Met dit onderwerp begeven wij ons in het rijk van de fantasie. Het zou een grote fout zijn, deze, eveneens door,de stroom van de evolutie ontstane, functie uit het geheel van het zielenleven en zijn samenhang met de eisen van de buitenwereld weg te nemen, of deze functie zelfs tegenover het geheel, het Ik te stellen. De fantasie is integendeel een deel van de individuele levensstijl, karakteriseert hem en voegt zich, als psychische beweging beschouwt, organisch bij alle andere delen van het zielenleven, zodat ze ook de individuele bewegingswet tot uitdrukking brengt. Haar taak is soms om gedachten te uiten en te formuleren, terwijl zij zich in andere gevallen in het rijk van de gevoelens en emoties beweegt of de positie, welke het individu tegenover de werkelijkheid inneemt, in beelden weergeeft. De fantasie wijst, zoals iedere andere psychische beweging, op de toekomst, daar ook zij de stroom naar het doel van de volkomenheid volgt. Van dit standpunt gezien is het duidelijk, hoe nietszeggend het is, in haar beweging of in die van haar product, de dag- of de nachtdroom, een wensvervulling te zien. Het is een illusie te geloven, dat men daardoor iets tot het begrip van haar mechanisme heeft bijgedragen. Want omdat iedere geestelijke uitdrukkingsvorm zich van onderen naar boven, van een minus naar een plussituatie beweegt, kan men ten slotte iedere psychische uitdrukkingsbeweging als een wensvervulling beschouwen.
Meer dan de common sense bedient de fantasie zich van het “raden”, zonder dat dit zeggen wil, dat zij daarom ook altijd “juist” zou raden. Haar mechanisme bestaat daarin, dat zij zich tijdelijk - in de psychose blijvend - van de “common sense”, dat is van de logische eisen van de menselijke samenleving en van het tegenwoordige peil van het gemeenschapsgevoel afkeert, omdat zij niet geneigd is haar eerstvolgende schreden in de zin van het gemeenschapsgevoel te doen. Dit gelukt des te gemakkelijker, naarmate het gemeenschapsgevoel minder sterk is. Is het echter sterk genoeg, dan voert het de fantasie op haar zwerftochten tenslotte naar het doel van een verrijking van de gemeenschap. Ondanks de duizendvoudige verscheidenheid, is het steeds mogelijk het zich ontvouwende psychische bewegingsproces kunstmatig in gedachten, gevoelens en het zoeken van een houding te ontleden. “Juiste”. “normale”, “waardevolle” houdingen zullen wij als zodanig erkennen, wanneer zij, zoals bij grote daden, het algemeen dienen. Een andere richting van ons oordeel is uitgesloten, wat niet belet, dat de huidige stand van de common sense dikwijls daden afkeurt, die bij een verder verdiept inzicht toch gunstig voor het algemeen welzijn kunnen blijken te zijn.
Elk zoeken naar de oplossing van een opduikend probleem zet de fantasie aan het werk, omdat men daarbij met het onbekende van de toekomst te maken heeft. De scheppende kracht, waaraan wij in de kindertijd het ontstaan van de levensstijl hebben toegeschreven, is daarbij weer aan het werk.
Ook de voorwaardelijke reflexen, in welker duizendvoudige variaties de levensstijl evenzeer werkzaam is, kunnen slechts als bouwstenen worden aangewend. Zij zijn voor de schepping van het nieuwe niet automatisch te gebruiken. Maar de scheppende kracht gaat in de banen van de zelfgeschapen levensstijl. En zo wordt ook de richting van de fantasie door de levensstijl aangegeven. Men kan in haar producten, onverschillig of het individu de samenhang herkent of er geheel onkundig van is, de uitdrukking van de levensstijl vinden en ze zo als toegangspoorten gebruiken om een inzicht in de werkplaats van de geest te verkrijgen. Men zal echter, wanneer men op de goede manier te werk gaat, steeds op het Ik, op het “geheel” stuiten, terwijl bij een onjuiste opvatting een tegenstrijdigheid, bijv. tussen het bewuste en onbewuste, aanwezig schijnt te zijn. Freud, de vertegenwoordiger van deze onjuiste opvatting, nadert met spoed een beter begrip, wanneer hij tegenwoordig van het onbewuste in het “Ik” spreekt, waardoor het “Ik” een geheel ander gelaat vertoont, namelijk hetzelfde, dat de Individualpsychologie ontdekt heeft.
Iedere grote gedachte, ieder kunstwerk, dankt zijn ontstaan aan de rusteloos werkzame, scheppende geest van de mensheid. Wellicht dragen de meeste mensen een klein weinig daartoe bij, al ware het slechts door het opnemen, het behouden en het aanwenden van het nieuw geschapene. Het is mogelijk, dat hierbij de “voorwaardelijke reflexen” hun rol spelen. Voor de scheppende kunstenaar zijn zij slechts bouwstenen, waarvan hij zich bedient, om in de fantasie het oude voorbij te streven. Kunstenaars en genieën zijn ongetwijfeld leiders van de mensheid en betalen de tol voor deze stoutmoedigheid, brandend in het eigen vuur, dat zij in hun kindsheid ontstoken hebben. “Ik leed - en zo werd ik een dichter.” Dat wij beter zien, beter kleuren, vormen en lijnen waarnemen, danken wij de schilders. Ons beter horen, en daarmede de fijnere modulatie van ons spreekorgaan, verwierven wij door de musici. De dichters hebben ons het denken, spreken en voelen geleerd. De kunstenaar zelf, meestal opgezweept in zijn vroege jeugd onder de last van armoede, van afwijkingen van oog of oor, meestal eenzijdig verwend, onttrekt zich in zijn vroegste kindertijd aan zijn hevig minderwaardigheidsgevoel en worstelt met een razende eerzucht tegen de te enge werkelijkheid, om haar voor zich en de anderen te verruimen. Hij is de banierdrager van de evolutie, welke laatste de vooruitgang zoekt door het individu moeilijkheden in de weg te leggen en een daarvoor geschikt kind, meestal aan een voor het hoge doel geschikte variatie lijdend, boven het gemiddelde niveau te verheffen.
