Het examen bestaat uit twee open vragen en 17 meerkeuzevragen. De open vragen bestaan uit een uitgebreide en een kleinere vraag, waarbij bijna altijd gevraagd wordt om een grafische analyse van een zeker probleem.
Open vragen
There have been recent proposals to abolish value-added tax (consumption tax) on fruits and vegetables.
a) What could the rationale be to abolish this tax?
b) Explain with a graphical analysis what the consequences of the abolishment of the tax could be. Indicate clearly what happens
c) Price elasticity for demand for apples and pears is -0,8, while for berries it is -1,4. Explain with a graphical analysis what the consequences of the tax abolishment are on these two goods. Are they different?
d) Is a tax on fruit and vegetable consumption a progressive, regressive or proportional tax? What do you think? Explain.
2. The lemon market problem or the problem of adverse selection. Explain the problem in your own words and propose some ways to counter the phenomenon.
Meerkeuze (weet ik niet allemaal meer maar dit waren de moeilijkste)
3. The GDP of Ampilota is (..), the aggregate consumption function is given by (..) and planned investment is (..). What do you expect will happen to the Ampilotan economy in the next years?
4. The demand curve for park space is given by Qu (..) for regular users of park space andQnu for non-regular users. If the marginal cost for the government to create park space is 200.000Q = MC, what is the social optimum level of park space they should provide?
5. A monopolistic firm faces a constant MC = 4€ and a demand curve of Q = 4000 - 250P. What is the output they will produce at to maximise profits?
6. If the firm from the question above could perfectly price discriminate, what would their profits be? What would social loss be?
7. The EU and the UK are both members of the WTO. What would the consequences be if they hadn't reached a trade deal with Brexit? (i.e. the WTO trade rules about most favoured-nations and tarrifs would apply)
Open vragen
Question 1: The EU is a net importer of meat from bovine animals - or beef (Dutch: rundsvlees). The beef imported by the EU mainly comes from the US, Brazil, Chile and other Latin American countries
A) Explain, using a graphical analysis, what the welfare effects are of the trade in beef for the EU and for Brazil (in comparison to no trade in beef). Indicate in your analysis, the distribution of these welfare effects. (6 punten)
Answer:
+ 3 punten: EU: completely correct
+0.5 punten: EU: demand, supply & pw correct (below pd)
+1 punt: EU: CS increase correct
+1 punt: EU: PS decrease correct
+0.5 punten: EU efficiency gains
-0.5 punten: EU: small mistake
-1 punten: EU: large or multiple mistake(s)
+3 punten: Brazil: completely correct
+0.5 punten: Brazil: demand, supply, pw correct (above pd)
+1 punt: Brazil: CS decrease correct
+1 punt: Brazil: PS increase correct
+0.5 punten: Brazil: efficiency gain correct
-0.5 punten: Brazil: small mistake
-1 punten: Brazil: large or multiple mistake(s)
0 punten: Geen van bovenstaande
B) Would it make sense for the US and Latin-American countries to make agreements among themselves to reduce the herds of bovine animals, and reduce the production and export of beef in expectations of higher prices and better terms of trade? Why or why not? Motivate your answer. (3 punten)
Answer:
+3 punten: Complete and correct answer: no because other producing countries, and rather price elastic demand for beef and close substitutes available.
+1 punt: No, this does not make a lot of sense as they would not be able to increase the world market price of beef much.
+1 punt: There are other producing countries, and these countries would expand production. In addition it is rather easy for countries to entry into beef production.
+1 punt: Substitutes for beef exist. Therefore, demand for beef is rather price elastic, such that reduced production (in an agreement) would not increase price much.
0 punten: Geen van bovenstaande
C) The EU imposes a rather high tariff (of 20%) on beef imports. Why would the EU apply such a tariff? (1 punt)
Answer:
+1 punt: Protect domestic producers in the EU.
+0.5 punten: Something else useful (tax revenue, reduce environmental externalities, ..)
