Ik waag mij slechts zeer voorzichtig aan een typenleer, omdat daarbij zo gemakkelijk de verkeerde mening kan post vatten, dat een type iets vast omlijnds, zelfstandigst zou zijn, waaraan meer ten grondslag zou liggen dan een, slechts in grove trekken omschreven, overeenkomstige structuur. Zou men bij dit misverstand blijven staan en meent men al bij het vernemen van het woord “misdadiger”, “angstneurose” of “schizofrenie”, werkelijk iets van het individuele geval begrepen te hebben, dan ontneemt men zich niet alleen de gelegenheid tot verder onderzoek, maar kan men ook het misverstand, dat tussen helper en hulpzoekende gerezen is, niet meer te boven komen.
Misschien zijn de beste inzichten, die ik uit mijn onderzoek van het zielenleven gewonnen heb, wel aan mijn voorzichtigheid bij het gebruik van de typenleer te danken. Toch kunnen wij haar niet geheel missen, omdat zij ons de algemene diagnostiek mogelijk maakt, ook al zegt zij ons slechts weinig over het individuele. Men doet het best steeds te bedenken, dat wij in ieder geval van mislukking, in elk mislukt leven, met verschijnselen te doen hebben, die ontstaan zijn op de bodem van een speciaal, steeds weer nauwkeurig op te sporen minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van een daarbij behorend meerwaardigheidscomplex en welke verschijnselen zijn opgetreden ten- gevolge van de confrontatie met een exogene factor, die meer gemeenschapsgevoel eiste, dan het individu uit zijn kinderjaren heeft meegebracht.
Laat ons met het “moeilijk opvoedbare kind” beginnen. Men spreekt van dit type natuurlijk alleen, indien een kind gedurende langere tijd getoond heeft niet als gelijkgerechtigde te willen meewerken. In die gevallen ontbreekt het gemeenschapsgevoel, ofschoon men moet erkennen, dat onder bepaalde bijzonder moeilijke omstandigheden, thuis of op school, ook een voor gewone omstandigheden toereikend gemeenschapsgevoel te kort kan schieten. Wij zien zoiets herhaaldelijk en de verschijnselen ervan zijn bekend. Speciaal uit deze gevallen kunnen wij iets over de waarde van het individualpsychologische onderzoek leren, dat ons bij de beoordeling van zeer moeilijke gevallen van dienst kan zijn. In de eerste plaats leren wij er uit, dat een onderzoek van het individu als zodanig, dus los van zijn omgeving, zoals bijv. in de grafologie en experimentele psychologie geschiedt, gemakkelijk op een dwaalspoor kan leiden en geen recht geeft om iemand voorstellen betreffende zijn verdere loopbaan te doen, noch om hem op de een of andere manier voorgoed te classificeren. Ten tweede wordt het duidelijk, dat de Individualpsychologie zich voldoende kennis betreffende alle sociale verhoudingen en misstanden eigen moet maken om tot een juist oordeel in staat te zijn. Men kan zelfs nog verder gaan en de eis stellen, dat de individualpsycholoog een opvatting over zijn taak, een oordeel over de levensvragen en een wereldbeschouwing moet bezitten, die het algemeen welzijn beogen.
Ik heb een groepering van de “moeilijke kinderen” voorgesteld, die in vele opzichten nuttig is gebleken. Men kan namelijk min of meer passieve, bijv. luie, indolente, gehoorzame, (maar onzelfstandige) schuchtere, angstige, leugenachtige en dergelijke kinderen, onderscheiden van actieve, heerszuchtige, ongeduldige, opgewonden en emotionele kinderen, die door deze eigenschappen dikwijls storend optreden en bovendien wreed, pocherig, diefachtig en gemakkelijk seksueel prikkelbaar kunnen zijn. Men behoeft bij deze indeling geen haarkloverij toe te passen, maar in elk speciaal geval moet men zich een algemene indruk trachten te verschaffen over de graad van activiteit, die ongeveer voorhanden is. Dit is van des te groter belang, omdat men in gevallen, waarin de volwassene een misslag begaat, ongeveer dezelfde graad van verkeerd aangewende activiteit mag verwachten als het individu in zijn jeugd toonde te bezitten. De ongeveer juiste graad van activiteit die wij moed noemen, zal men bij kinderen met een genoegzaam ontwikkeld gemeenschapsgevoel vinden. Zij, die deze activiteitsgraad uit het temperament, het langzamere of snellere tempo van het gedrag trachten af te leiden, mogen niet vergeten, dat ook deze laatste uitdrukkingsvormen onderdelen van de levensstijl zijn en zich dus bij een geslaagde correctie zullen wijzigen.