Wat wij al lang geleden over deze drukkende, maar zegenrijke variaties aan het licht hebben gebracht, is een verhoogde lichamelijke kwetsbaarheid, een sterkere beroering door uitwendige gebeurtenissen. Het zijn variaties, die zeer dikwijls als minderwaardigheden van de zintuigorganen zijn aan te tonen, en indien dat niet het geval is - onze onderzoekingsmethoden schieten voor het vaststellen van kleine variaties dikwijls tekort - door de erfelijkheid van orgaanminderwaardigheden in de stamboom van de familie aan de dag treden. Op deze wijze vindt men het duidelijkst de sporen van dergelijke constitutionele minderwaardigheden, die niet zelden tot ziekten voeren. Het zijn minus-variaties, die de mensheid tot vooruitgang gedwongen hebben. (Zie o.a. “Studie über Minderwertigkeit von Organen”).
In het zelfstandige spel en in iedere individuele manier van spelen komt de scheppende geest van het kind tot uiting. Ieder spel geeft aan het streven naar meerwaardigheid gelegenheid om zich te uiten. De gezelschapsspelen houden met de drang van het gemeenschapsgevoel rekening. Dat daarnaast ook de individuele zelfwerkzaamheid niet tekort behoeft te komen, bij kinderen noch bij volwassenen, spreekt vanzelf. Zij dient soms zelfs bevorderd en aangemoedigd te worden, voor zover zij de mogelijkheid biedt om later tot een verrijking van de gemeenschap bij te dragen. En het ligt alleen aan de techniek van sommige prestaties en belemmert hun gemeenschapskarakter in het geheel niet, dat zij uitsluitend ver van de anderen beoefend en uitgevoerd kunnen worden. Daarbij is weer de fantasie aan het werk, die in belangrijke mate door de schone kunsten wordt gevoed.
Men dient echter, wat de lectuur bij kinderen betreft, alle onverteerbaar geestelijk voedsel uit hun bereik te houden totdat zij een bepaalde trap van geestelijke ontwikkeling bereikt hebben. Ongeschikte lectuur kan òf verkeerd worden begrepen òf het groeiende gemeenschapsgevoel schade toebrengen. Daartoe behoren o.a. wrede, angstaanjagende verhalen welke vooral op die kinderen een sterke indruk maken, bij wie de urine- en seksuele organen door vrees worden geprikkeld. Onder hen zijn het weer vooral de verwende kinderen, die de verlokkingen van het “lustprincipe” niet kunnen weerstaan. Hun fantasie en later de praktische toepassing van deze fantasie scheppen angstverwekkende situaties om daardoor een prikkeling van de seksuele organen teweeg te brengen. Ik heb bij het onderzoek van seksuele sadisten en masochisten steeds, naast een gebrek aan gemeenschapsgevoel, zo’n noodlottig samengaan van omstandigheden gevonden.
De meeste dagdromen, zowel van kinderen als volwassenen, bewegen zich tot op zekere hoogte los van de common sense, in de richting van het doel van de superioriteit. Het is gemakkelijk in te zien, dat voor een compensatie, a.h.w. om het psychische evenwicht in stand te houden, - wat nooit langs deze weg gelukt - juist die richting door de fantasie wordt gekozen, die dienen kan om een bepaald gevoel van zwakte in schijn te overwinnen. Het proces gelijkt in vele opzichten op wat zich bij de schepping van de kinderlijke levensstijl afspeelt. Overal waar het kind moeilijkheden ervaart, helpt hem de fantasie zich een verhoging van zijn persoonlijkheid voor te spiegelen, niet zonder hem tegelijkertijd meer of minder aan te vuren. Maar het komt ook herhaaldelijk voor, dat die aansporing achterwege blijft en de fantasie dus zelf de compensatie betekent. Dat dit laatste tegen het gemeenschapsgevoel indruist, ook indien een dergelijke fantasie op zichzelf geheel ontdaan is van alle activiteit of agressiviteit tegen de buitenwereld, ligt voor de hand. Ook daar, waar de fantasie, steeds conform de levensstijl, tegen het gemeenschapsgevoel ingaat, is dit een zeker teken, dat het uit de levensstijl is uitgeschakeld. Zo bijvoorbeeld de veel voorkomende wrede dagdromen, die soms afgewisseld of vervangen worden door fantasieën over eigen lijden. Fantasieën over oorlog, heldendaden, redding van voorname personages wijzen in de regel op een werkelijk zwaktegevoel en maken in het gewone leven voor vreesachtigheid en schuchterheid plaats. Wie hier en in andere schijnbaar tegenstrijdige uitdrukkingsvormen een ambivalentie, een splijting van het bewustzijn, een dubbelleven meent te bespeuren, kent de eenheid van de persoon niet, waarin het schijnbaar tegenstrijdige alleen door het vergelijken van minus- en plussituaties, al analyserend en met voorbijzien van de samenhang, kan worden gevonden.
Wie zich echter bewust is geworden van het naar boven stromende karakter van het zielenleven, weet, dat de juiste kenschetsing van een geestelijk verschijnsel door een woord of een begrip, dat aan de taal ontleend is, moet mislukken, omdat deze taal te arm is, en het onmogelijk is, om het onophoudelijk stromende als vaste vorm een naam te geven.
Men treft zeer dikwijls fantasieën aan over het thema, een kind van andere ouders te zijn, wat met tamelijke zekerheid op ontevredenheid met de eigen ouders wijst. In de psychose, in mindere mate ook soms in andere gevallen, wordt deze fantasie als een voortdurende aanklacht geheel als werkelijkheid geponeerd. Altijd, wanneer de eerzucht een mens de werkelijkheid ondragelijk maakt, vlucht hij in de toverwereld van de fantasie. Wij zullen echter niet vergeten, dat daar, waar de fantasie met gemeenschapsgevoel op de juiste wijze gepaard gaat, de buitengewone prestatie is te verwachten, want de fantasie, met haar opwekking van verlangens en emoties. werkt als de verhoogde druk bij een lopende machine: de arbeidsprestatie wordt verhoogd.
