Hoe de opa van Bush Adolf Hitler aan de macht hielp

Robin de Boer 5 mei 2014 15:00

Het is vandaag Bevrijdingsdag, de dag waarop het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt gevierd. Iedereen weet dat de oorlog werd ontketend door Adolf Hitler, maar bijna niemand weet hoe de Duitse dictator aan de macht is gekomen.

De grootvader van George W. Bush, wijlen senator Prescott Bush, was directeur en aandeelhouder van bedrijven die profiteerden van hun betrokkenheid bij de financierders van nazi-Duitsland. In het Amerikaanse Nationaal Archief zijn stukken gevonden waaruit blijkt dat een bedrijf van Prescott Bush betrokken was bij de financiële architecten van het nazisme.

Zelfs toen de Verenigde Staten troepen naar Europa hadden gestuurd, bleef Bush werkzaam voor de bedrijven die nauw betrokken waren bij de organisaties die Adolf Hitler aan de macht hadden gebracht. Er wordt zelfs gesteld dat de familie Bush zijn fortuin en politieke dynastie dankt aan de handel met nazi-Duitsland. Er is nooit veel aandacht geweest voor de link tussen Bush en nazi-Duitsland omdat de documenten lange tijd geheim zijn gebleven. Prescott Bush werkte voor Brown Brothers Harriman (BBH), een Amerikaanse uitvalsbasis voor de Duitse industrieel Fritz Thyssen, die Adolf Hitler in de jaren dertig had gefinancierd. Bush was ook directeur van de Union Banking Corporation (UBC), die rekeningen van Thyssen beheerde.

Bush zat daarnaast in de bestuursraad van tenminste één van de bedrijven die Thyssen hielpen om zijn tegoeden van land naar land te sluizen. Thyssen was eigenaar van het grootste staal- en steenkoolbedrijf in Duitsland en wist tussen de twee wereldoorlogen een groot fortuin op te bouwen. UBC werkte exclusief voor de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam, een bank die onder toezicht van Thyssen stond. Bush was betrokken bij de Consolidated Silesian Steel Company (CSSC) in Silezië, aan de grens tussen Polen en Duitsland. Tijdens de oorlog maakte het bedrijf gebruik van gevangenen uit de concentratiekampen, waaronder ook Auschwitz. De connectie tussen Bush en het naziregime blijkt onder meer uit Amerikaanse documenten over IG Farben, het geesteskind van de familie Rothschild. Prescott studeerde net als zijn zoon George en zijn kleinzoon George W. aan de Yale-universiteit, waar hij net als zijn nazaten lid was van het geheime genootschap Skull and Bones.

Fritz Thyssen werd in 1931 lid van de nazipartij en geeft in zijn autobiografie toe dat hij Hitler heeft gesteund. Het geld om Hitler aan de macht te helpen kwam opvallend genoeg via Nederland: de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Niemand leek precies te weten wie eigenaar was van deze bank.

In de jaren dertig versleepten Brown Brothers Harriman en UBC voor miljoenen dollars aan goud, brandstof, staal, steenkool en Amerikaanse schatkistpapieren naar Duitsland. Op deze manier wist Bush de oorlogsmachine van Adolf Hitler te financieren. In 1942 publiceerde The Washington Post een artikel getiteld Hitler’s Angel Has 3 millions in N.Y. Bank, waarna een onderzoek werd ingesteld naar UBC. Men vermoedde dat de bank Thyssen en andere nazi-leiders hielp. Na het onderzoek bleek dat UBC eigendom was van de Bank voor Handel en Scheepvaart NV te Rotterdam. Toenmalig president van UBC Cornelis Lievense zei niet te weten wie eigenaar was van de Bank voor Handel, maar dacht dat baron Heinrich Thyssen een deel van de aandelen in zijn bezit had. In 1941 bleek dat de Nederlander H.J. Kouwenhoven directeur was van de Bank voor Handel én van de August-Thyssen-Bank in Berlijn én van Union Steel Works, de holding van het steenkool- en staalimperium van Thyssen.

Thyssen had ook een zakenpartner genaamd Friedrich Flick, een staalmagnaat die eigenaar was van een deel van chemiereus IG Farben. Flick zette in zijn fabrieken gevangenen uit Poolse concentratiekampen aan het werk. The New York Times publiceerde in 1934 een artikel waaruit bleek dat Flick twee derde van CSSC beheerde en dat de rest in handen was van ‘Amerikaanse partijen’.

Twee oud-gevangenen uit kamp Auschwitz spanden in 2001 een rechtszaak aan tegen Bush en de Amerikaanse overheid. Ze eisten 40 miljard dollar schadevergoeding. De twee spanden een zogeheten class-action aan, een groepsvordering. Volgens het tweetal wisten de Amerikanen allang wat er in Auschwitz gebeurde en hadden ze het kamp moeten bombarderen.

Op 22 januari 1944 gaf president Franklin Roosevelt de overheid opdracht alles in het werk te stellen om de Europese Joden te redden. Grote Amerikaanse bedrijven als BBH, waar Prescott Bush directeur was, zetten de regering vervolgens onder druk om geen actie te ondernemen


www.dewaarheid.nu

www.gewoon-nieuws.nl