Het zal ons niet verwonderen bij lijders aan zenuwziekten een groter percentage passieve, bij misdadigers meer actieve kinderfouten te ontdekken. De mening, dat latere misslagen zonder een voorafgegane moeilijk opvoedbaarheid zouden tot stand kunnen komen, is aan een onjuiste manier van waarneming toe te schrijven. Uitzonderingen zijn, alleen in zoverre mogelijk, dat bijzonder gunstige omstandigheden het optreden van kinderfouten destijds bemanteld hebben, terwijl ze direct te voorschijn komen, zodra het individu later in moeilijker situaties komt. Aan de wijze, waarop het leven iemand op de proef stelt, geven wij steeds de voorkeur boven alle experimentele onderzoekingsmethoden, omdat in het eerste geval de samenhang met het leven niet wordt verwaarloosd.
De kinderfouten, die binnen het gebied van de medische psychologie vallen, worden, afgezien van gevallen van ruwe behandeling, bijna uitsluitend bij verwende, onzelfstandige, afhankelijke kinderen gevonden en kunnen met groter of geringer activiteit samengaan. Daartoe behoren bedwateren, slecht eten, nachtmerries, hoestbuien met ademstilstand, obstipatie, stotteren enz. Zij uiten zich als een protest tegen het opgroeien tot zelfstandigheid en coöperatie en dwingen de steun en de hulp van anderen af. Ook de kinderlijke masturbatie, indien deze na de ontdekking nog langere tijd wordt voortgezet, wijst op zo’n gebrek aan gemeenschapsgevoel.
Het is ook in deze gevallen niet voldoende, indien men het symptoom bestrijdt en er zich toe bepaalt de fout uit te roeien. Een werkelijke verbetering kan alleen door een versterking van het gemeenschapsgevoel verkregen worden.
Wanneer passieve kinderfouten en moeilijkheden reeds trekken vertonen, die aan de neurose verwant zijn, doordat een duidelijk “ja, …” gepaard gaat met een nog duidelijker “maar”, dan treedt in de eventueel optredende latere neurose de terugtocht voor de levensproblemen duidelijker naar voren en blijft het meerwaardigheidscomplex op de achtergrond. De patiënt houdt zich dan angstig achter het levensfront. onttrekt zich aan alle samenwerking, terwijl hij op allerlei manieren naar uitvluchten en verzachtende omstandigheden zoekt. Zijn blijvende ontgoocheling, zijn vrees voor nieuwe teleurstellingen en nederlagen onderhouden de shockverschijnselen, welke hem in staat stellen de oplossing van de gemeenschapsproblemen op de lange baan te schuiven. Soms verraadt zo’n schijnbaar geheel verslagen patiënt zijn haat tegen de anderen, bijv. door zacht geprevelde vloeken, zoals in de dwangneurose dikwijls valt op te merken. In de vervolgingswaanzin blijkt nog duidelijker de mening van de patiënt, dat hij door vijanden zou zijn omringd.
Uit het feit, dat alle gedachten, gevoelens en opvattingen van de neurotische mens steeds in de richting van de terugtocht wijzen, blijkt wel dat ze volgens een bepaald plan gerangschikt zijn. De neurose is daarom als een scheppende daad te beschouwen en niet eenvoudig als een regressie in infantiele of atavistische vormen. Deze scheppende daad, een uitvloeisel van de levensstijl, is er op berekend de genezing op allerlei manieren te belemmeren, zolang, tot de common sense eindelijk weer de overhand krijgt. Niet zelden is het heimelijk doel van de superioriteit in de, eensdeels droevige, anderdeels troostende gedachte verborgen, wat de patiënt al niet tot stand zou hebben gebracht, wanneer zijn schitterende toekomst niet tengevolge van een kleinigheid, meestal door andermans schuld, was verijdeld. Het versterkte minderwaardigheidsgevoel, het streven naar persoonlijke superioriteit en het gebrekkig gemeenschapsgevoel zijn bij enige ervaring steeds in het verleden van de patiënt te vinden.
