Ook al moge men van de eenheid van het Ik nog zo weinig afweten, men kan er zich niet van losmaken. Men kan het zielenleven volgens verschillende meer of minder waardeloze gezichtspunten ontleden, men kan twee, drie of meer ruimtelijk gedachte onderdelen met elkaar of tegen elkaar laten opereren om het ondeelbare Ik te leren begrijpen, men kan het vanuit het bewustzijn, het onbewuste, van de seksualiteit of van de buitenwereld proberen te naderen – ten slotte zal men dit Ik toch weer, zoals de ruiter op het paard, in zijn alles omvattende werkheid, moeten plaatsen. Hier heeft de Individualpsychologie een niet te miskennen vooruitgang gebracht en er de stoot toe gegeven, dat het Ik in de opvattingen van de moderne psychologie zijn waarde herkregen heeft, onverschillig of men het nu uit het onbewuste of uit het “Es” meent te kunnen laten voortkomen. Het “Es” gedraagt zich trouwens zo behoorlijk of onbehoorlijk als een “Ik”.
Ook het door ons gebrachte inzicht, dat het zogenaamde “bewuste” of het “bewuste Ik” ook vol is van “onbewuste” (of, zoals ik aangetoond heb, van onbegrepen) dingen, dat er steeds verschillende graden van gemeenschapsgevoel in te vinden zijn, wordt door de psychoanalyse, die in de Individualpsychologie een gevangene heeft gemaakt, die haar niet meer loslaat, meer en meer begrepen en in haar gekunsteld systeem ingevoegd.
Dat ik bij mijn poging om de onverbrekelijke eenheid van het zielenleven duidelijk te maken, op de functie en structuur van het geheugen stootte, is te begrijpen. Daarbij vond ik de slotsom van oudere schrijvers bevestigd, dat de herinnering in geen geval als een vergaarbak van indrukken en gewaarwordingen is te beschouwen, dat vroegere indrukken zich niet eenvoudig als “Mneme” vasthechten, maar dat wij in de functie van het geheugen met een kracht van het een en ondeelbare zielenleven te doen te hebben, van het “Ik”, dat tot taak heeft om, evenals de waarneming, indrukken bij de bestaande levensstijl aan te passen en in zijn zin aan te wenden. Men zou kunnen zeggen, dat het de taak is van het geheugen om indrukken op te eten en te verteren.
Dat men daarbij niet aan sadisme behoeft te denken, behoef ik niet te zeggen. Het verteringsproces staat echter onder de invloed van de levensstijl. Wat deze niet smaakt wordt òf verworpen en vergeten òf als waarschuwend voorbeeld bewaard. De levenstijl beslist echter. Is deze op waarschuwingen gesteld, dan gebruikt hij onverteerbare indrukken voor dit doel. Men wordt daarbij aan de karaktertrek van de voorzichtigheid herinnerd. Veel wordt slechts half of voor een vierde, een duizendste verteerd. Het verteringsproces kan echter ook zo verlopen, dat alleen de aan de indrukken hechtende gevoelens en houdingen, soms vermengd met herinneringen aan woorden of begrippen, verteerd worden. Wanneer ik de naam vergeet van een mij goed bekend persoon - het behoeft niet altijd een onbeminnelijk iemand te zijn, hij behoeft mij niet altijd aan iets onaangenaams te herinneren, hij kan ook, wat naam of persoon betreft, tijdelijk of constant buiten het veld van mijn, van mijn levensstijl afhankelijke, belangstelling liggen - dan weet ik niettemin soms alles, wat mij aan deze persoon belangrijk voorkomt. Hij staat vóór mij en ik kan veel van hem vertellen. Juist omdat ik de naam niet vind, staat hij ten voeten uit in mijn bewustzijn. Mijn geheugen kan dus met een bepaalde bedoeling delen van een indruk of een gehele indruk laten verdwijnen, door een kunstvaardigheid, die bij de levensstijl is aangepast.
