De oermoeders

Onze bronheiligdommen blijken ofwel mannelijk ofwel vrouwelijk geëtiketteerd. Deze gescheiden tweeslachtigheid is niet van alle tijden. Verdere studie wijst uit dat in de natuurgodsdienstigheid deze tweeslachtigheid op elk plekje als dyade (tweeëenheid) aanwezig was met een uitgesproken klemtoon op het vrouwelijke element. In hagiografische benaderingen van mannelijke heiligen, die te lande met broncultus werden geassocieerd, zal verderop duidelijk worden hoezeer in die personages typische vrouwelijke voorchristelijke ingrediënten werden geabsorbeerd, terwijl omgekeerd in de vrouwelijk gekerstende cultusplekjes vaak een vorig mannelijk detail schuilt. Volksgelovige broncultus toont in wezen de oude devotie tot de aardmoeder (terra mater) of de grote moeder (magna mater), als het archetype van het levensbegin en de levensregeneratie. In vele mythen rijst zij uit de zee op of zweeft op een schelp over het water. Later wordt deze schelp het bootmotief, zoals dat herhaaldelijk in de verchristelijkte legende gebezigd werd.

Het woord natuur betekent verder etymologisch zoveel als geboorte. Zo zijn de Franse woorden nature en naître duidelijk verwant. De aarde, met inbegrip van de dode materie, werd als een levend organisme beschouwd en niet als een machine. Het woord materie, Engels: matter, Frans: matière is trouwens verwant met het Latijnse mater, moeder. Moeder Aarde werd gezien als een actief wezen dat uit zichzelf kon baren, voortbrengen en voeden. Bij de dood keerde alle leven in haar schoot terug om aldaar opnieuw tot leven te worden gewekt. De natuur als scheppend en regenererend beginsel omvat zowel het aardse als het boven- en onderaardse leven. Niet alleen planten, dieren en mensen, maar ook de hemellichamen (zon, maan en sterren) en de grond en stenen zag men als bezield. De oermoeder werd daarom als heerseres over leven en dood beschouwd. Zij was de koningin van de hemel, van de planten, de dieren en van de aarde zelf. De westerse IJzertijd (ca. 1.000 - 57 v.Chr.) werd getypeerd door de Keltische cultuur. Zij beschikten over een uitgebreid pantheon van mannelijke en vrouwelijke goden. Zoals de Franse historicus Georges Dumézil aantoonde waren de Indo-germaanse samenlevingen en godenwerelden gestructureerd volgens drie functies, met name de bidders, de vechters en de werkers, of de beginselen soevereiniteit, oorlog en vruchtbaarheid. Op vele punten moest de indo-europese ideologie evenwel toegevingen doen aan het oud-europese gedachtengoed, dat zich alzo door assimilatie bestendigde.

DE MARIALE DOGMA’S

Hoezeer de christelijke vrouwelijke heiligheid omweven werd met natuurgodsdienstige denkbeelden, verhalen en attributen behoeft geen uitgebreid betoog meer. Vergelijkende studies van moederfiguren uit andere en oudere beschavingen leren ons dat het steeds om eenzelfde archetype gaat. De grote kloof tussen bijvoorbeeld de nieuw testamentische Mariafiguur en die welke in het volksgeloof leeft, vindt zijn oorsprong in het feit dat de auteurs van het Nieuwe Testament het uitsluitend hadden over een historische vrouw, terwijl het volksgeloof zijn denkbeelden hieromtrent putte uit een oeroud symbolenreservoir. Op basis van dit symbolenpakket heeft de Kerk achteraf een aantal dogma's met betrekking tot de werkelijke persoon van Maria afgekondigd, dit ter vervanging en ter absorptie van de

vorige archetypen.