De terugtocht wordt volkomen in de zelfmoord. In de psychische structuur van de zelfmoordenaar ligt wel activiteit, maar geen moed. Zelfmoord betekent een actief protest tegen nuttige samenwerking. De slag, die de zelfmoordenaar zichzelf toebrengt, treft ook anderen, want de vooruitstrevende gemeenschap zal zich steeds door de zelfmoord van een van haar leden pijnlijk getroffen voelen. Steeds is het een gebrek aan erkenning, de ondervonden of gevreesde nederlaag in een van de drie levensvragen, waardoor zelfmoord of doodsgedachten veroorzaakt worden. Soms wordt de daad ingeleid door een fase van depressie of melancholie. De individualpsychologie heeft de weg tot een beter begrip van deze psychose geëffend. In 1912 kwam ik in mijn onderzoekingen over zielsziekten tot enkele uitspraken en stelde vast, dat iedere melancholie evenals de zelfmoord en het dreigen met zelfmoord, een vijandige aanval op anderen betekent (Adler: Praxis und Theorie der IP”). Zowel de melancholie zelf, als de er dikwijls uit voortvloeiende zelfmoord, zijn als daden van vertwijfeling te beschouwen, die in de plaats van het meewerken aan het welzijn van de gemeenschap treden. Indien de bewegingswet van het individu daartoe disponeert, kunnen bij financiële verliezen, teleurstelling in de liefde of achteruitzetting, deze wanhoopsdaden een vorm aannemen, waarbij voor de opoffering van het gezin of andere personen niet wordt teruggeschrikt. Het betreft hier steeds mensen, die door het leven eerder teleurgesteld worden dan anderen, omdat zij er zich te veel van voorstellen. Men mag met recht verwachten in hun jeugd een grote mate van prikkelbaarheid te zullen vinden, gepaard met een neiging tot langdurige ontstemming en zelfkwelling, als middel om de anderen te straffen. Daarbij ontstaat een veel sterker dan normale shock-werking, welke lichamelijke veranderingen tengevolge heeft, die waarschijnlijk onder de invloed staan van het vegetatieve en endocriene systeem. Men zal bij nauwkeurig onderzoek meestal kunnen aantonen, dat orgaanminderwaardigheden en vooral verwenning het kind tot een dergelijke levensstijl verlokt hebben en de ontwikkeling van zijn gemeenschapsgevoel hebben tegengegaan. Niet zelden bestaat bij hen een openlijke of verborgen neiging tot driftbuien, tot het tiranniseren van hun omgeving, en een overschatting van de eigen capaciteiten.
Een 17-jarige jongen, jongste uit het gezin en erg verwend door zijn moeder, bleef, toen deze laatste op reis moest, onder de hoede van een oudere zuster achter. Op een avond, toen de zuster hem alleen thuis had gelaten en hij juist met grote, onoverwinnelijk schijnende moeilijkheden op school te kampen had, beging hij zelfmoord. Hij liet de volgende brief achter: “Bericht niet aan moeder, wat ik gedaan heb. Haar adres is op het ogenblik … … Zeg haar, wanneer zij terugkeert, dat ik geen lust meer had in het leven en dat zij alle dagen bloemen op mijn graf moet leggen.”
Een oude, ongeneeslijk zieke vrouw beging zelfmoord omdat haar buurman geen afstand van zijn radio wilde doen.
De chauffeur van een rijk man vernam bij diens dood, dat hij een hem beloofd legaat niet had gekregen, vermoordde daarop zijn vrouw en dochter, en pleegde zelfmoord.