Het geheel van een waarneming omvat dus veel meer dan de in woorden weergegeven beleving. De individuele apperceptie geeft aan het geheugen de waarneming door, gewijzigd of bewerkt volgens de eigen aard van het individu. Deze aard bekleedt de zo gevormde indruk met gevoelens en een instelling, die beiden aan de bewegingswet van het individu gehoorzamen. Uit dit verteringsproces blijft over, wat wij herinnering zullen noemen, onverschillig of deze door woorden, gevoelens of het innemen van een houding tegenover de buitenwereld tot uitdrukking komt. Dit proces omvat ongeveer, wat wij onder de functie van het geheugen verstaan, die dus niet een ideale, objectieve weergave beoogt. Wij moeten er dus op voorbereid zijn evenveel vormen van geheugen als van levensstijlen te zullen vinden.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Een man klaagt op geërgerde toon, dat zijn vrouw “alles” vergeet. Als arts zal men aanvankelijk aan een organische ziekte van de hersenen denken. Daar dat in dit geval was uit te sluiten, ving ik aan, onder voorlopige verwaarlozing van het symptoom - een noodzakelijkheid, die vele psychotherapeuten niet bekend is - mij in de levensstijl van de patiënte te verdiepen. Zij bleek een rustige, vriendelijke en verstandige vrouw te zijn, die onder tegenkanting van haar schoonouders het huwelijk met de heerszuchtige man had weten door te zetten. Hij liet haar in het huwelijk dikwijls haar financiële afhankelijkheid en haar herkomst uit een lagere stand voelen. Meestal verdroeg zij zijn afkeurende opmerkingen zwijgend. Soms werd echter door beiden de vraag van een scheiding opgeworpen, maar de wens tot een blijvende macht over zijn vrouw hield de heerszuchtige man daar telkens weer van terug.
Zij was het enige kind van vriendelijke, liefdevolle ouders, die nooit iets aan haar hadden af te keuren. Dat zij van kindsbeen af altijd graag alleen speelde of bezig was, scheen hun geen fout, des te minder omdat het meisje zich volgens hun mening in gezelschap uitstekend gedroeg. Maar ook in het huwelijk was zij er op bedacht zich haar uren van alleen-zijn, haar leesuurtjes, haar vrijheid noch door haar man, noch door haar vrienden te laten ontnemen, terwijl haar man graag meer gelegenheid zou hebben gehad om zijn superioriteit over haar ook aan anderen te bewijzen. Overigens was er in de manier waarop zij haar huishoudelijke plichten deed een overmaat van ijver op te merken. Alleen vergat zij opvallend dikwijls opdrachten van haar man uit te voeren. Uit haar jeugdherinneringen bleek, dat zij het altijd heerlijk vond alleen haar weg te gaan.
De geoefende individualpsycholoog ziet onmiddellijk, dat haar levensvorm voor alle arbeid, die zij alleen kan verrichten, goed geschikt is. Niet echter voor een taak voor twee, zoals de liefde en het huwelijk, terwijl haar man niet de geschikte persoon was om haar deze geschiktheid bij te brengen. Haar doel van de volkomenheid stond in verband met wat zij alleen tot stand bracht. In dit opzicht gedroeg zij zich uitstekend en wie alleen deze kant van haar karakter in het oog vatte, zou geen fout bij haar kunnen ontdekken. Voor de liefde en het huwelijk was zij echter niet voorbereid en daarom schoot zij daar tekort. Wij kunnen hieruit ook de vorm van haar seksualiteit vermoeden: “frigiditeit-.
Nu willen wij eerst de door ons op de achtergrond geschoven symptomen beschouwen. Wij begrijpen het nu, haar vergeetachtigheid was de weinig agressieve vorm van haar protest tegen een gedwongen samenwerking, waartoe zij niet was voorbereid en die buiten haar ideaal van volkomenheid was gelegen.
