Bij de lezer zal thans terecht de vraag rijzen, waar in geval van een minderwaardigheidscomplex nu eigenlijk het streven naar meerwaardigheid is te vinden. Inderdaad, indien het ons niet mocht gelukken dit streven in dergelijke, gevallen aan te tonen, zou dit zo in een tegenspraak met onze vooropstellingen zijn, dat de individualpsychologische wetenschap daarop zou moeten stranden.
De hier bedoelde vraag is echter voor een groot deel reeds in de vorige hoofdstukken beantwoord, want daarin werd betoogd, dat het geldingsstreven en het streven naar overwicht het individu van het gevaarlijke punt terughouden, zodra hem door zijn gebrek aan moed een nederlaag schijnt te bedreigen. Dit geldingsstreven openbaart zich ook daarin, dat het individu op de terugtochtlijn van het levensprobleem wordt vastgehouden of gedwongen wordt voor dit probleem uit te wijken. Dit vasthouden geschiedt door de tegenspraak in zijn: “ja, … maar,” waardoor hem een mening wordt opgedrongen. die vooral met het “maar” rekening houdt en zijn gedachtewereld zo sterk vervult, dat hij zich alleen met de resultaten van de shock-werking bezighoudt. Dit laatste geschiedt des te eerder, omdat het hier als regel personen betreft, die zich reeds sinds hun jeugd bijna uitsluitend met zichzelf, hun lust en onlust hebben bezig gehouden. Desgewenst kan men hier drie typen onderscheiden, die tengevolge van hun onharmonische levenstijl telkens een bepaald deel van hun zielenleven bijzonder sterk tot ontwikkeling hebben gebracht. Het eerste type betreft mensen bij wie het denken de uitdrukkingsvormen beheerst. Het tweede is door het overheersen van het gevoels- en driftleven gekenmerkt. Een derde type heeft zich meer in de richting van de activiteit ontwikkeld. (Natuurlijk wordt nooit een totaal gemis van een van deze drie kwaliteiten aangetroffen). Daarom zal ook iedere misslag in zijn duurzame shock-werking de kenmerken van de op de voorgrond tredende zijde van de levensstijl van de betreffende persoon duidelijk vertonen. Terwijl bij de zelfmoordenaar en de misdadiger de activiteit meer op de voorgrond treedt, kenmerken zich vele neurosen door het overheersen van de gevoelskant, indien althans niet, zoals gewoonlijk bij de dwangneurose en de psychose het geval is, het accent vooral op het gedachtemateriaal gelegd is. (Adler: “Die Zwangsneurose”. Zeitschr. f. Ips. 1931 ). De lijders aan verslavingsvergiften zijn eigenlijk allen gevoelsmensen. Wanneer echter iemand van de vervulling van zijn levenstaak afziet, betekent dit slechts een verzwaring van de taak van de anderen en dus een uitbuiting van hun arbeidsvermogen. Het gebrek aan medewerking moet door verhoogde prestatie van familie of samenleving worden goed gemaakt. Elke weigering de taak in de samenleving te aanvaarden is dus een stille, geheime strijd tegen het ideaal van de gemeenschap, betekent een voortdurend protest, dat niet de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel dient, maar het wil doorbreken. Steeds is daarbij het streven naar persoonlijk overwicht in de plaats van de medewerking gesteld en men kan ook hier weer constateren, dat het steeds mensen betreft, wiens ontwikkeling tot medemens belemmerd werd, zodat het werkelijk zien, horen, spreken en oordelen hun onmogelijk is. In plaats van de “common sense” bezitten zij een “privé-intelligentie”, die zij listig tot beveiliging en instandhouding van hun verkeerde levenshouding gebruiken. Ik heb het verwende kind als een parasiet afgeschilderd, die er steeds op uit is van de anderen te profiteren. Ontstaat daaruit een levensstijl, dan is het begrijpelijk, dat de bijdrage van de anderen als een vanzelfsprekend recht wordt beschouwd, onverschillig