A. MARIA MOEDER GODS

De afkondiging in 431 te Efese van Maria's goddelijk moederschap van Christus was in feite een bevestiging van de continuïteit van al lang bestaande culten bij alle volkeren rond godbarende moedergodinnen. Met het symbool van de leven-gevende oermoeder gaf men van oudsher uitdrukking aan de idee rond het eeuwige komen en gaan, het principe van beweging en rust, van leven, dood en verrijzenis. De mythe van de wenende Isis die de dode Osiris tot nieuw leven wekt, de wenende Ishtar/ Astarte die met haar zoon Tammuz hetzelfde doet, de Griekse Demeter die haar dochter Persephone beweent wanneer ze halfjaarlijks in de Hades (Onderwereld) verdwijnt om achteraf terug te keren om de natuur weer in bloei te zetten, de gouden tranen die Frigga schreit om de dood van de lentegod Balder, die later weer zal verrijzen ...

B. MARIA MAAGD

In 451 riep het Concilie van Chalcedon Maria's eeuwige maagdelijkheid uit. Dit thema werd tot dogma verheven op het Eerste Lateraans Concilie in 649. Ook hierdoor werd een oeroud symbool overdekt met de historische figuur Maria en onderschreef men van dan af officieel de vroegere symbolische betekenis van de maagdkracht door ze door te trekken naar de biologische en lichamelijke maagdelijkheid van Maria. Zo zei men o.a. al van de Oosterse moedergodinnen Anath en Ishtar/ Astarte dat zij niet ontvingen maar toch geboorte gaven. Ook van de Griekse moedergodin Hera werd aangenomen dat geslachtsgemeenschap geen invloed had op haar (spirituele) staat van maagdelijkheid.

Ons woord kuis blijkt afgeleid van het Oudhoogduitse kuski dat op zijn beurt onttrokken of verwant is aan het Latijnse conscius, hetgeen bewust betekent. Dit soort mentale maagdschap is een vorm van wijsheid, een zuiverheid die de persoonlijkheid onthecht maakt van externe negativiteit. Het gold als een houding, een zelf-vinding. De katholieke Kerk heeft deze interpretatie van het maagdelijksheidbegrip doorgetrokken naar de lichamelijk-biologische staat en vanaf de 5de eeuw langzaamaan vertaald in het verplichte celibaat van elk lid van de roomse clerus.

C. MARIA ONBEVLEKT ONTVANGEN

Dit derde mariale dogma werd ingesteld in 1854. Na de verschijningen van O.-L.-Vrouw te Lourdes, waar zij zich openbaarde als de Onbevlekt Ontvangene, werd deze discussieknoop doorgehakt en de onbevlekte conceptie tot dogma verheven. De christelijke kerkleiders zagen eeuwenlang in deze thematiek een kluif om te discussiëren over het al dan niet besmet zijn van Maria door de erfzonde. Zo niet, op welk moment werd zij dan in haar leven van die erfzonde gezuiverd?

Toch was ook die eigenschap van volkomen zondeloosheid van de vrouwelijke godheid geen nieuw gegeven. De Perzische watergodin Anahita, alsook de Semitische Anath en de Egyptische Isis voerden al onder meer de titel: Onbevlekte. Wanneer zonde op zijn oerbetekenis wordt bekeken zien wij dat het zoveel impliceert als het verbreken van de natuurlijke orde, d.w.z. Gods wil. Welnu, wanneer de oermoeder werd aangezien als de sterke kracht die de schepping startte en draaiend hield, dan is het evident dat dit symbool vrij van zonde moest zijn. Zij was inderdaad het levensprincipe zelf dat tegen zichzelf bezwaarlijk kon gaan zondigen.

D. MARIA HEMELKONINGIN

Ook hier resulteerden oeroude opvattingen over de voor- en buitenchristelijke grote moeders in een dogma dat vanaf 1950 over de historische Maria van Nazareth werd gehangen. Zoals de moedergodin als Onbevlekte Moeder en Maagd voor scheppingskracht stond en aldus als beschermster van alle groei, zowel in de stof als in de spiritualiteit, werd gezien, zo ook voerde zij de bovenaardse macht in het vaandel. Hierin zien wij het oeroude principe zo boven, zo beneden opduiken: de tekens van de wijdere kosmos herkende men in de aardse analogie (maangestalten-vrouwelijke vruchtbaarheid, zonneloop-seizoenscyclus menselijk leven...). De binding van het onder met het boven werd in Egypte weergegeven door Anuth. Als hemelgewelf gebogen over de aarde, deze met handen en voeten rakend, nam zij de zon in zich op en baarde haar telkens weer opnieuw.