Nu moge het niet een ieders zaak zijn om uit zulke korte beschrijvingen het gecompliceerde kunstwerk van een individu te herkennen en te begrijpen, de slotsom die Freud en zijn leerlingen uit de Individualpsychologie trachten te trekken, dat de patiënt volgens onze mening “alleen maar” zou willen opvallen en de belangstelling wekken, is al te kleinzielig en veroordeelt zichzelf.
Dikwijls doet zich de vraag voor of een geval als licht of als zwaar moet worden opgevat. Wij begrijpen, dat ons oordeel geheel van de grootte van het aanwezige gemeenschapsgevoel zal afhangen. In het hier besproken geval is gemakkelijk in te zien, dat de vergissing van deze vrouw, haar gebrekkige voorbereiding voor samenwerking en medeleven gemakkelijk te verbeteren waren, daar zij bij wijze van spreken slechts uit vergeetachtigheid deze voorbereidingen had verzuimd. Toen zij van de samenhang en van haar vergissing was overtuigd, verbrak zij in samenwerking met de arts en geholpen door een gelijktijdige opvoeding van haar man, haar heksenring (Künkel noemt hem “duivelskring”, Freud “toverkring”) en verdween de vergeetachtigheid, omdat deze haar reden van bestaan had verloren. Wij kunnen nu begrijpen, dat iedere herinnering het resultaat is van de bewerking van een indruk door de levensstijl, door het Ik. Dit geldt niet alleen voor scherp voor de geest staande herinneringsbeelden, maar ook voor vage, moeilijk op te roepen herinneringen en voor zulke, waarvan de begripsmatige uitdrukkingswijze verloren is gegaan. Deze hebben alleen als gevoelstoon of in de manier waarop een bepaalde positie tegenover een probleem wordt ingenomen, hun spoor nagelaten. Hiermede komen wij tot het belangrijke inzicht, dat ieder psychisch bewegingsverschijnsel in zijn richting naar het doelpunt van de volkomenheid ons begrip nader kan worden gebracht, door de inhoud aan gedachten, gevoelens, zowel als de daaruit blijkende positie tegenover de werkelijkheid, vast te stellen. Zoals wij al weten, drukt het Ik zich niet alleen door de spraak, maar ook door gevoel en houding uit en de Individualpsychologie dankt haar ontdekking van het orgaandialect aan de wetenschap van de eenheid van het Ik. De mens houdt het contact met de buitenwereld met alle vezels van lichaam en ziel in stand. Onze belangstelling richt zich op de manier, vooral op de gebrekkige manier, waarop dit contact onderhouden wordt.
Langs deze weg kwam ik tot de aanlokkelijke en waardevolle gedachte, de herinneringen van een mens, hoe zij zich ook voordoen, als betekenisvolle delen van zijn levensstijl te beschouwen en ze als zodanig te benutten. Dat mij daarbij in de eerste plaats die interesseerden, die als de vroegste worden aangezien, is daarom, omdat ze ware of gefantaseerde, juiste of veranderde gebeurtenissen belichten, die de scheppende opbouw van de levensstijl in de eerste kinderjaren nader staan en in belangrijke mate de bewerking door de levensstijl verraden. Daarbij is het er ons minder om te doen de inhoud te leren kennen, die immers voor iedereen als zodanig gemakkelijk te begrijpen is, dan wel zijn waarschijnlijke gevoelstoon, om de daaruit af te leiden houding, als ook de verwerking en keuze van het bouwmateriaal te leren kennen. Dit bouwmateriaal is belangrijk, omdat het ons de richting van de belangstelling van het individu aanwijst, een voornaam bestanddeel van de levensstijl.
Daarbij komt ons de voornaamste vraagstelling van de Individualpsychologie goed te stade, de vraag, waar wil dit individu heen, welke mening heeft het over zichzelf en het leven. Wel leiden ons bij deze beschouwingswijze de goed gegrondveste opvattingen van de Individualpsychologie over het streven naar volkomenheid, over het minderwaardigheidsgevoel, (dat tegenwoordig in de gehele wereld bekend, hoewel helaas, zoals ook Freud erkent, niet overal begrepen wordt) over het meerwaardigheidscomplex, het gemeenschapsgevoel en de mogelijke beletselen daartoe - maar al deze systematische opvattingen dienen ons alleen om een gezichtsveld te belichten, waarin wij de speciale bewegingswet van het betreffende individu hebben vast te stellen.