De waarde van de functie van de fantasie hangt dus in de eerste plaats af van het gemeenschapsgevoel waarvan zij doortrokken is. Dit geldt zowel voor het individu als voor de menigte. Hebben wij een mislukking voor ons, dan mogen wij ook een onjuiste fantasie verwachten. De leugenaar, de oplichter, de grootspreker zijn sprekende voorbeelden. Ook de nar. De fantasie rust nooit geheel en al; ook daar niet, waar zij zich niet in dagdromen condenseert. Al de richting naar het doel van de superioriteit dwingt tot fantaseren over de toekomst, evenals ieder verlangen om vooruit te zien. Dat de fantasie steeds een training in de zin van de levensstijl is, onverschillig of zij in de werkelijkheid ingrijpt, in dag- of nachtdromen optreedt of kunstwerken schept, valt niet te ontkennen. Zij is een uitdrukkingsvorm van de eigen persoonlijkheid, en daardoor nu eens meer, dan minder aan de common sense onderworpen. Ook de dromer weet dikwijls dat hij droomt en de slapende, hoever hij ook buiten de werkelijkheid schijnt te staan, valt zelden uit zijn bed.
Daarbij is wel alles, waarheen de fantasie zich wendt, zoals rijkdom, kracht, heldendaden, grote daden, onsterfelijkheid etc. als gelijkenis, parabel, metafoor of symbool op te vatten. Men mag de opzwepende kracht van de metaforen niet geringschatten. Zij zijn nu eenmaal, ondanks de verkeerde mening van verschillende van mijn tegenstanders, fantastische vermommingen van de werkelijkheid en nooit daarmede identiek. Hun waarde is onweersprekelijk, indien ze er toe dienen ons leven een extra spankracht te geven, hun schadelijkheid moet ontmaskerd worden, als zij er toe leiden, door de opzweping van onze gevoelens de geest van vijandschap voor de gemeenschap in ons te versterken.
Zonder uitzondering dienen zij ertoe, de juiste gevoelstoon, die bij een gegeven probleem krachtens de levensstijl behoort, tevoorschijn te roepen en te versterken, indien de common sense alleen daartoe niet voldoende in staat of met de door de levensstijl verlangde oplossing van het probleem in strijd is. Deze opmerkingen zullen ons voor het juiste begrip van de droom van voordeel zijn.
Om de droom te begrijpen, moeten wij eerst onze aandacht aan de slaap schenken, die immers de stemmingstoestand is, waarin de droom mogelijk is. Zonder twijfel is de slaap een regulatiemiddel, dat natuurlijk met veranderingen in de lichaamstoestand gepaard gaat en door deze wordt tevoorschijn geroepen. Ofschoon wij deze veranderingen tot nog toe alleen kunnen vermoeden (misschien heeft Zondek door zijn onderzoekingen over de hypofyse op deze vraag een weinig licht geworpen), mogen wij ze toch als samenvallend met de slaapimpuls veronderstellen. Daar de slaap tot rust en ontspanning dient, brengt hij ook alle lichamelijke en psychische functies dichter bij het rustpunt. De levensvorm van het menselijke individu is door de wisseling van waken en slapen in overeenstemming met de verandering van dag en nacht gebracht. Wat de slaper van de wakende onderscheidt, is o.a. het feit, dat hij zich op een werkelijke afstand van de problemen van het wakende leven bevindt.
Maar de slaap is geen broer van de dood. De levensvorm, de bewegingswet van het individu, waakt onafgebroken. De slaper beweegt zich, ontwijkt onaangename houdingen en posities van zijn lichaam, hij kan door licht en geluid gewekt worden, hij houdt rekening met een naast hem slapend kind en neemt de vreugde en het leed van de dag mee in de slaap.
De mens is gedurende de slaap met al die problemen bezig, waarvan de oplossing ook door de slaap niet gehinderd mag worden. Onrustige bewegingen van de zuigeling doen de moeder ontwaken, de ochtend brengt de moedige bijna regelmatig het ontwaken precies op de bedoelde tijd. De lichaamshouding gedurende de slaap geeft, evengoed als die tijdens het waken, zoals ik heb aangetoond (“Praxis und Theorie van de Individualpsychologie”), een goed beeld van de psychische levenshouding. De eenheid van het zielenleven blijft ook in de slaap bestaan, zodat wij verschijnselen als slaapwandelen, of, zoals soms voorkomt, zelfmoord in de slaap, tandenknarsen, spreken, spierspanningen, zoals het ballen van de vuisten met daarop volgende parenthesen, als deel van het geheel moeten beschouwen en er conclusies uit kunnen trekken, die echter weer met andere uitdrukkingsvormen vergeleken en erdoor bevestigd moeten worden. Ook gevoelens en stemmingen worden in de slaap gewekt, soms zonder begeleidende dromen.
Dat de droom vooral in de vorm van visuele voorstellingen optreedt, ligt aan de grote graad van zekerheid, die het visuele in betrekking tot de zichtbare feiten heeft. Ik heb mijn leerlingen steeds aangeraden: “Indien je over een of ander punt van je onderzoek in het onzekere bent, stop dan je oren dicht en let op de beweging.” Waarschijnlijk weet een ieder van deze grote zekerheid, zonder het zich helder bewust te zijn. Zou de droom misschien deze zekerheid zoeken? Zou de slapende mens op groter afstand van de dagelijkse problemen, alleen op zichzelf aangewezen, bij volkomen intactheid van de door de levensstijl bestuurde scheppende kracht, min of meer bevrijd van de beperkingen door de wetgevende werkelijkheid, zijn levensstijl krachtiger tot uitdrukking brengen? Zou hij, de onder de invloed van de levensstijl staande fantasie volgend, op die wegen zijn te vinden, waarop wij ook in andere gevallen de fantasie ten gunste van de levensstijl zien worstelen, wanneer een voorgelegd probleem de spankracht van het individu te boven gaat en de common sense, het gemeenschapsgevoel van het individu zwijgt, omdat het niet in voldoende mate voorhanden is?