of het liefde, bezit, materiële of geestelijke arbeid betreft. De gemeenschap zal, ook al tracht zij zich tegen deze misstanden krachtig te verweren, toch uit een innerlijke drang - meestal niet uit werkelijk begrip - daar zacht en vergevend tegenover staan, omdat het haar eeuwige taak is, niet om dwalingen te straffen of te wreken, maar om ze bloot te leggen en te corrigeren. Deze misstanden zijn steeds het uitvloeisel van een protest tegen de samenleving, die door het individu als een onverdraaglijke dwang wordt gevoeld, die tegen zijn privé-intelligentie indruist en zijn geldingsstreven in gevaar brengt. Het is een bewijs van de macht van het gemeenschapsgevoel, dat misslagen tegen de gemeenschap als onjuist en strijdig met de norm erkend worden, zodat het wel schijnt alsof een ieder zijn tol aan dit gevoel zou willen betalen. Zelfs geniale schrijvers, die in een wetenschappelijke verblinding de kunstmatig opgevoerde wil tot persoonlijke macht in een vermomming zien en hem als een schadelijke en sadistische oerdrift of als uiting van een oppermens opvatten en beschrijven, zien zich toch vroeg of laat genoodzaakt om met het gemeenschapsgevoel in zijn ideale vorm rekening te houden. Zelfs de misdadiger moet naar een rechtvaardiging van zijn daad zoeken om de grens, die hem binnen de gemeenschap houdt, te kunnen overschrijden. Iedere ontsporing is als een kunstgreep, als een listige poging te beschouwen, die de verhoging van de persoonlijkheid ten koste van de gemeenschap beoogt. Reeds het gevoel aan een nederlaag binnen het terrein van de gemeenschap ontkomen te zijn, gaat bij deze mensen met een verhoging van hun persoonlijkheidsgevoel gepaard, en terwijl het in werkelijkheid de vrees voor een nederlaag is, die hen van de kring van de medewerkers verre houdt, beschouwen zij deze desertie als een overwinning of een voorrecht, waardoor zij boven de anderen komen te staan. Zelfs indien zij lijden, zoals in de neurose, gaan zij voort zich deze voordelen toe te eigenen, zonder te beseffen, dat hun lijdensweg slechts dient om hen van hun levenstaak te ontslaan. Hoe groter hun leed is, des te veiliger voelen zij zich, want des te verder zijn zij van de werkelijke en veeleisende zin van het leven verwijderd. Dit lijden kan alleen als het uitvloeisel van een neiging tot zelfbestraffing worden aangezien door hen, die niet geleerd hebben om alle uitdrukkingsvormen als deel van het geheel te zien en als een antwoord op de eisen van de gemeenschap. Zij houden het neurotisch leed voor een zelfstandig lijden, precies zoals de lijder het zelf doet.
Waarschijnlijk zal het echter onze lezers of tegenstanders nog de meeste moeite kosten om in te zien, dat ook onderworpenheid, knechtschap, luiheid en masochisme, ofschoon duidelijke tekenen van een minderwaardigheidsgevoel, toch dienen om een gevoel van verlichting of zelfs van voorrecht te geven. Dat zij protesten zijn tegen een actieve oplossing van de levensvragen is gemakkelijk in te zien, ook dat zij listige pogingen zijn om een nederlaag te voorkomen, zodra meer gemeenschapsgevoel van hen vereist wordt, dan zij bezitten. Meestal wordt daarbij de andere een taak opgelegd of zelfs voorgeschreven - zoals bij masochistische praktijken, dikwijls tegen de wil van de partner, geschiedt. In al deze misslagen is de bijzondere plaats, die het individu voor zich gereserveerd heeft. duidelijk te onderkennen. Wel moet het de voordelen van deze plaats meestal met lijden, klachten en schuldgevoelens betalen, maar dit is voor hem geen reden om deze plaats te verlaten, want zij is als een geschikt alibi te gebruiken wanneer het de vraag moet beantwoorden: “Waar waart gij, toen ik de wereld verdeelde?”