In aanmerking nemend, dat iedere uitdrukkingsvorm velerlei betekenis kan hebben, dringt zich de vraag aan ons op of wij in de verklaring van de herinneringen en van hun samenhang met de levensstijl, niet gemakkelijk fouten kunnen maken. Wie de Individualpsychologie echter met de ware kunstvaardigheid beoefent, die blijven de nuancen niet verborgen. Toch zal ook hij op fouten bedacht zijn en ze zo goed mogelijk trachten uit te schakelen. Mogelijkheden ter correctie zijn er genoeg. Heeft hij in een herinnering van een individu de werkelijke bewegingswet menen te vinden, dan moet diezelfde wet ook in elke andere uitdrukkingsvorm te herkennen zijn. Voorzover het om de behandeling van levensmoeilijkheden gaat, zal hij zovele bevestigingen moeten aanwijzen, dat ook de patiënt van de juistheid van deze zienswijze overtuigd is. De arts zelf zal, al naar zijn eigen aard, nu eens eerder, dan weer later overtuigd zijn. Er bestaat echter geen andere maat, waaraan hij de fouten, symptomen of verkeerde levensgang van een mens kan meten, dan aan het gemeenschapsgevoel.
Wij zijn dus in staat om, natuurlijk met de allergrootste voorzichtigheid en een zo groot mogelijk aantal feiten in aanmerking nemend, de onjuiste richting van de levensweg uit de vroegste herinneringen in hoofdzaak af te leiden. Daarbij laten wij ons vooral door onze kennis over het gebrek aan gemeenschapsgevoel en van zijn oorzaken en gevolgen leiden. Veel wordt duidelijk uit de omstandigheid of een Ik- dan wel een Wij-situatie wordt uitgebeeld, veel ook uit de manier waarop de moeder genoemd wordt. Mededelingen van gevaren of ongevallen, van straffen of tuchtigingen, duiden op de neiging de vijandigheid van het leven op de voorgrond te plaatsen. De herinnering aan de geboorte van een broertje of zusje geeft de situatie van de onttroning weer, die aan het eerste bezoek aan kleuter- of gewone school de grote indruk, die nieuwe situaties maken. De herinnering aan ziekte of dood kan vrees daarvoor beduiden en kan gepaard gaan met de poging om als arts of verpleegster tegen deze gevaren beter te zijn gewapend. Herinneringen aan vakantie buiten met de moeder, evenals het noemen van bepaalde personen, moeder, vader, grootouders in een vriendelijke atmosfeer, tonen ons niet alleen een grote voorliefde voor deze, blijkbaar verwennende personen, maar tevens de neiging om anderen uit te sluiten. Herinneringen aan bepaalde misslagen, diefstallen, seksuele gebeurtenissen staan meestal met een sterke wens in verband, -dergelijke ervaringen verder te voorkomen. Af en toe ontdekt men met behulp van deze herinneringen ook andere neigingen, zoals bijv. een neiging tot het visuele, het akoestische of het motorische, die soms veel voor de verklaring van achterblijven op school of de onjuistheid van een beroepskeuze kunnen bijdragen en tevens aanwijzingen kunnen bevatten voor een beroep, dat met deze voorbereiding beter rekening houdt.
Enkele voorbeelden zullen waarschijnlijk de samenhang van de vroege jeugdherinneringen met het levensplan aantonen.