0 punten: Geen van bovenstaande
D) Explain, using a graphical analysis, what the welfare effects of this tariff on beef are in the EU (in comparison to a situation of free trade without tariffs). Indicate in your analysis the distribution of these welfare effects. (5 punten)
Answer:
+5 punten: completely correct
+1 punt: tariff correctly indicated, increasing the price above the world market price but below the domestic equilibrium price in the EU; such that imports reduce
+1 punt: CS correctly indicated in the graph, CS decreases because of the tariff
+1 punt: PS correctly indicated in the graph, PS increases because of the tariff
+1 punt: tax revenue correctly indicated in the graph, tax revenue for the government positive
+1 punt: deadweight losses correctly indicated in the graph, deadweight losses are negative because the decrease in CS is larger than the sum of the increase in PS and tax revenue. There are net losses to society from the tax. Gains from trade are reduced in comparison to no tariff.
-0.5 punten: small mistake / something incomplete
-1 punten: large mistake or several small mistakes
0 punten: geen van bovenstaande
Question 2: Explain in your own words what public goods are and what the intrinsic problems are with the provisioning of public goods. (5 punten)
Answer:
+1 punt: Public goods are non-rival in consumption: one person's consumption of a public good does not decrease the availability of the good for another person.
+1 punt: Public goods are non-excludable: nobody can be excluded from the consumption of a public good.
+1 punt: Drop-in-the-bucket problem: provisioning of public goods is expensive and a single person's payment for the good does not make a difference (or the provisioning does not depend on a single person's payment)
+1 punt: Free-rider problem: people are not willing to pay for public goods because they cannot be excluded if they do not pay (or they can still enjoy the benefits of the good if they do not pay).
+1 punt: Difficult to know for policy-makers how much of a public good needs to be provided because people have an incentive to not reveal their true preferences for the good because of the drop-in-the-bucket and free-rider problems.
-0.5 punten: Small mistakes / missing things / poor explanation
-1 punten: Large mistakes / missing things / poor explanation
0 punten: Geen van bovenstaande
Meerkeuzevragen
Welk van de onderstaande uitspraken is niet correct?
Het fenomeen waarbij de overheid stedelingen hoger belast dan boeren met als doel de stedelingen arm te houden en opstanden in de steden makkelijker te onderdrukken wordt ook wel de ‘urban bias’ genoemd.
Het ontstaan van goede en slechte instituties werd door onder meer Acemoglu en zijn co-auteurs beschreven. Deze theorie veronderstelt dat het ontstaan van slechte instituties te wijten is aan het introduceren van extractieve instellingen door de kolonisatoren
Slechte instituties worden onder meer in stand gehouden door het fenomeen rent-seeking.
Een van de implicaties van slechte instituties is dat de overheid minder middelen heeft om te investeren in onderwijs.
Veronderstel dat Nederland en Belgie instaan voor 40 procent van de garnalenvangst in Europa. Door de overbevissing van de laatste jaren besluiten ze om samen te werken en het aantal ton garnalen dat jaarlijks gevangen wordt te reduceren met 20 procent. Welk van de onderstaande beweringen klopt indien samenwerken voor beide spelers de dominante strategie zou zijn? Beschouw de volgende resultatenmatrix die de verdeling van de winsten weergeeft indien ze samenwerken of dwartliggen (het eerste cijfer is voor Nederland en het tweede cijfer voor Belgie.
Belgie
Dwarsliggen Samenwerken
Nederland Dwarsliggen (a,b) (c,d)
Samenwerken (e,f) (g,h)
Als samenwerken de dominante strategie is voor zowel Nederland als Belgie dan moet e > a en d > b.
Als samenwerken de dominante strategie is voor zowel Nederland als Belgie dan moet e+f < g+h en c+d < g+h
Als samenwerken de dominante strategie is voor zowel Nederland als Belgie dan is het voldoende dat f < h en c<g
Het is voldoende dat de combinatie (samenwerken, samenwerken) een Nash-evenwicht is.
Welke van de volgende markten is het minst ver verwijderd van de volmaakte mededingen?