Een vrouw van 56 jaar, die als kind door haar moeder en later door haar man steeds verwend was en in haar kring altijd een vooraanstaande positie had bekleed, leed sterk onder de dood van haar echtgenoot. Haar kinderen waren gehuwd en niet genegen zich geheel aan hun moeder te wijden. Bij een val brak zij de dijbeenhals en trok zich, ook na de genezing, uit haar vriendenkring terug. Zij stelde zich voor op een grote reis de vriendschap en aansluiting te zullen vinden, die zij thuis ontbeerde en vond twee vriendinnen bereid om met haar mee te reizen. Bij hun verblijf in verschillende grote steden van het vasteland lieten de vriendinnen haar echter, omdat zij zich moeilijk bewoog, veel alleen. Zij was daarover zeer ontstemd en geraakte ten slotte in een depressie. Zij schreef om een van haar kinderen. Maar in plaats van zelf te komen, stuurden deze een pleegzuster, die haar naar huis bracht. Ik zag de vrouw nadat zij drie jaar ziek was geweest. Haar grootste klacht was, dat haar kinderen zo onder haar ziekte lijden moesten. Haar kinderen losten elkaar in hun bezoeken af, maar legden, door de lange duur van het lijden afgestompt, geen overgrote belangstelling voor hun moeder aan de dag. De patiënte uitte voortdurend zelfmoordgedachten en had de mond vol van de grote toewijding van haar kinderen. Het was gemakkelijk in te zien, dat de vrouw veel meer zorg ondervond dan vóór haar ziekte, maar tevens, dat haar erkenning van deze zorg sterk overdreven en met de waarheid en vooral met de toewijding, die zij als verwende vrouw verwachtte, in tegenspraak was. Verplaatst men zich in deze persoon, dan kan men begrijpen hoe moeilijk het deze vrouw- moest vallen ook nog van deze, met de ziekte zo duur gekochte, zorg van haar kinderen afstand te doen.
Een andere soort van activiteit, nu niet tegen de eigen persoon, maar tegen anderen gericht, verwerven kinderen, die vroegtijdig de mening koesteren, dat de anderen hun objecten zijn, en deze mening daardoor tot uitdrukking brengen, dat zij de bezittingen, het werk, de gezondheid en het leven van de anderen bedreigen. Hoe ver zij daarbij zullen gaan, hangt weer van de graad van hun gemeenschapsgevoel af. Het is duidelijk, dat deze, door hun gedachten, gevoelens, stemmingen, karakter en handelingen uitgedrukte opvatting over de zin van het leven, die nooit in passende woorden of begrippen in het bewustzijn treedt, hen in het werkelijke leven op allerlei moeilijkheden doet stuiten. Dat zij het leven als vijandig zullen ondervinden, kan bij hun tegen het gezond verstand indruisende mening niet uitblijven. Zij voelen zich spoedig als beroofden die men te kort heeft gedaan, waardoor jaloersheid, afgunst, hebzucht en een streven om het gekozen object te overweldigen voortdurend aanwezig zijn. Tengevolge van het feit, dat het streven naar een passende ontwikkeling van de persoonlijkheid door het gebrek aan gemeenschapsgevoel achterwege blijft, blijven de hoge verwachtingen, die uit de meerwaardigheidswaan voortvloeien, veelal onvervuld. Door de daardoor veroorzaakte teleurstelling komen dikwijls affecten voor, die aanleiding tot gewelddaden tegen anderen kunnen geven. Het minderwaardigheidscomplex wordt gefixeerd, zodra het individu bemerkt, dat het op school, in de maatschappij, of in de liefde niet slagen kan. De helft van de tot misdaad komende mensen zijn ongeschoolde arbeiders, die al op school zijn te kort geschoten. Een groot aantal van in gevangenissen verblijvende misdadigers lijdt aan geslachtsziekten, tekenen van een onbevredigende oplossing van het liefdesprobleem. Makkers zoeken zij slechts onder huns gelijken en daarmede demonstreren zij de beperktheid van hun vermogen tot vriendschap. Hun meerwaardigheidscomplex berust op de overtuiging meer waard en sterker dan hun slachtoffers te zijn en, indien zij maar slim genoeg te werk gaan, de wet en haar organen gemakkelijk bij de neus te kunnen nemen.