Een man van ongeveer 32 jr., de oudste, verwende zoon van een weduwe, is voor ieder beroep ongeschikt omdat hij steeds al aan het begin zware angsttoestanden krijgt, die onmiddellijk verbeteren wanneer men hem naar huis brengt. Hij is een goedig mens die zich echter moeilijk bij anderen aansluit. Op school was hij altijd zeer bang voor alles wat op een examen leek en hij bleef dikwijls van school weg onder voorwendsel van moeheid en uitputting. Zijn moeder was altijd uiterst bezorgd voor hem en omdat hij alleen op deze moederlijke zorg was voorbereid, kwam hij er toe om alle levensvragen zoveel mogelijk uit de weg te gaan om zodoende iedere nederlaag en iedere misslag te voorkomen. Zijn methode steeds de bescherming van zijn moeder te zoeken gaf hem het geestelijke stempel van een infantiel mens, zonder dat men hem in lichamelijk opzicht infantiel kon noemen. De neiging om zijn van jongsaf toegepast redmiddel, de vlucht naar zijn moeder, toe te passen, werd nog versterkt, toen hij door het eerste meisje, waar hij genegenheid voor opvatte, werd afgewezen. Deze shock versterkte zijn terugtochtneiging zodanig, dat hij zich voortaan nergens dan bij zijn moeder veilig voelde. Zijn vroegste herinnering luidt: “Toen ik ongeveer vier jaar oud was, zat ik aan het venster en keek, terwijl mijn moeder zat te breien, naar arbeiders die tegenover ons een huis bouwden.”
Op het eerste gezicht lijkt deze herinnering tamelijk onbelangrijk. Zij is dit echter volstrekt niet. Deze keuze van de eerste herinnering - of het nu de allervroegste is, doet niet ter zake - is veroorzaakt door een of ander motief dat de patiënt daarbij geleid heeft. Het geheugen, bestuurd door de levensstijl, kiest een gebeurtenis uit, die met deze stijl overeenstemt en hem dus ook weergeeft. De medegedeelde situatie toont ons het verwende kind, dat onder moeders vleugels zit. Maar er wordt ons nog iets anders onthuld. Hij ziet toe hoe anderen werken! Zijn voorbereiding voor het leven is die van een toeschouwer, en nu kan hij zich ook niet anders dan als een toeschouwer gedragen. Waagt hij zich aan een taak, dan komt hij a.h.w. voor een afgrond te staan en slaat onder de werking van de shock - de vrees, dat hij waardeloos zal blijken te zijn - op de vlucht. Laat men hem echter thuis bij zijn moeder, laat men hem toekijken, dan voelt hij zich goed. Zijn bewegingslijn richt zich op het beheersen van zijn moeder als het enige doel van superioriteit!
Helaas bestaan er voor een toeschouwer slechts geringe vooruitzichten in het leven. Niettemin zal men na de genezing van zo’n patiënt naar een bezigheid voor hem uitzien, waarbij hij zijn goede voorbereiding tot toekijken en beschouwen kan gebruiken.
Daar wij dit beter begrijpen dan de patiënt zelf, moeten wij actief ingrijpen, door hem te verstaan te geven: “Je kunt wel in ieder beroep iets tot stand brengen, maar als je je betere voorbereiding gebruiken wilt, zoek dan een beroep waarin het beschouwen op de voorgrond staat.” Hij begon met succes een handel in kunstvoorwerpen.
Freud beschrijft met een verdraaide nomenclatuur voortdurend de fouten van verwende kinderen, zonder zelf dit geheim ontdekt te hebben. Het verwende kind wil alles hebben en is er uiterst moeilijk toe te brengen de bij de evolutie passende normale functies te verrichten. Het “begeert” zijn moeder in zijn “Oedipuscomplex”, welk woord, ook al moge het een overdreven uitdrukking zijn, toch in bepaalde gevallen toepasselijk is, omdat het verwende kind iedere andere persoon afwijst. Het ondervindt later allerlei moeilijkheden - niet door de verdringing van zijn Oedipuscomplex, maar door de shockwerking van andere situaties - en komt in een sterke emotionele spanning, zelfs tot moordgedachten tegenover personen, die zijn wensen weerstreven.