Wij willen niet diegenen navolgen, die de Individualpsychologie de wind uit de zeilen willen nemen door haar dood te zwijgen en haar resultaten niettemin te benutten. Daarom willen wij hier Freud gedenken, die het eerst een poging ondernam om een wetenschappelijke droomleer te scheppen. Dit is een blijvende verdienste, die niemand hem kan ontnemen, evenmin dat hij bepaalde waarnemingen deed, die hij met een “onbewuste” in verbinding bracht. Hij schijnt veel meer geweten te hebben dan hij heeft begrepen. Maar omdat hij zichzelf dwong alle psychische verschijnselen te groeperen rondom de enige werkzame substantie, die hij erkende, de seksuele libido, moest hij wel dwalen. Dit werd bovendien nog erger gemaakt door het feit, dat hij alleen kwade driften liet gelden, die, zoals ik heb aangetoond, uit het minderwaardigheidscomplex van verwende kinderen stammen en kunstproducten van een mislukte opvoeding en een mislukte zelfwerkzaamheid van het kind zijn, die nooit de geestelijke structuur in haar werkelijke, evolutionaire vorm verstaanbaar kunnen maken.
Kort samengevat kunnen wij van de droom zeggen: “Als een mens er toe kon besluiten al zijn dromen neer te schrijven, zonder onderscheid, zonder terughouding, getrouw en uitvoerig, onder toevoeging van een commentaar, die alles omvatte, wat hij zelf, steunende op herinneringen uit zijn leven en uit zijn lectuur, van zijn dromen verklaren kon, dan zou hij de mensheid een groot geschenk geven. Maar zoals de mensheid nu is, zal wel niemand zoiets ondernemen. Indien dit in stilte en om zelf ter harte te nemen gedaan werd, zou dit ook al waarde hebben,” - zegt Freud? neen, Hebbel in zijn memoires.
Ik moet hieraan toevoegen, dat het er daarbij in de eerste plaats op aankomt, of het schema, dat zo’n dromer aanwendt, tegen een wetenschappelijke kritiek bestand is. Dit was voor het psychoanalytische schema zo weinig het geval, dat Freud zelf, nadat hij zijn droominterpretatie herhaaldelijk had gewijzigd, ten slotte verklaart, nooit beweerd te hebben, dat iedere droom een seksuele inhoud zou hebben. Dit is in ieder geval een vooruitgang.
Wat Freud echter “Censor” noemt, is niets anders dan de grotere afstand van de dromer tot de werkelijkheid. Dit is een gewild verwijderd blijven van het gemeenschapsgevoel, dat door zijn onvolkomenheid een normale oplossing van een gegeven probleem verhindert, zodat het individu, alsof het onder de shockwerking van een te verwachten nederlaag verkeerde, de weg naar een gemakkelijker oplossing zoekt. Daartoe moet hem de fantasie, in de ban van de levensstijl, doch buiten de invloed van de common sense, behulpzaam zijn.
Indien men daarin een wensvervulling zoekt, of, de moed verliezend, de wens om te sterven, dan heeft men niets anders ontdekt dan een gemeenplaats, welke ons over de structuur van de droom niet wijzer maakt. Want het gehele levensproces, waar ook beschouwd, kan als het zoeken naar een wensvervulling worden opgevat.
Ik had bij mijn onderzoekingen over de droom twee dingen, die mij hielpen. Het eerste werd mij door Freud gegeven in zijn onaanvaardbare zienswijze. Ik leerde uit zijn fouten. Zelf ben ik nooit “geanalyseerd”, en zou een uitnodiging daartoe ook hebben afgewezen, daar de analyse, omdat zij de strikte aanvaarding van de leer eist, de onbevangenheid van de wetenschappelijke opvatting, die toch bij de meeste mensen al niet groot is, tegengaat. Toch ben ik voldoende met zijn leer vertrouwd, niet alleen om de fouten te herkennen, maar ook om uit het spiegelbeeld van het verwende kind te kunnen voorspellen, welke de volgende stap van Freud zal zijn. Ik heb daarom mijn leerlingen steeds aangeraden zich ernstig met Freud’s leer bezig te houden. Freud en zijn leerlingen zijn gewoon, op een niet te miskennen pochende manier, mij een leerling van Freud te noemen, omdat ik in een psychologisch gezelschap veel met hem heb gedebatteerd, zonder ooit een cursus van hem bij te wonen. Toen deze kring de eed op de zienswijze van Freud zou afleggen, was ik de eerste die het gezelschap verliet. Niemand zal mij kunnen tegenspreken, dat ik steeds, veel strenger dan Freud, de grenzen tussen Individualpsychologie en psychoanalyse scherp heb getrokken, en dat ik mij nooit op mijn vroegere discussies met Freud heb laten voorstaan. Dat de grote verbreiding van de Individualpsychologie en haar niet te ontkennen invloed op de wijzigingen in de psychoanalyse daar zo pijnlijk worden gevoeld, spijt mij. Maar ik weet hoe moeilijk het is om aan de wereldbeschouwing van het verwende kind te voldoen. Dat na een voortdurende toenadering van de psychoanalyse - zonder dat zij haar grondgedachte geheel opgegeven had - tot de Individualpsychologie, voor bevangen geesten gelijkenissen zichtbaar worden, valt in het geheel niet te verwonderen. Het is een duidelijke werking van het onverstoorbare gezonde verstand en dus in het geheel niet te verwonderen. Menigeen komt het daarom zo voor, alsof ik de ontwikkeling van de psychoanalyse in de laatste 25 jaren wederrechtelijk voorspeld had. Zo ben ik hun gevangene, die hen echter niet loslaat.