Gedeeltelijk heeft deze mening recht van bestaan, want er is inderdaad wel geen misdadiger, die niet meer op zijn kerfstok heeft dan men bewijzen kan, terwijl tal van misdaden bovendien nooit ontdekt worden. De misdadiger begaat zijn daad in de illusie, niet ontdekt te kunnen worden als hij het maar goed aanpakt. Wordt hij toch gesnapt, dan is het enige wat hem vervult de gedachte een kleinigheid verzuimd te hebben, waardoor men hem op het spoor is kunnen komen.
Vervolgt men de ontwikkeling van de misdadige neigingen tot in de kindertijd, dan stoot men, behalve op een vroegtijdig en verkeerd aangewende activiteit met vijandige strekking, op orgaanminderwaardigheden, verwenning en verwaarlozing als de verleidende momenten voor de ontwikkeling van de misdadige levensstijl. Omdat de mogelijkheid van een verbetering van de levensstijl nooit kan worden uitgesloten, is het nodig ieder geval op de graad van het gemeenschapsgevoel en de sterkte van de exogene factor te onderzoeken. Niemand is zo sterk aan de verleiding blootgesteld als het verwende kind, dat gewend is alles te krijgen wat het verlangt. De sterkte van de verleiding, die voor de misdadige natuur des te gevaarlijker is, naarmate hij over een grotere activiteit beschikt, moet nauwkeurig geschat worden.
Ook wat de misdaad betreft, is het duidelijk, dat wij het individu in zijn verbondenheid met de maatschappelijke toestanden moeten beschouwen. Bij vele misdadigers zou de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel voldoende zijn geweest om hen in het rechte spoor te houden, indien niet al te grote eisen aan dit gemeenschapsgevoel waren gesteld. Dit verklaart ook, waarom onder ongunstige economische toestanden het aantal misdrijven toeneemt. Dat deze toestanden toch niet de oorzaak van de misdaad zijn, wordt door het feit bewezen, dat in de Verenigde Staten tijdens de nu afgesloten periode van voorspoed eveneens een toename van het aantal misdaden viel te constateren, omdat de verleiding om snel en gemakkelijk rijk te worden voor velen niet was te weerstaan. Dat men bij het onderzoek naar de oorzaken van de criminele neigingen ook op het slechte milieu in de kindertijd stuit, zodat men in grote steden altijd bepaalde wijken aantreft, waar de misdaden zich ophopen, wil niet zeggen, dat men daarmee de oorzaak gevonden heeft. Hoogstens leren wij beseffen, dat onder dergelijke levensvoorwaarden een juiste ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel niet kan worden verwacht.
Men mag nooit vergeten hoe slecht het kind is voorbereid, dat reeds vroeg door ontbering en gebrek in protest tegen het leven is opgegroeid, terwijl het dagelijks het betere, rijkere. leven van anderen om zich heen kon zien. Een leerrijke illustratie geeft het onderzoek van Dr. Young over het ontstaan van de criminaliteit in een geëmigreerde sekte. In de eerste generatie, die geïsoleerd en sober leefde, waren geen misdadigers te vinden. In de tweede generatie, die zelf nog in de tradities van de sekte, in vroomheid en armoede, was opgegroeid, maar waarvan de kinderen reeds de openbare scholen bezochten, kwam al een betrekkelijk groot aantal misdadigers voor. In de derde generatie was dit aantal schrikbarend.