Het spreekt vanzelf, dat deze kunstproducten van een mislukte, verwennende opvoeding, voor een begrijpen van het zielenleven alleen van nut zijn, indien men de gevolgen van de verwenning kent en in aanmerking neemt. Seksualiteit is echter een taak voor twee personen en deze kan slechts dan goed worden uitgevoerd als een voldoende graad van gemeenschapsgevoel aanwezig is. Dit gemeenschapsgevoel ontbreekt echter bij het verwende kind. Als krasse consequentie van zijn onjuist uitgangspunt is Freud nu gedwongen de kunstmatig gekweekte wensen, fantasieën en verschijnselen, naast hun bestrijding door de overgebleven resten van het gemeenschapsgevoel, van aangeboren sadistische driften te doen uitgaan, die in werkelijkheid, zoals wij gezien hebben, het kind door de verwenning kunstmatig zijn bijgebracht. Dat de eerste daad van het kind, het drinken aan de moederborst, een coöperatie en een weldaad zowel voor de moeder als voor het kind is en niet, zoals Freud meent, een soort van kannibalisme tengevolge van een aangeboren sadistische drift, is gemakkelijk in te zien. De grote verscheidenheid van de menselijke levensvormen verdwijnt in het donker van Freud’s leer.
Ook het volgende voorbeeld kan de bruikbaarheid van onze zienswijze betreffende de vroege jeugdherinneringen aantonen. Een achttienjarig meisje leeft in voortdurende strijd met haar ouders. Men wil haar laten studeren, omdat ze heel goed kan leren. Zij weigert echter, daar zij een mislukking vreest en motiveert haar weigering daarmee, dat zij niet de eerste bij het eindexamen was. Haar vroegste herinnering was de volgende: Op een kinderfeest, toen zij vier jaar oud was, had zij een heel grote bal in het bezit van een ander kind gezien. Als verwend kind zette zij er alles op, ook zo’n bal te krijgen. Haar vader liep de gehele stad af, maar het gelukte hem niet er een machtig te worden. Een kleinere bal werd schreiend afgewezen. Eerst toen haar vader haar uitlegde hoeveel vergeefse moeite hij had gedaan, kalmeerde zij en vergenoegde zich met de kleinere bal. Ik kon uit deze herinnering het besluit trekken, dat het meisje vatbaar voor een vriendelijke uiteenzetting moest zijn. Men kon haar dan ook van haar eerzuchtig egoïsme overtuigen en dit had succes.
Hoe vreemd de wegen van het mensenlot dikwijls zijn, toont het volgende geval. Een 42-jarige man wordt na een langjarig huwelijk met een 10 jaar oudere vrouw impotent. Sinds twee jaar spreekt hij nauwelijks meer tot haar en zijn twee kinderen. Vroeger tamelijk succesvol in zijn beroep, verwaarloost hij thans zijn zaken en brengt daardoor zijn familie in een beklagenswaardige toestand. Hij was de lieveling van zijn moeder en erg verwend. Toen hij drie jaar oud was werd een zusje geboren. Korte tijd later – de geboorte van de zus is zijn oudste herinnering - begon hij zijn bed nat te maken. Ook had hij angstige dromen, zoals wij dikwijls bij verwende kinderen vinden. Wij be- hoeven er niet aan te twijfelen; zijn bedwateren en angst zijn als pogingen te beschouwen om zijn onttroning ongedaan te maken, waarbij het bedwateren tevens de uitdrukking van een aanklacht, meer nog, van een wraakneming tegen zijn moeder is. Op school was hij een buitengewoon braaf kind. Hij herinnert zich slechts een enkele vechtpartij met een andere jongen, die hem beledigd had. De onderwijzer gaf destijds zijn verbazing te kennen, dat zo’n brave jongen zich zo vergeten kon.