Mijn tweede, veel krachtiger hulp putte ik uit de onverbreekbare, wetenschappelijk vastgestelde en van vele kanten belichte eenheid van de persoonlijkheid. Ook de droom moet dus in deze eenheid passen. Afgezien van de door de levensstijl gevorderde grotere afstand tot de werkelijkheid, mag men in de droom dan ook ter ondersteuning van een bepaalde theorie geen andere psychische vormen aannemen, dan die welke ook in het wakende leven worden aangetroffen. Men kan beweren, dat slaap en droomleven variaties van het wakende leven zijn, maar evengoed dat het waakleven een variëteit van het andere is. Het opperste doel van beide levensvormen is: het waardegevoel van het Ik niet te laten dalen. Of, om in de bekende terminologie van de Individualpsychologie te spreken: Het streven naar het einddoel van de superioriteit bevrijdt het individu van de druk van het minderwaardigheidsgevoel. Wij weten, dat deze weg in een richting gaat meer of minder afzijdig van het gemeenschapsgevoel, dus daartegen en tegen de common sense. Het Ik verschaft zich een versterking uit de droomfantasie, om op zijn wijze en niet op die van het gezond verstand tot de oplossing van een gegeven probleem te komen, omdat het gemeenschapsgevoel ontoereikend is. Het spreekt vanzelf, dat daarbij de subjectieve en niet de werkelijke moeilijkheid van het probleem maatgevend is, en zo drukkend kan zijn, dat zelfs de beste ... begint te dromen.
In de eerste plaats moeten wij dus vaststellen, dat iedere droomtoestand een exogene factor heeft, wat iets meer en iets anders betekent, dan Freud met zijn “dagrest” op het oog had. De betekenis van de droom ligt daarin, dat de dromer zich op de proef voelt gesteld en een oplossing zoekt. De droom bevat dus het “voorwaarts naar het doel” en het “waarheen?” van de Individualpsychologie in tegenstelling met de theorie van de psychoanalyse, die in de droom een regressie en de vervulling van infantiele seksuele wensen zoekt. Deze laatste behoren echter bij de fictieve wereld van het verwende kind, dat alles alleen wil hebben en niet begrijpt, dat ook slechts één van zijn wensen onvervuld zou kunnen blijven. Ook hier wijst alles op de voorwaartse beweging in de evolutie en toont ons hoe de enkeling zich de weg voorstelt, die hij gaan wil. Het toont ons zijn mening over eigen aard en over de aard, de zin van het leven.
Men late de droom een ogenblik buiten beschouwing. Daar staat een mens voor een beproeving, een beproefd-worden, waarvoor hij zich niet rijp voelt. Hij neemt de toevlucht tot de fantasie. Wie neemt deze toevlucht? Natuurlijk het Ik in zijn levensstijl. De bedoeling is om een oplossing te vinden, die in de levensstijl past. Met een kleine uitzondering voor dromen, die voor de gemeenschap waardevol zijn, wil dit zeggen, dat een oplossing wordt gezocht, die niet met de common sense overeenkomt, die tegen het gemeenschapsgevoel indruist, maar de nood en de twijfel van het individu verlicht en hem bovendien in zijn levensstijl, zijn gevoel van eigenwaarde versterkt. De slaap en ook de hypnose - indien op de juiste wijze uitgevoerd - zijn middelen tot dit doel, evenals de geslaagde autosuggestie. Wij kunnen hieruit de gevolgtrekking maken, dat de droom, als gewilde schepping van de levensstijl, een afstand tot het gemeenschapsgevoel zoekt en bereikt. Echter vindt men soms, bij een sterkere graad van gemeenschapsgevoel, in zeer moeilijke situaties, dat een omkeer in de gang van de droom plaats vindt, zodat het gemeenschapsgevoel ten slotte overwint over de neiging om ervan af te wijken. Dit is weer een voorbeeld, dat de Individualpsychologie in het gelijk stelt, wanneer deze beweert, dat het zielenleven nooit geheel en al in formules of regels is te vangen. Toch wordt de hoofdstelling daardoor niet aangetast, dat de invloed van de droom de afstand tot het gemeenschapsgevoel aantoont.
Hier rijst nu een tegenwerping op, die mij van de aanvang af veel stof tot nadenken heeft gegeven, en waaraan ik een verdieping van mijn inzicht in het droomprobleem te danken heb. Indien men namelijk de bovenstaande samenhang als juist aanneemt, hoe is het dan te verklaren, dat niemand zijn dromen begrijpt, dat niemand acht op ze slaat en meestal zelfs vergeet? Wanneer wij van het handjevol mensen afzien, dat iets van de droom begrijpt, dan schijnt in de droom kracht verspild te worden, zoals wij verder nergens in de economie van de geest tegenkomen. Een andere ervaring van de Individualpsychologie komt ons hier echter te hulp. De mens weet meer, dan hij begrijpt. Is misschien in de droom, als het begrijpen slaapt, het “weten” wakker? Ware dit zo, dan moest iets dergelijks ook in de wakende toestand zijn aan te tonen. En werkelijk, de mens verstaat niets van zijn doel en volgt het niettemin. Hij verstaat niets van zijn levensstijl en is er steeds in gevangen. En als zijn levensstijl hem ten aanzien van een bepaald probleem in een bepaalde richting dringt, van een drinkgelag, van een succesbelovende onderneming, duiken steeds gedachten en voorstellingen op, zekeringen (Sicherungen), zoals ik ze heb genoemd, die hem deze weg aantrekkelijk maken, zonder altijd duidelijk met het doel verbonden te zijn.
Wanneer een man ontevreden is over zijn vrouw, schijnt hem dikwijls een andere meer begerenswaard, zonder dat hij de samenhang, om van een aanklacht of wraak nog niet te spreken, daarbij zou opmerken. Eerst in samenhang met zijn levensstijl en het bestaande probleem gezien, wordt zijn weten van de dichtbij gelegen dingen tot een begrijpen. Wij hebben er al eerder op gewezen, dat de fantasie, dus ook de droom, zich voor een groot deel van de common sense afzijdig houdt. Het zou daarom onbillijk zijn om de droom naar zijn common sense te vragen, zoals vele schrijvers hebben gedaan, die tot de conclusie kwamen, dat de droom zinloos was. Slechts in zeldzame gevallen zal de droom de common sense dicht benaderen, maar zich nooit geheel er mee dekken. Hieruit volgt de belangrijkste functie van de droom, n.l. de dromer te voeren op een zijweg, die van de common sense, het gezond verstand, weg leidt, zoals wij het ook voor de fantasie hebben aangetoond.