De “geboren misdadiger” is een categorie waar mee men heeft afgedaan. Een dergelijk verkeerd begrip, evenals het geloof aan de misdadiger uit schuldgevoel, is alleen mogelijk indien men aan wat de Individualpsychologie gevonden heeft voorbijgaat, die steeds op de aanwezigheid van een sterk minderwaardigheidsgevoel in de kinderjaren, de vorming van een meerwaardigheidscomplex en een gebrekkig gemeenschapsgevoel de vinger kan leggen. Men vindt bovendien bij misdadigers een groot aantal verschijnselen van orgaanminderwaardigheid en tijdens de shock-werking van een vonnis zeer sterke schommelingen in de basale stofwisseling. Dit laatste is waarschijnlijk het teken van een constitutie die moeilijker het evenwicht kan bewaren. Daarbij treft men onder criminelen een groot aantal mensen aan, die verwend werden of in hun jeugd naar verwenning verlangden. Ook vindt men verwaarloosde kinderen. Indien men zijn onderzoek niet met een frase of een starre formule begint, zal men zich steeds van deze feiten kunnen overtuigen. Het feit van de orgaanminderwaardigheid kan in de lelijkheid van sommige misdadigers tot uiting komen. De gedachte aan verwenning zal vooral bij de talrijke opvallend knappe personen, die men onder hen vindt, bij ons opkomen.
N. was zo’n knappe jongen, die na een voorlopige hechtenis van zes maanden voorwaardelijk uit de gevangenis ontslagen werd. Hij had een belangrijke som uit de kas van zijn chef gestolen. Niettegenstaande het grote gevaar, dat hij bij een nieuw misdrijf zijn driejarige gevangenisstraf zou moeten uitzitten, stal hij na korte tijd weer een klein bedrag. Vóór de zaak ruchtbaar werd, zond men hem naar mij toe. Hij was de oudste zoon van een zeer fatsoenlijke familie en de verwende lieveling van zijn moeder. Daarbij was hij buitengewoon eerzuchtig en wilde overal haantje de voorste spelen. Hij zocht alleen vrienden, die onder zijn niveau stonden. In zijn vroegste jeugdherinneringen was hij steeds de ontvangende. In de betrekking, waar hij de grote diefstal pleegde, kwam hij veel in aanraking met zeer rijke mensen, terwijl zijn vader destijds zijn goede positie verloren had en niet op de oude voet voor het gezin kon zorgen. Vliegdromen en dromen over situaties, waarin hij als held optrad, kentekenden zijn eerzuchtig streven, evenals zijn predestinatiegevoel betreffende een toekomstige overwinning. Toen hij een keer in een sterke verleiding kwam, geschiedde de diefstal met de gedachte, dat hij door dit geld zijn superioriteit over zijn vader kon tonen. De tweede, kleine diefstal was een uiting van protest tegen de voorlopige hechtenis en tegen de subalterne positie, die hij daarna had moeten innemen. Toen hij in de gevangenis was droomde hij eens, dat men hem zijn lievelingsspijs had voorgezet, dacht er echter in de droom tevens aan, dat dit toch in de gevangenis niet mogelijk was. Men kan in deze droom, behalve de begerigheid ook gemakkelijk het protest van de patiënt tegen de veroordeling waarnemen.
Bij verslaafden zal men in de regel minder activiteit aantreffen dan bij misdadigers. Bekendheid met vergiften als morfine en cocaïne, bijv. in het beroep van arts, door ziekte of andere verleidelijke omstandigheden, scheppen gelegenheden, die echter alleen in situaties werkzaam zijn, waarin de betreffende persoon voor een hem onoplosbaar schijnend probleem staat.
Evenals bij de zelfmoord, ontbreekt zelden de verborgen aanval op de personen, die de zorg voor de lijder hebben te dragen. Het is zeer goed mogelijk, dat bij de drankzucht in vele gevallen een bijzondere smaakcomponent mee een rol speelt, zoals ook geheelonthouding voor iemand, die de alcohol niet lekker vindt, vergemakkelijkt wordt. Het begin van de verslaafdheid valt dikwijls samen met het optreden van een sterk minderwaardigheidsgevoel gepaard met een meerwaardigheidscomplex, dat zich al van te voren meer of minder duidelijk door verlegenheid, vereenzaming, prikkelbaarheid, ongeduld of door nerveuze verschijnselen als angst, depressie, seksuele impotentie, kan aankondigen. Dit begin kan echter ook met een meerwaardigheidscomplex samenvallen, zoals opschepperij, kwaadspreken, boosaardige kritiek, machtswellust. Ook overmatig roken en gebruik van sterke koffie wijzen dikwijls op een moedeloze besluiteloosheid. Als door een truc wordt het drukkende minderwaardigheidsgevoel tijdelijk opzij gezet of zelfs, zoals bij criminele handelingen, in een sterke activiteit omgezet. Als duurzame winst kunnen nu bovendien alle mislukkingen aan de “onoverwinnelijke” verslaafdheid geweten worden, onverschillig of deze mislukkingen het sociale leven, het beroep of de liefde betreffen, terwijl de directe uitwerking van het vergif de lijder een tijdelijk gevoel van verlichting geeft.
