Voor christenen betekent de vierde zondag voorafgaand aan Kerstmis het beging van de 'Advent'

De advent is in het christendom de periode die voorafgaat aan Kerstmis. De naam advent komt van het Latijnse woord adventus, dat 'plechtige komst' betekent. In de adventsperiode - vanaf de vierde zondag vóór 25 december tot aan 25 december - bereiden christenen zich voor op het kerstfeest: dit is het feest waarbij de geboorte van Jezus wordt herdacht.

In veel kerken wordt elke week een adventskaars aangestoken. Dat symboliseert dat we steeds iets dichter naderen tot Kerst, het feest van het Licht.

Maar belangrijker voor de christenen is dat de adventstijd zich richt op het herdenken van de nog te verwachten komst van Jezus Christus: zijn wederkomst. Dit is altijd een belangrijk onderdeel geweest van de adventsverkondiging.

De adventskrans, meestal van dennengroen gemaakt, maakt het naderen van het kerstfeest zichtbaar. In de krans staan vier kaarsen. Iedere zondag wordt er een extra kaars aangestoken. De kaarsen symboliseren de gang naar het kerstfeest, feest van licht. De krans werd vroeger gebruikt om mensen, die zich bijzonder hebben onderscheiden, te eren en te kronen.

De eerste Adventskrans

De eerste adventskrans werd bedacht door de Lutherse theoloog Johann Hinrich Wichern (1808 – 1881). Hij ving veel kinderen op die uit armoedige gezinnen afkomstig waren. De kinderen vroegen vaak wanneer het eindelijk Kerstmis was. In 1839 besloot hij uit een houten wiel een krans te maken met vier grote en 24 kleine kaarsen. Voor elke adventszondag werd een grote kaars aangestoken en voor elke andere dag een kleine. Sinds 1860 wordt de adventskrans met dennengroen versierd. Sindsdien is de adventskrans niet meer weg te denken in kerken en in huizen.