DE OERMOEDER EN HET BOVENAARDSE

In talloze culturen werd de oermoeder voorgesteld als heerseres over de hemel. Dikwijls wordt het paleosymbool van de hemelkoe gebruikt. De Egyptische godinnen Isis en Hathor werden vaak afgebeeld met koehorens, waartussen de zonneschijf vervat zit. Denken wij ook aan het koe motief in de Mesopotamische beeldhouwkunst, de Indische heilige koeien, de Kretenzische runderen, de Griekse myte van de godin Europa op het rund. De Griekse oppergod Zeus werd gezoogd door de geit Aige. Van de melkweg vertelden de oude Grieken dat die ontstaan was uit de melk van Hera. In de Keltische kosmografie werd deze idee geconcretiseerd in de moedergodin Epona op de merrie en Brigid met de koe. Ook in de Germaanse scheppingsmythologie duikt een goddelijke hemelkoe op, namelijk Audhumla, die de stamvader Buri likte uit een ijsklomp. Volgens Oudnoorse opvattingen, sterk verwant met de Oudindische Vedische mythologie, waren de wolken koeien die door Thor, de dondergod, werden gemolken. Hun melk was de dauw en de regen. Thor was bekend om zijn grote drinklust. Vrouw Holle bezat de macht het te doen sneeuwen en te doen waaien. Het Keltische intrederitueel van de moedergodin op aarde op 1 februari (het achteraf verchristelijkte Maria Lichtmis) droeg de naam van Imbolc wat verse melk betekent.

De band tussen de oermoeder en het bovenaardse vinden wij in het bijzonder geconcretiseerd in het maanmotief. Ontelbaar vaak heeft men in de christelijke tijden Maria staand op de maansikkel afgebeeld. Men ontleende dit beeld officieel aan een passage uit de Apocalyps. Maria zou op de jongste dag verschijnen door de zon getooid, met sterren omzaaid en met de maan aan haar voeten. Ook hier valt op te merken dat het maanthema als symbool voor de moedergodin al voordien in vele culturen al voorkwam en veel ouder is dan de Apocalypsgeschriften. Maan en moedergodin golden als synoniemen. Het eerste was een teken van het tweede.Zowel de Romeinse Diana als de Germaanse Freya droegen de maansikkel op het voorhoofd. Men heeft sinds de oertijd geweten dat de maan een manifeste invloed uitoefende op het aardse biologische gebeuren (zeeritmiek, de vrouwelijke vruchtbaarheidscyclus, de zaaikalenders op basis van de maangestalten ... ). In de maangestalten herkende men vanouds de eeuwigdurende beweging van geboorte, opbloei, aftakeling, dood en wedergeboorte. In de maansikkel herkende men de boog van de strijdbare jachtgodin: Freya met haar diserwalkuren, Diana/ Artemis met haar boog waarmee zij alle belagers van leven en vruchtbaarheid beschoot. Ook appelleerde de maan aan de sikkel van de voedende moeder, de oogstende Holda. In de nieuwe maan zag men de synonymiek van dood en wedergeboorte, want in elk einde ligt een nieuw begin.

