Donderplanten op de dakvorst

Huisbrand is ten allen tijden een geducht onheil gebleken. Niets is onbeproefd gelaten om have en goed te beschermen, vooral tegen blikseminslag. Eeuwenlang hebben boeren heide- en graszoden op de kruin van hun daken geplaatst. Het blijft mysterieus dat soortgelijke dakplanten nog steeds aan de dondergod Donar worden toegewijd. Welig tierden de korstmossen op de kruinen van de daken en woekerden er hun verstrengelde vlezige sappige bladeren in elkaar. Het karakteristieke van deze plantenfamilie bestaat erin dat ze tijdens regenperiodes hun waterreservoirs voldoende kunnen vullen om droogte perioden door te komen. Dit vochtgehalte volstaat niet alleen om neerdwarrelende vuurvonken onmiddellijk te doven, tevens behoeden ze de woning tegen blikseminslag. In de Karolingische tijd was het cultiveren van dergelijke gewassen verplicht (Capitularium caroli magni devillis vel curtes imperii).

Het gaat hier om semper-virens tectorum of sedum maius, de altijd groen blijvende huislook.

Verder: de lisbloem (lisca, lies of lis) en de gele iris (irris pseudo carus). Tot de meest bekende planten tegen gevreesde natuurmachten behoren het Sint Janskruid (hypercum perforatum) en de sedum purpureum. Het is bewezen dat de meeste dakplanten toegewijd waren aan de dondergod Donar: donderbezem, donderbaard, donderkruid, dondertoppen, donderblaarkens, donderdistel, dondertoren (wilgenroosje), donderfak, donderbotten. Minder bekend zijn het huis- of dakkruid, de hemelsleutel, de papelullekens en de treep- of triepmadammekes (sedum rupestre), de Jorisvlam alsook dondervodden.

  • Herentals, Noorderwijk, Zandkapelweg 1, oud boerenhuis, IBE-47271
  • Huislook. Foto: J. Stienaers (Limburgs Volksgenootschap, Lapjesproef voor drie zussen, Belang van Limburg, 2004)