Het meerwaardigheidscomplex kan op zeer verschillende wijzen in levenshouding en karakter aan de dag treden. Duidelijk blijkt het bijvoorbeeld uit de overdreven waardering van de eigen begaafdheid of uit de mateloze eisen, die het individu aan zichzelf en anderen stelt. Indien iemand verder opvallend met de neus in de wind loopt, door grote zorgvuldigheid of integendeel door geringschattende achteloosheid in zijn kleding zijn ijdelheid verraadt, of door een vreemdsoortige kledij de aandacht trekt; wanneer vrouwen overdreven manlijk of mannen vrouwelijk optreden; wanneer eigenschappen als sentimentaliteit, snobisme, pronkzucht, heerszucht, bedilzucht op de voorgrond treden, wanneer men een sterke neiging opmerkt om alles neer te halen en af te keuren, of daarentegen mensen waarneemt met een sterke heldenverering, die zich graag bij voornamere personen aansluiten, dan zal men bij hen een meerwaardigheidscomplex mogen verwachten. Bij anderen komt dit complex tot uiting in het trachten te heersen over zwakken, zieken of personen van geringer aanzien of in het sterk de nadruk leggen op de grote bijzonderheid van het eigen wezen. Ook de neiging om waardevolle ideeën van anderen aan te hangen en te verkondigen, om zodoende de medemens te imponeren en te intimideren, zal het bestaan van zo’n complex bewijzen.
Weer anderen zullen door verhoogde prikkelbaarheid, door woede, wraakzucht, droefheid, enthousiasme, hevige lach- of huilbuien ons op het spoor brengen, terwijl zij, die de gewoonte hebben om langs andere personen heen te zien of te horen, of het gesprek steeds op hun eigen persoon weten te brengen, een minderwaardigheidscomplex verraden, dat gemakkelijk de neiging heeft om in een meerwaardigheidscomplex om te slaan. Ook bijzondere lichtgelovigheid, zoals van hen, die zonder goede gronden het bestaan van telepathische en soortgelijke krachten of van profetische ingevingen aannemen, verwekken terecht zo’n verdenking. Ook de aanhangers van onze ideeën zou ik willen waarschuwen, dat zij in de verleiding zijn deze voor hun meerwaardigheidscomplex te benutten, door ze iedereen naar het hoofd te werpen. Hetzelfde geldt voor de kennis over het “minderwaardigheidscomplex” naast zijn verhullende bovenbouw. Men brengt zichzelf onder verdenking ze beide te hebben, wanneer men er steeds de mond vol van heeft en bereikt niets anders dan een - dikwijls rechtmatige tegenstand.
Bij dit alles mag men de algemeen menselijke onvolkomenheid niet vergeten, welke tot gevolg heeft, dat ook edele en waardevolle karakters dergelijke fouten kunnen vertonen. Bovendien kan, zoals Barbusse terecht opmerkt, “ook de goedaardigste mens zich soms niet aan een gevoel van verachting onttrekken.” Niettemin kunnen deze kleine en daarom weinig verheimelijkte karaktertrekken onze vermoedens wakker maken en ons er toe leiden, het zoeklicht van de Individualpsychologie daarna op fouten in de beantwoording van de grote levensvragen te richten, om deze beter te begrijpen en te verklaren. Woorden, frasen en zelfs het aantonen van psychische “mechanismen” geven op zichzelf geen begrip van een bepaald geval, evenmin als het indelen bij een bepaald type. Wel kan dit alles dienen om een bepaald gezichtsveld te belichten, waarin wij dat bijzondere van een persoonlijkheid hopen te vinden, dat wij tijdens de geneeskundige behandeling hebben te verklaren.
Vat men, ter wille van de overzichtelijkheid, de leidende gedachten in het menselijke ontwikkelingsproces samen, zodat de kwintessens aan de dag treedt, dan vindt men ten slotte drie formele bewegingslijnen, die zonder uitzondering de waarde van al het menselijke handelen bepalen. Toen, na een misschien idyllische tijdspanne de voederplaatsen tengevolge van het “vermeerdert u” te klein werden, vond de mensheid als ideaal van de verlossing de Titan, de Hercules of de Imperator uit. Tot op de huidige dag vindt men in alle lagen - in de heldenverering, in strijdlust en oorlog - de sterke nagalm van deze verdwenen tijden en worden deze middelen nog door hoog en laag als de beste weg tot ontwikkeling van de mensheid geprezen. Uit de kleinheid van de voederplaatsen geboren, voert deze brute drang tot kneveling en uitroeiing van de zwakke.
De atleet houdt van eenvoudige oplossingen: waar weinig is neemt hij alles voor zich alleen. Hij is een voorstander van de eenvoudigste oplossing, omdat deze te zijne gunste uitvalt. Ook in onze cultuur neemt een dergelijke gedachte nog een grote plaats in. Daarbij wordt de fysiek zwakkere vrouw noodzakelijkerwijs geheel op de achtergrond gedrongen en komt nog slechts in aanmerking om kinderen te baren, als bewonderaarster of verzorgster.