DE OERMOEDER EN HET ONDERAARDSE

In alle oude beschavingen was de oermoeder ook altijd verbonden met het leven in de aarde, meer bepaald met ondergrondse wateraders en bodemschatten. Van de Sumerische Inanna werd verteld dat zij een vaas in de plaats van een hart bezat. Uit deze vaas vloeide voortdurend water dat eeuwige jeugd beloofde. Water, als het meest typische element van de aardmoeder, werd millennia lang gesymboliseerd door het slangenmotief. In de christelijke wereld treffen wij meermaals Mariabeelden aan die de slang tonen aan de voeten van de Moeder-Maagd. De katholieke visie hierachter is voor sommigen een verwijzing naar de Apocalyps. De thematische oorsprong ervan spruit echter voort uit een andere bron. Wanneer wij bekijken hoe onze kunstenaars door de eeuwen heen vorm hebben gegeven aan het thema Maria-met-de -slang, dan is het duidelijk dat wij een ander verhaal uitgebeeld zien. Ten eerste is aan de houding of de gelaatsuitdrukking van Maria nooit te zien dat zij in een gevecht is gewikkeld. Integendeel. zij wordt steeds rustig en sereen voorgesteld. Ook de afbeelding van de slang aan haar voeten (of in haar handen) geeft nooit de indruk dood te zijn, zij kronkelt vrij levendig. De idee die werd uitgebeeld refereert naar het oeroude gegeven dat de slang als symbool zag voor de wijsheid en het levensprincipe zelf. In de Egyptische entourage gold de slang uitdrukkelijk als goddelijk wijsheids- en eeuwigheidssymbool. Zij kronkelt op vele afbeeldingen uit de kroon, het hoofd van de Farao. Het goddelijke slangenmotief duikt parallel op in de religieuze entourage van het oude Syrië, Kreta, Meso-Amerika (Quetzal-coati), India (Kundalini) ...

Ons woord linde (onder deze boom sprak men weleer recht) is afgeleid van het oude woord lint, hetgeen slang betekent (in welke hoedanigheid het nog voortleeft in de parasiet lintworm). Wij zien meteen hoe universeel en tijdloos de gedachte is geweest rond het begrip wijsheid en de slang. Wij herinneren hier ook aan het slangenmotief als archetype beschreven in de dieptepsychologie van Jung. Als een van de oudste en meest universele symbolen duikt het overal op als de zogenaamde ouroboros: dit is de slang die door in haar eigen staart te bijten een cirkel beschrijft. Deze cirkel staat sinds oertijden zoals de bol en het wereldei voor het begrip: schepping zonder einde, eeuwigheid.

DE OERMOEDER EN DE AARDSE FLORA

Talrijke bomen en planten roepen tot heden de reminiscenties op aan hun religieus verleden. De boom als levenssymbool treffen wij aan in vele oude culturen. Zoals de mannelijke godheden (Esus-es/Wodan-eik) het boom motief in het vaandel voerden, zo kleefde dit motief nog sterker aan de vrouwelijke goden. De linde als Freya-symbool sierde menig erf. Onder zijn kruin sprak men recht (cf. Vrouw Justitia). De vlier tref je aan rond waterputten, kerkhoven en vele boerderijtjes. De wilg en de olm zijn duidelijke herinneringsbomen, zij groeien op menig kerkhof.

Ook vele planten hebben een aardmoederlijk signatuur. Denken wij maar aan de zogenaamde kruidwissen die op Maria-ten hemel-opneming werden gewijd en vervolgens in de huizen werden opgehangen ter bescherming van mens en vee. Volkse plantnamen als onzelievevrouwebedstro, onzelievevrouwemantel, mariazweerd, onzelievevrouweschoen herinneren eveneens aan het vrouwelijke karakter van de natuur. Van alle gewassen heeft het graan allicht de belangrijkste symbolische functie gehad. Tot vandaag herkent men erin de thematiek van groei, dood en heropstanding. In de Germaanse wereld was de graancultus sterk verbonden met de godin Holda, "Vrouw Holle". Als moedergodin leerde zij de mensheid oogsten. In die hoedanigheid leefde zij in het volksgeloof voort als de Houwvrouw, dit is een plotse wervelhoos die in de oogsttijd over de velden raast. De benaming Houwvrouw betekent zoveel als de oogstende vrouw of alma mater.