In de droom pleegt de dromer dus zelfbedrog. Steunend op onze vooropstellingen kunnen wij hieraan toevoegen: een zelfbedrog, dat hem ten aanzien van een probleem, waarvoor zijn gemeenschapsgevoel niet toereikend is, naar zijn levensstijl verwijst, zodat hij het probleem in overeenstemming hiermede kan oplossen. Terwijl hij zich van de werkelijkheid los maakt vloeien hem beelden toe, die hem door zijn levensstijl worden ingegeven.
Blijft er dus niets van de droom over als hij voorbij is? Ik meen deze zeer belangrijke vraag te hebben opgelost. Er blijft over, wat steeds overblijft wanneer iemand heeft gefantaseerd: gevoelens, emoties en een bepaling van de houding. Dat deze alle in de richting van de levensstijl werken, volgt uit de eenheid van de persoonlijkheid. Het was een van mijn eerste aanvallen op de droomtheorie van Freud, uit het jaar 1918 toen ik op grond van mijn ervaringen de mening verdedigde, dat de droom vooruit wijst, dat hij de dromer “inscherpt” om een probleem op zijn eigen manier op te lossen. Ik kon deze opvatting later aanvullen, toen ik vaststelde, dat hij dit niet langs de weg van de common sense, van het gemeenschapsgevoel deed, maar door middel van gelijkenissen, metaforisch, in symbolische voorstellingen, zoals bijvoorbeeld een dichter zou doen, indien hij bepaalde gevoelens en emoties wilde verwekken. Daarmede zijn wij echter weer op de bodem van de waaktoestand gekomen en kunnen hierbij opmerken, dat ook zij, die in de dichtkunst volkomen onervaren zijn, zich van gelijkenissen bedienen, wanneer zij een bijzondere indruk willen maken, al is het alleen in scheldwoorden zoals “ezel”, “oud wijf” etc. Ook de onderwijzer neemt zijn toevlucht tot gelijkenissen, indien hij meent, iets niet in eenvoudige bewoordingen te kunnen duidelijk maken.
Bij het gebruik van gelijkenissen gebeurt tweeërlei. Ten eerste zijn gelijkenissen beter dan een zakelijke bespreking geschikt om gevoelens wakker te roepen. In de dichtkunst en in de verheven taal viert het gebruik van metaforen dan ook triomfen. Zodra wij echter het gebied van de schone kunsten verlaten bemerken wij het gevaar, dat in het gebruik van gelijkenissen gelegen is. “zij hinken”, zegt men met recht en dit betekent, dat zij tot een onjuist oordeel kunnen leiden. Wij komen dus tot hetzelfde oordeel als zo-even, wanneer wij het gebruik van gelijkenissen door de droom in het oog vatten. Zij bevorderen, buiten het gezond verstand om, het zelfbedrog van de dromer en door het verwekken van gevoelens tevens het aannemen van een houding conform de levensstijl. Waarschijnlijk gaat aan de droom steeds een stemming van twijfel vooraf over een probleem, dat nog nader bekeken moet worden. Dan kiest het Ik in overeenstemming met zijn levensstijl juist die voorstellingen uit duizend mogelijkheden die in zijn kraam passen, om het gezond verstand te kunnen trotseren en zijn levensstijl te kunnen doorzetten. Wij hebben zodoende vastgesteld, dat de fantasie, evenals in haar andere vormen, ook in de droom de richting van de levensstijl, steeds voorwaarts en opwaarts, volgt, ook indien zij, zoals met al ons denken, voelen en handelen het geval is, herinneringsbeelden benut. Dat de aard van deze herinneringsbeelden bij het verwende kind, ofschoon zij een voorgevoel over de toekomst inhouden, door fouten van de verwenning zijn beïnvloed, mag niet tot de verkeerde slotsom leiden, dat daarbij infantiele wensen bevredigd zouden worden, of een regressie naar een kinderlijk stadium plaats vindt. Verder moeten wij met het feit rekening houden, dat de levensstijl de beelden uitkiest, en wij uit deze keuze dus de levensstijl begrijpen kunnen. Het verband, dat het droombeeld met de exogene situatie heeft, stelt ons in staat de bewegingsrichting te vinden, die de dromer krachtens zijn levensstijl ten aanzien van een, om een oplossing vragend, probleem inslaat. De zwakheid van zijn positie blijkt daaruit, dat hij vergelijkingen en gelijkenissen te hulp roept, die op een misleidende manier gevoelens en emoties verwekken, die, zonder dat hun waarde en zin getoetst kan worden, een versterking en versnelling van de in de levensstijl gevangen beweging veroorzaken, ongeveer zo alsof men een motor meer gas geeft. De onbegrijpelijkheid van de droom - een onbegrijpelijkheid, die trouwens ook bij het wakende denken dikwijls te constateren is, wanneer iemand met allerlei gezochte argumenten zijn dwaling tracht te bevestigen - is daarom noodzaak en geen toeval.
De dromer beschikt nog, evenals in wakende toestand, over een ander middel om zich aan de invloed van het gezond verstand te onttrekken, namelijk door van een gegeven probleem alleen een bijzaak te behandelen en de hoofdzaak uit te schakelen. Deze manier van doen is verwant met wat ik als de methode van de gedeeltelijke, onvolkomen oplossing van een probleem - teken van een minderwaardigheidscomplex- in de laatste afleveringen van het “Zeitschrift für Individualpsychologie” in 1932 heb beschreven.