Een man van 26 jr., die acht jaar na een zus werd geboren, groeide onder gunstige omstandigheden, sterk verwend en eigenzinnig op. Hij herinnert zich, dat hij dikwijls als pop verkleed door zijn moeder en zusje in de armen werd gehouden. Toen hij eens gedurende twee dagen, hij was toen vier jaar, bij zijn strengere grootvader logeerde, wilde hij bij de eerste afkeurende opmerking zijn boeltje pakken én naar huis gaan. Zijn vader dronk, waarover zijn moeder altijd zeer boos was. Op school werkte de invloed van zijn ouders veel te veel ten zijnen gunste. Juist zoals hij gedaan had toen hij vier jaar was, verliet hij later zijn ouderlijk huis toen zijn moeder hem niet langer verwende.
In de vreemde kon hij zich, zoals zoveel verwende kinderen, slecht schikken en kwam in het maatschappelijke verkeer, het beroepsleven en tegenover meisjes spoedig in een angstige en geagiteerde stemming. Hij had enkele vrienden gevonden, die hem het drinken bijbrachten. Toen zijn moeder hiervan op de hoogte kwam, en vooral toen zij hoorde dat hij in dronkenschap met de politie in conflict was gekomen, zocht zij hem op en trachtte hem in een hartstochtelijk betoog van het drinken af te brengen. Het gevolg was niet alleen, dat hij voortging in de drank verlichting te zoeken, maar bovendien dat hij de vroegere zorg en verwenning door zijn moeder in nog meerdere mate ging genieten.
Een 24-jarige student klaagde over voortdurende hoofdpijn. Al in zijn schooljaren leed hij aan zware nerveuze verschijnselen en pleinvrees. Hij kreeg verlof om het eindexamen thuis af te leggen en was daarna geruime tijd in een veel betere toestand. In zijn eerste studiejaar aan de universiteit werd hij verliefd en trouwde. Korte tijd later begon de hoofdpijn. Duidelijk bleek uit houding en dromen van deze zeer eerzuchtige en ongelooflijk verwende man, dat de oorzaak van zijn tegenwoordige klachten in een groeiende ontevredenheid over zijn vrouw en in een toenemende ijverzucht gelegen was, die wel duidelijk uit zijn houding en ook uit zijn dromen waren af te leiden, maar zonder dat hem dit zelf duidelijk was geworden. Zo zag hij zijn vrouw eens in de droom alsof zij voor de jacht was gekleed. Als kind had hij sterk aan rachitis geleden en hij herinnerde zich, dat zijn kinderjuffrouw, wanneer zij van hem, die voortdurend de anderen met zich bezighield, een poos rust wilde hebben, hem nog toen hij al vier jaar oud was, eenvoudig op de rug legde. Door zijn grote dikte kon hij zichzelf niet uit deze houding bevrijden. Als tweede kind leefde hij voortdurend in conflict met zijn oudere broer en wilde steeds de eerste zijn. Door gelukkige bijomstandigheden geholpen, had hij een hoge positie bereikt, waartegen hij wel verstandelijk, maar niet met zijn andere eigenschappen was opgewassen. In de onvermijdelijke spanning, die daaruit ontstond, greep hij telkens weer, ondanks herhaalde schijnbaar geslaagde ontwenningen, naar morfine. Als verergerend moment was hierbij bovendien nog zijn ijverzucht in het spel. Toen hij zich in zijn positie steeds onzekerder ging voelen, pleegde hij ten slotte zelfmoord.
Lees verder: De fictieve wereld van het verwende kind