren.
Heeft een kind in zijn eerste levensjaren veel aan ziekten of ongevallen bloot gestaan, dan kan het tot de mening komen. dat deze wereld vol gevaren is en zal het zich daarnaar gedragen. Hetzelfde kan in andere nuances voorkomen, bijv. wanneer de familietraditie meebrengt, dat men angstig en wantrouwend tegenover het leven staat.
Dat al deze duizendvoudig verschillende “meningen” met de werkelijkheid en haar sociale gevolgen in tegenspraak kunnen en moeten komen, ligt voor de hand. Vroeg of laat stoten zij op de onvermurwbare eisen van het leven, die oplossingen verlangen in de zin van het gemeenschapsgevoel. Wat dan gebeurt, kan met een “shock”-werking vergeleken worden. De ontdekking dat de levensstijl tegen de eisen van de realiteit niet is opgewassen, heeft echter nog niet tot direct gevolg, dat dit levensplan veranderd wordt. De zucht naar persoonlijk overwicht blijft niettemin bestaan en er schiet geen andere uitweg over, dan zich tot een kleiner gebied te beperken, de met een nederlaag dreigende taak te laten varen en de terugtocht aan te nemen, omdat de juiste voorbereiding, de juiste bewegingswet voor de oplossing van de problemen ontbreekt. De shock-werking openbaart zich echter zowel in het geestelijke als het lichamelijke, maakt de laatste rest van gemeenschapsgevoel waardeloos en veroorzaakt allerlei misslagen, want zij dwingt het individu tot de terugtocht of wel om met de nog overgebleven activiteit, die allerminst met moed is gelijk te stellen, naar de baan van het antisociale af te glijden. In al deze gevallen is het duidelijk, dat de “mening” van een mens de grondslag voor zijn wereldbeschouwing, voor zijn denken, voelen, willen en handelen is.
Lees verder: Middelen en wegen van de psychologie om de levensstijl te ontdekken