Ik wijs het nogmaals af bepaalde regels voor droomuitlegging te geven. Om dromen uit te leggen komt het veel meer op een scheppende ingeving dan op een systeem aan. In de droom is niets, wat ook niet in andere uitdrukkingsvormen van de mens kan gevonden worden. De droom kan echter de onderzoeker helpen om te ontdekken hoe sterk de oude levensstijl bij een patiënt nog werkzaam is, zodat hij de onderzochte daar opmerkzaam op kan maken. Dit kan er toe bijdragen deze te overtuigen. Het uitleggen van de droom zal men benutten, om de patiënt te doen begrijpen, dat hij, als Penelope, ’s nachts teniet doet, wat hij overdag geleerd heeft. Men mag ook de levensstijl niet over het hoofd zien, die op overdreven, schijnbaar gehoorzame manier, ongeveer als een gehypnotiseerde, zijn fantasie in de baan van gehoorzaamheid tegenover de arts dwingt, zonder de uit een werkelijke gehoorzaamheid noodzakelijk volgende houding tegenover de werkelijkheid aan te nemen. Dit is een andere manier van weerspannigheid, die dan reeds op dezelfde heimelijke manier in de kindertijd beoefend werd.
Telkens terugkerende dromen wijzen op een met de levensstijl overeenstemmende uitdrukking van de bewegingswet ten opzichte van vragen, die als gelijksoortig door de dromer worden opgevat. Korte dromen tonen het stellige, snelle antwoord op een vraag. Wanneer dromen worden vergeten laat dit het vermoeden toe, dat hun gevoelstoon in duidelijke tegenspraak met het gezond verstand is en dat, om dit laatste niet te laten gelden, het gedachtemateriaal moet vervagen, zodat alleen de opgewekte emotie en de aangenomen houding over- blijven. Dat angstdromen de versterking van de angst voor een nederlaag weerspiegelen, aangename dromen een versterkt “fiat” of het contrast met de werkelijke situatie weergeven, om des te beter gevoelens van afkeer te provoceren, kan men zeer dikwijls vaststellen. Dromen over doden doen ons vermoeden, wat natuurlijk door andere gegevens bevestigd moet worden, dat de dromer de dode nog niet definitief heeft begraven en nog onder zijn invloed staat. Valdromen zijn wel de meest voorkomende van alle dromen. Zij wijzen op de angstige voorzichtigheid van het individu om niets van zijn eigenwaardegevoel te verliezen, vertellen ons echter door hun ruimtelijke beeldspraak, dat de dromer zich “boven” waant. Vliegdromen komen bij eerzuchtige mensen voor, als uitdrukking van hun streven naar superioriteit, van hun zucht om iets te verrichten, dat hun boven de andere mensen verheft. Zulke dromen zijn niet zelden, alsof zij voor het gevaarlijke, eerzuchtige streven wilden waarschuwen, met valdromen verbonden. Een gelukkige landing na een val, zoals dikwijls niet in beelden, maar alleen gevoelsmatig in de droom tot uiting komt, zal wel meestal op een gevoel van zekerheid, zelfs van predestinatie wijzen, waardoor het individu zichzelf de zekerheid geeft, dat hem niets kan gebeuren. Het verzuimen van een gelegenheid, van een trein, zal meestal de uitdrukking van een goedgeoefende karaktertrek zijn om een nederlaag, die gevreesd wordt, door te laat komen te ontgaan, de gelegenheid te laten voorbijgaan. Dromen van een onvoldoende gekleed zijn en schrik daarover, duiden op de vrees op een onvolkomenheid te worden betrapt.
Motorische, visuele en akoestische neigingen komen dikwijls in de dromen tot uiting, maar steeds in verband met een houding tegenover een bepaald probleem of een bepaalde taak, zodat de oplossing daardoor zelfs in zeldzame gevallen, zoals door voorbeelden wordt bewezen, kan worden bevorderd.
Wanneer de dromer de rol van toeschouwer vervult, kan men er bijna zeker staat op maken, dat het individu zich ook in het werkelijke leven graag met deze rol vergenoegt.
Seksuele dromen hebben een verschillende richting, soms zijn ze als een betrekkelijk zwakke poging tot training voor seksueel verkeer te beschouwen, soms als uitdrukking van de neiging zich van de partner terug te trekken en zich tot het eigen Ik te beperken. Bij homoseksuele dromen is de training tegen het andere geslacht en niet een aangeboren neiging aan het werk, wat ik reeds herhaaldelijk betoogd heb. Wrede dromen, waarin het individu actief optreedt, verraden woede en wraakzucht, evenals dit door bevuilende dromen geschiedt. De dikwijls voorkomende dromen van bedwateraars, dat zij zich op de juiste plaats om te urineren bevinden, stelt hen in staat om op een weinig moedige manier hun aanklacht en wraakzucht over een vermeende achteruitzetting te uiten. In mijn boeken en geschriften zijn een groot aantal droomuitleggingen te vinden, zodat ik hier geen bepaalde voorbeelden behoef aan te voeren. Ik wil echter nog de volgende droom in samenhang met de levensstijl bespreken.
Een man, vader van twee kinderen, leefde met zijn vrouw, die hem, zoals hem bekend was, niet uit liefde had getrouwd, in onmin, welke door beide partijen werd aangestookt. Van oorsprong was hij een verwend kind dat door een ander onttroond was geworden. In een harde leerschool had hij echter zijn vroegere driftbuien leren beheersen, zo zelfs, dat hij in een ongunstige positie dikwijls misschien zelfs al te lang pogingen deed om een verzoening met zijn tegenstanders te bereiken, wat, zoals te begrijpen was, zelden gelukte. Ook tegenover zijn vrouw was zijn houding een mengsel van afwachten, van pogingen om een liefde- en vertrouwensvolle situatie te scheppen en van driftbuien, wanneer hij op een bepaald ogenblik zich geen raad wist en zijn minderwaardigheidsgevoel ten prooi viel.