De wereldmarkt voor ruwe olie.
De productie van uniformen van het Belgische leger.
De wereldgraanmarkt.
De markt voor consultaties van de huisarts in Vlaanderen.
De wereldmarkt voor tennisballen wordt gekenmerkt door volmaakte mededinging. De prijs op de wereldmarkt bedraagt 10 euro. Een Belgische producent heeft de volgende gemiddelde kostenfunctie GK= q – 4. Wat is de maximale winst van het Belgische bedrijf?
49
73
91
130
De vraagcurve waar een monopolist mee geconfronteerd wordt is: q= -2p + 1200. Zijn totale kost wordt weergegeven door de volgende functie TK= 100q + 2000. Hoeveel bedraagt de prijs en de verkochte hoeveelheid in het evenwicht van de monopolist?
P= 275 en Q = 100
P=250 en Q=600
P=350 en Q=500
P=500 en Q=350
Welk van de volgende uitspraken is niet correct?
In het marktevenwicht is de producent indifferent tussen het al dan niet verkopen van de marginale eenheid van het product.
De reservatieprijs is de hoogste prijs die de koper wil betalen indien hij het product wil aankopen.
Hoe hoger de marginale kost van de producent, hoe lager, ceteris paribus, het producentensurplus dat de producent realiseert wanneer hij, het product verkoopt.
Als persoon A een lagere reservatieprijs heeft van B, dan is persoon B zeker rijker dan persoon A.
Naar aanleiding van Music for Life besloten verschillende artiesten dit jaar gratis op te treden in Boom. Het aantal plaatsen in de concerttent in Boom was echter beperkt en er was slecht plaats voor 10000 personen. De vraag naar de tickets beantwoordt aan de volgende functie: qv= 1625 – 125p. Welk van de onderstaande uitspraken is niet correct?
Als de prijs gelijk is aan 7 bevinden we ons in het elastische deel van de vraagcurve.
De prijselasticiteit van de vraag als de prijs toeneemt van 6,5 naar 8 is gelijk aan -1.
De optimale prijs waaraan de tickets te koop worden gesteld is 6 opdat de opbrengst zo groot mogelijk is.
Als de prijs gelijk is aan 2 dan is de prijselasticiteit van de vraag gelijk aan -0,18
Veronderstel dat de Wereld Bank een programma wil opzetten dat het gebruik van onder meer genetisch gemanipuleerde gewassen stimuleert met als doel de productie van rijst in Afrika te laten toenemen. De introductie van deze nieuwe technologie zal de sterkste prijsdaling tot gevolg hebben als in het oorspronkelijke evenwicht
De absolute waarde van de prijselasticiteit van de vraag groot is en die van het aanbod klein.
De absolute waarde van de prijselasticiteit van de vraag groot is en die van het aanbod groot.
De absolute waarde van de prijselasticiteit van de vraag kein is en die van het aanbod groot.
De absolute waarde van de prijselasticiteit van de vraag klein is en die van het aanbod klein.
In een markt gekenmerkt door volmaakte mededinging luidt de vraag naar voedingsmiddelen aanvankelijk qv= 520 – 60p en wordt het aanbod initieel gegeven door qA= -200 + 60p. Door een campagne van de overheid rond voedselverspilling in het huishouden is de vraag naar voedingsmiddelen sterk gedaald. De nieuwe vraagcurve wordt gegeven door qv= 400– 60p. Welk van de volgende uitspraken is niet correct?
De hoeveelheid voedingsmiddelen in het evenwicht daalde met 60 eenheden na de campagne van de overheid.
Het consumentensurplus daalde met 130 ten opzichte van het consumentensurplus in het oorspronkelijke evenwicht.
Het producentensurplus in het oorspronkelijke evenwicht is 4 keer zo groot in vergelijking met het producentensurplus in het nieuwe evenwicht.
De totale productiekost voor de producenten voor en na de campagne daalde met 330.
