Sint-Janskruid

In de oudheid werd sint-janskruid ((Hypericum perforatum) gebruikt bij brandwonden en andere wonden. Hippocrates en Paracelsus hebben dit gebruik beschreven.

Sint-Janskruid is in alle Europese cultuur een belangrijke plant, er zijn vele legenden aan de plant verbonden, en in een aantal gevallen was het zelfs een cultusplant. Het kruid is genoemd naar Sint-Jan, omdat het hoogtepunt van de bloei op de feestdag van Sint-Jan valt (24 juni), ook is St. Jan de Heilige van het Licht, zijn feest valt in de periode van het oude Midzomerfeest, waaraan de Sint-Jansvuren nog herinneren. De rode olie die de plant bevat heeft voor veel legendevorming geleid, bij de oude Germanen zou het, het bloed zijn geweest van Baldur, de Germaanse God van de Natuur, de Zomer en het Licht, maar ook het bloed van Wodan nadat hij door een everzwijn was verwond. Aan het kruid werden allerlei magische krachten toegedicht, bijvoorbeeld bond men het op daken om te beschermen tegen onweer, ook waren er vruchtbaarheidsrituelen verbonden aan het kruid, bijvoorbeeld een vrouw die graag kinderen wilde moest op Midzomernacht, naakt het kruid plukken.

De bijnaam "jaag den duvel" geeft aan dat sint-janskruid volgens overleveringen vroeger ook wel als afweerkruid werd gebruikt om zich te beschermen tegen hekserij, magie of andere mogelijke gevaren.