DE OERMOEDER EN DE AARDSE FAUNA

Zoals talrijke mannelijke godheden met specifieke dieren werden verbonden (Wodan: raaf en paard, Donar: bok, Freyer: zwijn) was dit ook het geval voor vrouwelijke goden. Vogels en meer bepaald trekvogels en watervogels, zoals de zwaan, de gans en de eend zijn steeds sterk geassocieerd geweest met het bovennatuurlijke. Denken wij aan Leda met de zwaan en aan Diana met haar zwanenspan. Ook van Freya vertelt de Edda dat haar kar getrokken werd door zwanen of katten. Van Berchta, de doodsengel, nam men aan dat ze een zwanevoet had. Kraanvogels en ooievaars zijn alom gekend als kindjesbrengers. De gevleugelde witte gestalte is zowat het paleosymbool voor de verbinding tussen de wereld van de geesten en de wereld van de mensenziel. Denken wij ook aan de witte duif als symbool van de Heilige Geest in de Bijbel en aan de duif als symbool van de vrede in de persoon van de godinnen Anath (Babylon). Afrodite/Venus (Griekenland-Rome) en Freya (Germanië). Bij de zwarte vogels is er de kraai. Bekend zjjn ook de Germaanse walkuren. sirenenvogels die als schildmaagden door Wodan naar het slagveld werden gestuurd om strijders uit te kiezen die zij naar het Walhalla. de hemel van de dode strijders moesten begeleiden. De walkuren bepaalden het verloop van de strijd. zoals de schikgodinnen dat deden met het leven van de mens. De term walkure treffen we nog aan in de plaatsnaam Walcourt. een bekend bedevaartoord met een Zwarte Madonna.

Vergeten we de zwaluwen niet, de kwieke beschermvogels van ieder landelijk hoevetje. Zij komen toe omstreeks het feest van Maria-Boodschap (25 maart) en vertrekken rond Maria-Geboorte (8 september). Van de kleinere huisdieren heeft men vooral de hond en de kat vereerd. De hond bekleedde. als onafscheidelijke mensenvriend. een vooraanstaande plaats in vele culturen. In de Germaanse wereld was hij toegewijd aan de godin Holda. Onder de naam Garmur bewaakte hij het dodenrijk of Helheim. Men spreekt daarom ook van Hellehond. Soms sprak men ook van kettinghond omdat Garmur als geketend werd voorgesteld. In de christelijke iconografie is de hond geassocieerd gebleven met een vrouwelijk personage, nl. de heilige Margaretha, die men aanriep tegen typisch vrouwelijke kwaaltjes (hevige maandstonden) en voor een goede bevalling. In alle tijden is de hond, zoals bij de Romeinen, een symbool geweest van echteIijke trouw. In tegenstelling tot de hond is de kat in de loop van de tijden geassocieerd geraakt met het boze, zoals de bok. Vanaf de renaissance werd de zwarte kat gezien als de verpersoonlijking van de duivel. Wie zich teveel met katten bezighield werd beschouwd als heks en verdiende de brandstapel. Toch is men de kat blijven zien als huisdier en als de ratten- en muizen- vanger bij uitstek, als beschermster dus.

ERETITELS

Dat eertijds de litanie van Onze-Lieve-Vrouw zeer geliefd was bij het volk is niet toevallig. De Kelten kenden deze vorm van gebed onder de benaming van Lorica (Iore = kennis).

Vele mariale eretitels verwijzen naar de vroegere oermoeders.

- De oermoeder als maagd: Minnelijke Maagd. Machtige Maagd .

- De oermoeder als moeder: Moeder des Scheppers ...

- De oermoeder als hemelkoningin of als koningin van de hemelburcht (diserburcht): Koningin der Engelen. Toren van David. Ivoren Toren, Gulden Huis ...

De Keltische ikonografie bezigde de volgende motieven als teken voor de maan.

In deze symbolen, waarin de nieuwe en de volle maan vervat, werden de gestalten van het eerste en het laatste kwartier verenigd. In de Middeleeuwen leefde dit paleosymbool verder in de zogenaamde Mandoria. Als teken van de oermoeder werden in bedevaartoorden (vooral daar waar Zwarte Madonna's werden vereerd) zulke Mandoria 's met erop de beeltenis van de moeder uitgereikt. De sint-jacobsschelpen van Santiago de Compostela hebben dezelfde symbolische achtergrond (schelp- zee-maan-vulva-moeder-godin).

uittreksel uit: De Keltische Erfenis, Riten en symbolen in het volksgeloof van Eddy Valgaerts en Luk Machiels (Stichting mens en Kultuur Gent, 1992)

Vorige pagina Volgende pagina