Melk en cornflakes zijn elkaars complementen. Fruitsap geldt als een substituut voor melk. Rusland voorde begin augustus een invoerverbod op melkproducten van verschillende westerse landen waaronder belgie in. Welke van de volgende situaties zal zich voordoen in Belgie?
Zowel melk als cornflakes worden goedkoper.
Zowel melk als cornflakes worden duurder.
Zowel melk als fruitsap worden goedkoper.
Zowel cornflakes als fruitsap worden duurder.
Duitsland besloot op 2 januari 2015 om opnieuw het minimumloon terug in te voeren. Volgens Duitse minister van Werk Andrea Nahles betekent dit akkoord dat 4 miljoen mensen eindelijk het loon krijgen dat ze verdienen. De invoering van een bindend minimumloon geeft in theorie aanleiding tot:
Een vraagoverschot naar arbeiders
Structurele werkloosheid
Een daling in zwartwerk
Geen van bovenstaande antwoorden
De overheid wil iets doen aan het toenemend aantal mensen met overgewicht en besluit daarom een suikertaks in te voeren op suikerrijke producten zoals snoepgoed. Als gevolg van deze maatregel wordt er een belasting geheven van 1,5 euro per aangekochte eenheid snoep. De vraagcurve is gelijk aan qv= 600 – 100p en de aanbodscurve wordt weergegeven door de volgende functie qA= - 300 + 200p. Welk van de onderstaande uitspraken is correct?
De verkochte hoeveelheid snoep daalde met 150 eenheden ten gevolge van de suikertaks.
De suikertaks legt de overheid geen windeieren en bracht in totaal 300 euro op voor de schatkist.
De prijs die de consument door de suikertaks moet betalen is 50 procent hoger dan in het oorspronkelijke evenwicht.
De suikertaks werd voor het grootste deel gedragen door de producent.
Welk van de onderstaande technieken heeft de Belgische overheid niet gebruikt bij haar pogingen om de Belgische banken te redden?
Opkomen van risicovolle beleggingsproducten van banken.
Staatsgaranties op de interbankenmarkt
Nationalisering
Oprichting van een “bad bank”
We gaan uit van een beginsituatie zonder belastingen en subsidies in een perfect concurentiële markt. In welk van de 4 gevallen zal de consumentenprijs stijgen?
De wordt een belasting per verhandelde hoeveelheid opgelegd aan de producent. De marktvraagcurve is perfect elastisch en de marktaanbodcurve heeft een normaal verloop.
Er wordt een belasting per verhandelde hoeveelheid opgelegd aan de producent. De De marktvraagcurve heeft een normaal verloop en de marktaanbodcurve is perfect inelastisch.
De overheid voert een restrictie in op de verhandelde hoeveelheden van een goed. De hoeveelheidsrestrictie ligt lager dan in het oorspronkelijke evenwicht. De marktvraagcurve en de marktaanbodcurve hebben een normaal verloop.
De overheid voert een subsidie voor de producent in per geproduceerde hoeveelheid. De marktaanbodcurve en de marktvraagcurve hebben en normaal verloop.
Welke van de volgende uitspraken is niet correct?
Studies tonen aan dat lonen wel vaak stijgen, maar zelden dalen.
Een toename van het optimisme bij consumenten leidt tot een stijging van de autonome consumptie.
Investeringen zijn doorgaans bijzonder volatiel: het totaalbedrag aan investeringen wijzigt sterk van jaar tot jaar.
Het totaalbedraag aan consumptie-uitgaven in België hangt sterk af van de “animal spirits” van de consumenten.
Bekijk aandachtig de volgende grafiek. Welk van de volgende uitspraken is niet correct?
In het gebied links van het evenwichtsinkomen E is de aggregatieve vraag groter dan het aggregatief aanbod.
Een toename van de marginale consumptiequote leidt tot een steilere helling van de AV-curve.
In het gebied rechts van het evenwicht E zijn de lekken kleiner dan de injecties.
Een toename van de autonome consumptie verschuift de AV-curve omhoog.
