De volgende voorzetsels krijgen of de derde naamval of de vierde naamval.
De derde naamval krijg je als je kunt vragen:
- Wo (waar) Er is sprake van een toestand. Of - wann (wanneer).
De vierde naamval krijg je als je kunt vragen:
- wohin (waarheen). Er is sprake van beweging.
Kun je deze vragen niet stellen, dan gebruik je de 7/2 regel:
- auf en - über krijgen de vierde naamval.
De andere 7 krijgem de derde naamval.
Voorbeelden:
Sie sitzt auf einem Stuhl. Toestand/Wo = 3de naamval
Er setzt sich auf einen Stuhl. Beweging/Wohin = 4de naamval
An diesem Tag kam er. Wann = 3de naamval
Er wartet auf seine Frau. Je kunt niet vragen wo, wann of wohin. Dus 7/2 regel en auf heeft dan de 4de naamval.