De hoeveelheid voedingsstoffen is tegenwoordig echter tot een verbazende hoogte gestegen, stijgt nog steeds. Is deze geest van het ongecompliceerde machtsstreven geen waanzin?
Daarbij speelt ook de zorg voor het nakroost een rol. De vader schraapt voor zijn kinderen en de laatsten weer voor hun kinderen. Wilde iemand echter voor vijf generaties zorgen, dan zou hij om de directe nakomelingschap van 32 personen moeten denken, en deze nakomelingschap zou met één erfdeel niet tevreden kunnen zijn, omdat de zorg voor de nog latere nakomelingen op iedere generatie blijft drukken.
Maar dit alles is niet genoeg, want goederen zijn vergankelijk. Men kan ze daarom in geld omzetten, dat men kan uitlenen en waarvoor men de arbeidskracht van anderen kan kopen. Men kan die anderen ook zo’n zin van het leven bijbrengen, dat zij in verering voor de macht van het geld opgroeien. Men kan hun wetten opleggen, die hen voor de macht van het bezit doen bukken.
Ook in deze sfeer, die nog steeds de onze is, kan de vrouw niet scheppend medewerken, omdat traditie en opvoeding haar de weg versperren. Zij kan bewonderend toezien of zich teleurgesteld afzijdig houden, zij kan de macht huldigen of tegen haar onmacht in opstand komen. Helaas geraakt het verweer van de enkeling meestal op verkeerde wegen.
Wanneer de man zowel als de vrouw, kracht en bezit vereren, kan de eerste dit doen samengaan met een hoopvol streven, de laatste alleen met een passieve bewondering, want voor de vrouw is macht of bezit veel moeilijker te bereiken.
Bij de aanbidder van kracht en bezit voegt zich nu degene die het parool “kennis is macht” huldigt. Tegenover de onzekerheid van het leven heeft de mensheid tot dusverre geen betere oplossing dan het streven naar macht gevonden, maar het is zeer de vraag of dit werkelijk de beste en enige weg naar zekerheid en een hogere ontwikkeling is. Men kan daarbij van de vrouw leren, want zij heeft nog steeds geen deel aan het kennis is macht principe. En toch is het ook voor de man gemakkelijk in te zien, dat de vrouw bij gelijke voorbereiding met succes aan het filisterdom zou kunnen deelnemen. De platonische idee van de waarde van de spierkracht moest toch langzamerhand in het onbewuste, onbegrepene, iets van haar betekenis verloren hebben. Hoe zou men er anders ooit in kunnen slagen de stille of openlijke opstandigheid van de vrouw (het manlijk protest) in haar talloze variaties ten nutte van het algemeen te doen werken?
Wij teren toch tenslotte allen als parasieten op de onsterfelijke werken van kunstenaars, genieën, denkers, onderzoekers en ontdekkers. Zij zijn de eigenlijke leiders van de mensheid, de motoren van de wereldgeschiedenis, terwijl wij slechts de verdelers van hun erfenis zijn.
Tussen man en vrouw heeft tot dusverre het waandenkbeeld van de waarde van de kracht, van het bezit en van de kennis beslist en daardoor is hun verhouding vertroebeld. Vandaar het gepraat en de talloze boeken over liefde en huwelijk. De grote werken, waarop wij teren, hebben zich echter altijd als hoogste waarden gehandhaafd, zonder dat hun overwinning met vele woorden gevierd werd. Aan deze grote werken hebben ook vrouwen een aandeel, ofschoon de waan betreffende kracht, bezit en kennis haar hebben verhinderd het hoogste te pres teren. In de gehele ontwikkeling van de kunst klinkt het mannelijk geluid en is de vrouw slechts een plaatsvervangster en dus van lager rang. Tot één van hen de vrouwelijke kracht ontdekken en ontwikkelen zal. Op twee gebieden van kunst is dit reeds geschied, in de toneelkunst en de danskunst. Daar kan de vrouw zich als “vrouw” geven en daardoor ook het hoogste bereiken.
Lees verder: Verschillende typen van mislukking