Wij kunnen ons in dit geval voorstellen dat het kind zich er uitsluitend op toelegde om geprezen te worden en zijn doelwit daarin zag, boven anderen te worden voorgetrokken. Zodra dit niet gelukte, greep hij naar middelen, die gedeeltelijk aanklacht, gedeeltelijk wraak betekenden, zonder dat deze motieven hem zelf of anderen duidelijk waren. Bij zijn egoïstisch streven naar volkomenheid behoorde ook om naar buiten niet slecht of onwelwillend te schijnen. Zoals hij zelf beweerde, had hij het oudere meisje getrouwd, omdat zij hem als een moeder tegemoet kwam. Toen zij echter vijftig jaar was geworden en meer en meer in de verzorging van haar kinderen opging, brak hij de verbinding met hen allen op een schijnbaar niet agressieve manier af. Bij deze breuk was ook zijn impotentie als orgaanspraak betrokken. Men had van deze persoon al in de kinderjaren kunnen verwachten, dat bij elk ophouden van de verwenning, juist zoals na de geboorte van zijn zusje, hij zijn weinig duidelijke, (maar niettemin duidelijk werkende) aanklacht telkens weer zou uiten.
Een 30-jarige man, de oudste van twee kinderen, had wegens talrijke diefstallen een lange gevangenisstraf ondergaan. Zijn vroegste herinneringen stammen uit zijn derde levensjaar, uit de tijd kort na de geboorte van zijn jongere broer. Zij luiden aldus: “Mijn moeder heeft altijd mijn broer voorgetrokken. Ik liep al als klein kind telkens van huis weg. Soms, wanneer ik honger had, beging ik thuis of buitenshuis kleine diefstallen. Mijn moeder strafte mij op een wrede manier, maar ik liep altijd weer weg. Op school was ik tot mijn veertiende jaar een middelmatige leerling, wilde toen niet verder leren en zwierf alleen door de straten. Ik had een hekel aan huis, had ook geen vrienden en heb nooit een meisje kunnen vinden, dat van mij hield, hoe ik daar ook naar verlangde. Ik wilde danslokalen bezoeken om kennis aan te knopen, maar had geen geld. Ik stal toen een auto en verkocht die voor een lage prijs. Sindsdien begonnen mijn diefstallen een grotere omvang aan te nemen, tot ik in de gevangenis kwam. Misschien zou het anders met mij zijn gelopen, indien men het mij thuis, waar ik alleen scheldwoorden hoorde, niet zo lastig had gemaakt. Mijn diefstallen werden bevorderd door het feit, dat ik met een heler in aanraking kwam, die mij er toe aanspoorde.”
Reeds vroeger heb ik er de aandacht op gevestigd, dat men bij het onderzoek van gestraften in de meerderheid van de gevallen vindt, dat het in hun jeugd verwende of naar verwenning hunkerende kinderen waren. En, wat even belangrijk is, dat men al in hun jeugd een betrekkelijk grote graad van activiteit kan vaststellen, welke echter niet voor moed mag worden versleten. Dat de moeder wel in staat was om een kind te verwennen, zien wij aan de tweede zoon. Uit de verbitterde houding van deze man na de geboorte van het jongere kind mogen wij besluiten, dat ook hij eerst verwend werd. Zijn verdere levensloop wordt beheerst door zijn verbitterde aanklacht tegen zijn moeder en zijn grote activiteit, voor welke laatste hij, bij gebrek aan een voldoende graad van gemeenschapsgevoel - geen vrienden, geen beroep, geen liefde - geen ander gebruik vond dan in de misdaad. Dat men een opvatting, alsof de misdaad een zelfbestraffing was, verbonden met de wens om in de gevangenis te komen, openlijk durft te verkondigen, zoals sommige psychiaters tegenwoordig doen, verraadt toch eigenlijk een gebrek aan intellectueel schaamtegevoel, vooral wanneer deze beweringen met een openlijke minachting voor het gezond verstand en met kwetsende uitvallen tegen onze goed gegrondveste ervaringen gepaard gaan. Of dergelijke opvattingen niet uit de geest van verwende kinderen óntstaan zijn en op de geest van de verwende kinderen in het publiek terugwerken, laat ik aan de lezer over om te beslissen.
Lees verder: Kindersituaties, die de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel tegengaan