Veronderstel dat de Belgische economie wordt gekenmerkt door de volgende gegevens. Welke van de onderstaande uitspraken is correct? C=300 + 0,5Yb T= 200 + 0,5Y I=1000 G=300
De multiplicator van de overheidsuitgaven bedraagt 2.
In het evenwicht bedraagt de totale consumptie 1300.
In het evenwicht heeft de overheid een expansief budgetair beleid.
Het aandeel van de investeringen in het totale BBP bedraagt 50%.
De overheid besluit om de autonome belastingen te verlagen met 10 eenheden. Door deze daling in belastingen zien de ondernemers de toekomst positief in en nemen de autonome investeringen toe met 10 eenheden. De economie voor de veranderingen is gekenmerkt door de volgende gegevens. Welk van de volgende uitspraken is correct? C=10 + 0,5Yb T= 20 + 0,2Y I=30 G=30
Het BBP blijft onveranderd en is gelijk aan 100.
Het BBP neemt toe en is gelijk aan 115.
Het BBP neemt toe en is gelijk aan 125.
Het BBP neemt af en is gelijk aan 95.
Welke van de volgende factoren kan een daling veroorzaken van de multiplicator in het AV-AA model met overheid?
Een toename van de autonome belastingen.
Een afname van de autonome consumptie
Een stijging van de marginale belasting.
Een daling van de marginale belasting.
Als je het criterium van uitsluitbaarheid combineert met rivaliteit dan kan je alle goederen indelen in 4 categorieën. Welk van de volgende goederen is als enige in de juiste categorie geplaatst?
rivaliteit
ja nee
uitsluitbaarheid ja a c
nee b d
De geheime chemische formule die nodig is om een nieuw medicijn tegen migraine te produceren.
De vis in de zee
De weide van boer Bob waar hij zijn schapen laat grazen.
Op de nieuwjaarsreceptie van de KULeuven biedt de rector Rik Torfs alle personeelsleden een gratis drankje aan.
Als je je laat vaccineren voor kinkhoest dan kan je de komende tien jaar geen mensen meer besmetten. Veronderstel dat er een positief extern effect is van 14 euro per vaccin en dat de marginale private baat gelijk is aan MB = 210 – 4q en de marginale kost gelijk is aan MK = 28 + 3q. Welk van de onderstaande uitspraken is dan niet correct?
Als we het positieve externe effect van vaccinaties internaliseren dan is het optimaal om het aantal toegediende vaccins te laten stijgen met 2.
Als de overheid de vaccinaties subsideert aan 14 euro per vaccin dan zal de kost van deze maatregel voor de overheid gelijk zijn aan 392 euro.
Als de overheid de vaccinaties subsidieert aan 14 euro per vaccin dan zal de totale productiekost van deze maatregel voor de producenten toenemen met 218 euro.
Het welvaartsverlies bij de marktuitkomst bedraagt 7.
Welke uitspraak is correct?
Bij negatieve externe effecten leidt vrije marktwerking tot een marginale maatschappelijke kost die lager is dan de marginale private kosten.
Een milieuheffing reduceert de vervuiling meer als, ceteris paribus, de vraag minder prijselastisch is.
Bij positieve externe effecten leidt de vrije marktwering tot marginale maatschappelijke kosten die groter zijn dan de marginale betalingsbereidheid.
Het opleggen van voor iedereen gelijke en bindende productiequota bij externaliteiten kan een goede maatregel zijn indien alle producenten dezelfde kostenstructuur hebben.
Veronderstel dat de wereld bestaat uit slechts twee landen Noord en Zuid met ieder een bevolking van 100 miljoen mensen. Ieder land produceert slechts twee goederen: rijst en staal. De kostprijs van rijst en staal worden weergegeven in de volgende tabel. Welke van de onderstaande uitspraken is niet correct?
Tonnen rijst Tonnen staal
Kost per eenheid Kost per eenheid
Noord 1 manjaar 2 manjaar
Zuid 1 manjaar 4 manjaar
Het Zuiden heeft een comparatief kostenvoordeel in rijst.