De vrouw stond tegenover deze situatie zonder enig begrip. De man hing met ongewoon sterke liefde aan zijn beide jongens en deze beantwoordden deze liefde, terwijl de moeder in haar conventionele gelatenheid, waardoor zij met de man niet vermocht te wedijveren, de voeling met haar kinderen meer en meer verloor. De man vatte dit als een verwaarlozing van de kinderen op en verweet dit zijn vrouw herhaaldelijk. De echtelijke verhouding bleef ondanks moeilijkheden bestaan, maar beide ouders streefden ernaar verdere kinderzegen te vermijden.
Zo stonden beide partijen tegenover elkaar. De man die alleen sterke gevoelens in de liefde erkende en zich daarom tekort gedaan voelde; de vrouw, die krachteloze pogingen deed om het huwelijk verder te voeren, frigide was en krachtens haar levensstijl de door haar man verlangde warmte, ook in de verhouding tot haar kinderen niet vermocht te geven.
Eens op een nacht droomde hij van bloedende vrouwenlichamen, die onmeedogend rondgeslingerd werden. Ons gesprek leidde naar een herinnering terug, een scène, die hij in een snijkamer gezien had, waarheen een medische vriend hem had medegenomen. Maar het bleek ook, en werd door de man bevestigd, dat de baring, die hij tweemaal had meegemaakt, op hem een verschrikkelijke indruk gemaakt had. De verklaring was aldus te geven: “Ik wil niet voor de derde keer een baring van mijn vrouw meemaken.”
Een andere droom luidde: “Ik had het gevoel, alsof ik op zoek was geweest naar mijn derde kind, dat verloren of geroofd was. Ik verkeerde in grote angst. Al mijn moeizame pogingen bleven vruchteloos.” Omdat de man geen derde kind had, was het duidelijk, dat hij voortdurend angst had, dat een derde kind, wegens de ongeschiktheid van zijn vrouw om met kinderen om te gaan, in groot gevaar zou verkeren. De droom was kort na de ontvoering van het kindje van Lindberg gedroomd en vertoonde hetzelfde exogene shockprobleem als de vorige droom, weer overeenkomstig de levensstijl en de mening van de patiënt: het afbreken van de betrekking tot een persoon, die geen warmte kon geven. Het voornemen, geen kinderen meer te verwekken, was een onderdeel van deze verbreking van de betrekkingen en geschiedde door een overdreven nadruk op de nalatigheid van zijn vrouw te leggen. De richting was echter dezelfde als in de eerste droom, waarin een overdreven gevoel van afkeer voor de baring werd gewekt.
De patiënt kwam in behandeling voor impotentie. Het verdere spoor voerde in de kindertijd terug, waar hij geleerd had zich tegen achteruitzetting - na langdurige pogingen tot verzoening - door een afwijzen van de als koel beschouwde persoon te redden, terwijl hem ook de geboorte van latere kinderen onverdraaglijk was.
Bij deze patiënt was het moeilijk te miskennen, dat het hoofdbestanddeel van zijn levensstijl gelegen was in de tendentieuze keuze van een bepaalde beeldspraak, in een neiging tot zelfbedrog en tot een auto-intoxicatie door gelijkenissen. Gezamenlijk diende dit hem om zijn levensstijl telkens nieuwe spankracht te geven. Zijn, uit de voortdurende shockwerking voortvloeiende, terugtocht voor de levensvragen was meer steelsgewijs dan overeenkomstig met de common sense tot stand gekomen, terwijl tenslotte de halve oplossing van de levenproblemen met de weekheid van deze man in overeenstemming was. Al deze dingen kan men uiteindelijk duidelijk uit de gehele samenhang afleiden.
Wanneer nog een kort woord moet worden gewijd aan het thema, dat als Freud’s droomsymboliek beschreven is, dan kan ik uit mijn eigen ervaring het volgende meedelen. Het is juist, dat de mensen van oudsher een neiging vertonen om allerlei seksuele dingen schertsenderwijze met feiten uit het dagelijks leven te vergelijken. Aan kroegtafels en in schuine moppen is dit wel altijd gebeurd. De verleiding daartoe ligt waarschijnlijk grotendeels daarin, dat men daarmee, behalve aan een omlaaghalende tendentie, een neiging om grappig te zijn en grootsprekerij, ook aan het uit het symbool te putten emotionele accent ruimte kan geven. Er is niet veel vernuft voor nodig om deze veel gebruikte symbolen, die ook in de folklore en in straatliederen te vinden zijn, te begrijpen. Belangrijker echter is, dat ze alleen voor bepaalde doeleinden, die telkens moeten worden opgespoord, in de droom optreden. Het is de verdienste van Freud daar opmerkzaam op te hebben gemaakt. Maar alles wat men niet verstaat als seksueel symbool te verklaren, om daarna te ontdekken, dat alles uit de seksuele libido stamt, is tegen een nuchtere kritiek niet bestand. Ook de zogenaamde “bewijzende experimenten” met personen in hypnose, welke men eerst suggereerde seksuele dromen te dromen en uit wiens mededelingen dan werd opgemaakt, dat ook zij het in Freud’s symbolen doen, zijn zeer zwakke argumenten. Het getuigt hoogstens van een natuurlijk schaamtegevoel, dat deze personen de hun goed bekende symbolen in plaats van onbedekte seksuele uitdrukkingen kozen. Daarbij komt nog, dat het een leerling van Freud tegenwoordig moeilijk zal lukken om iemand voor zulke experimenten te vinden, die niet weet, met wie hij te doen heeft.
Afgezien van dit alles heeft “Freud’s Symboliek” de taalschat van het volk belangrijk verrijkt en de onbevangenheid tegenover overigens geheel onschuldige dingen grondig verstoord. Men kan dikwijls bij patiënten, die vroeger in psychoanalytische behandeling waren, waarnemen, dat zij in hun dromen een uitgebreid gebruik van Freud’s symboliek maken. Mijn weerlegging zou nog sterker uitvallen, wanneer ik, zoals Freud doet, aan telepathie geloofde en kon aannemen, zoals vele lichtgelovige lieden doen, dat gedachteoverdracht zich als een radiovoordracht afspeelt. Dit tegenargument valt dus voor mij weg.
Lees verder: De zin van het leven