De ruilverhouding van rijst ten opzichte van staal onder autarkie in het Noorden is gelijk aan 4.
In een situatie met vrije handel zal het Zuiden staal importeren.
Tegen de oorspronkelijke autarkieprijzen maar in een situatie met vrije handel kan een handelaar uit het Zuiden 1 ton rijst importeren naar het Noorden om deze vervolgens te ruilen voor staal. Deze hoeveelheid staal exporteert hij terug naar het Zuiden en daar ruilt hij deze terug om in rijst. De totale winst van de handelaar door arbitrage bestaat uit 7 ton rijst.
Welk e van de onderstaande uitspraken is niet correct?
Internationale handel creëert een ruimer goederenassortiment.
Participatie aan de internationale handel stimuleert de ontwikkeling van nieuwe technologieën.
Toegang tot inputs op krediet is voor groenteboeren in Afrika een belangrijkere reden dan een hoger inkomen om een contract te tekenen met exportbedrijven.
Standaarden verlagen de transactiekost.
Veronderstel een afgestudeerde persoon die twijfelt tussen gaan werken of 2 jaar extra gaan studeren. Hij heeft ook twee werkaanbiedingen gekregen. Bij het ene bedrijf kan hij 45 000 euro per jaar verdienen, bij het andere bedrijf zou het eerste jaar 40 000 euro verdienen en het tweede jaar zou zijn loon stijgen met 5000 euro. Een jaar extra studeren kost 30 000 euro aan inschrijvingsgeld en boeken. De kosten voor de huur van een appartement bedragen 10000 euro per jaar ongeacht hij studeert of werkt. Hoeveel bedraagt de opportuniteitskost van de twee jaar extra studie?
90000
120000
150000
175000
Welke uitspraak is juist?
Indien een goed slechts een klein aandeel van het budget vertegenwoordigt zal de vraag naar dat goed elastisch zijn.
Hoe minder substituten er beschikbaar zijn voor een bepaald goed, hoe elastischer de vraag naar dat goed zal zijn.
Bij substituten is de kruiselingse prijselasticiteit negatief.
Alle bovenstaande zijn fout.
Welk van de volgende uitspraken is altijd juist?
Bij volmaakte mededinging is de vraagcurve van de individuele ondernemer altijd perfect prijselastisch.
Voor de monopolist is de prijs waarvoor hij zijn goederen kan verkopen een exogeen gegeven.
Bij volmaakte mededinging worden alle hoeveelheden voor dezelfde prijs verkocht zodat de marktvraag horizontaal verloopt.
Een monopolist kan zijn totale ontvangsten laten toenemen door zijn productie te verhogen als hij zich op het inelastische deel van de vraagcurve bevindt.
Bij een prijs van 280 euro is de marginale ontvangst van een monopolist bij een dalende vraagcurve
Meer dan 280 euro
Gelijk aan 280 euro
Minder dan 280 euro
Men heeft niet voldoende informatie om hier een uitspraak over te maken.
Welk van de onderstaande antwoorden is niet correct?
Tussen 1981 en 2011 slaagden ongeveer 900 miljoen mensen erin om uit de extreme armoede te ontsnappen.
Economische groei voorkomt dat de absolute ongelijkheid toeneemt.
De scores van een land op de HDI zijn sterk gelinkt aan de hoogte van het reële BBP.
Als het BBP toeneemt met 5 procent en de bevolking slechts met 3 procent dan zal ook het BBP per capita toenemen.
Welke van de onderstaande uitspraken is niet correct?
Japan kreeg economische moeilijkheden sinds de jaren negentig.
Latijns-Amerika kende een “verloren decennium” in de jaren zestig.
Zuid-Oost-Azië kende een zware financiële crisis in 1997 maar herstelde gelukkig vrij snel.
De voormalige Sovjetunie kende een zware crisis na de val van het communisme.
Antwoorden:
AACAC DCDCC BBACD CDCCB DDB*C DACBB