Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno María de los Remedios Cipriano de la Santísima Trinidad Ruiz y Picasso werd op 25 oktober 1881 geboren in Plaza de la Merced, Malaga, in Spanje. De geboorte verliep moeizaam en het schijnt dat de baby sigarenrook in zijn neus geblazen kreeg om zijn ademhaling op gang te brengen, Picasso was de enige zoon van de familie en zijn knappe verschijning en vroeg ontwikkelde talenten deden hem algauw wennen aan lofprijzingen en liefde; dit zou zijn hele leven zo blijven.

Picasso's vader, Jose Ruiz Blasco, was ook een kunstenaar - stillevens van dood wild en bosjes seringenbloesem waren zijn specialiteit -, maar om rond te komen gaf hij tekenles en was hij curator van het plaatselijke museum. Zowel Don Jose als Picasso's moeder, Maria Picasso Lopez, moedigden de artistieke ambities van hun zoon aan, toen hij al zeer jong bijzonder getalenteerd bleek te zijn. Later nam Picasso zijn moeders naam aan, omdat 'Ruiz' in zijn streek veel voorkwam. Picasso wilde niets anders dan schilderen en ging alleen naar school als hij een van zijn vaders duiven en wat kwasten mee mocht nemen. Don Jose stimuleerde Picasso om volgens de academische regels te tekenen; jaren later, toen Picasso als oude man een expositie van kindertekeningen bezocht, merkte hij op: 'Toen ik zo oud was, kon ik tekenen als Rafael, maar het kostte me mijn hele leven om te leren tekenen als zij.' In 1895 verhuisde de familie naar Barcelona, in die tijd nam literair en artistiek centrum dat ontvankelijk was voor de ideeën van de Europese avant-garde.

Hoewel hij terechtkwam in de hogere klassen van de kunstacademie 'La Lonja' en een serie traditionele portretten en grote figuren composities creëerde, brak Picasso al snel met de academische traditie. Dit was ook het gevolg van acht maanden schetsen, werken en eten met de boeren van het primitieve dorpje Horta de San Juan in Catalonië, waar hij heen ging om te herstellen nadat hij in de lente van 1898 roodvonk had gehad. Na gestudeerd te hebben aan de kunstacademie Real Academia de Bellas Artes de San Fernando in Madrid, maakte Picasso zijn eerste reis naar Parijsin 1900, toen de kunsthoofdstad van Europa. Daar ontmoette hij zijn eerste Parijse vriend, de journalist en dichter Max Jacob, die Picasso heeft geholpen met het leren van de Franse taal en inwijdde in de literatuur. Ze deelden een appartement; Max sliep 's nachts, terwijl Picasso overdag sliep en 's nachts werkte. Het waren tijden van armoede, kou en wanhoop. Veel van Picasso's werk werd verbrand om de kleine woning warm te houden. Gedurende de eerste vijf maanden van 1901 woonde Picasso in Madrid, waar hij en zijn anarchistische vriend Francisco de Asis Soler het tijdschrift Arte Joven ('Jonge kunst') oprichtten. Er verschenen vijf nummers. Soler maakte de artikelen en Picasso illustreerde het tijdschrift, meestal met grimmige spotprenten die sympathiseren met de armen. Het eerste nummer werd gepubliceerd op 31 maart 1901; de kunstenaar begon toen zijn werk met Picasso te signeren, daarvoor deed hij dit met Pablo Ruiz y Picasso.

In 1905 werd Picasso een favoriet van de Amerikaanse kunstverzamelaars Leo Stein en Gertrude Stein. Hun oudere broer Michael Stein en zijn vrouw Sarah waren ook verzamelaars van zijn werk. Picasso schilderde portretten van zowel Gertrude Stein als haar neef Allan Stein. Gertrude Stein werd Picasso's voornaamste beschermvrouw; ze verwierf zijn tekeningen en schilderijen en exposeerde ze in haar informele Salon in haar huis in Parijs. Op een van haar bijeenkomsten in 1905, ontmoette hij Henri Matisse, een levenslange vriend en rivaal. De Steins stelden hem voor aan Claribel Cone en haar zus Etta, Amerikaanse kunstverzamelaars van schilderijen van Picasso en Matisse. Uiteindelijk verhuisde Leo Stein naar Italië, en Michael en Sarah Stein werden beschermheren van Matisse, terwijl Gertrude Stein werken van Picasso bleef verzamelen.

In 1907 trad Picasso toe tot een kunstgalerie in Parijs die recent was geopend door Daniel-Henry Kahnweiler, een Duitse kunsthistoricus en kunstverzamelaar. Hij werd vanaf 1907 bekend in Parijs, omdat hij een van de eerste verdedigers was van het kubistische werk van Pablo Picasso en Georges Braque.

Kahnweiler verdedigde ontluikende artiesten zoals André Derain, Kees van Dongen, Fernand Léger, Juan Gris, Maurice de Vlaminck en verscheidene anderen die uit vele delen van de wereld gekomen waren om te wonen en te werken in Montparnasse. In Parijs onderhield Picasso vriendschappen met bekende personen uit Montmartre en Montparnasse, waaronder Andre Breton, dichter Guillaume Apollinaire, schrijver Alfred Jarry en Gertrude Stein. Apollinaire werd in 1911 gearresteerd op verdenking van het stelen van de Mona Lisa uit het Louvre. Apollonaire beschuldigde zijn vriend Picasso, die ook voor verhoor moest komen, maar beiden werden later vrijgesproken. In Parijs ontmoette Picasso ook de naïeve schilder Henri Rousseau en in 1908 hielden Picasso en zijn vrienden een banket ter ere van Rousseau, waar ze hem spottend belaadden met medailles en hem achter zijn rug uitlachten. Na de Eerste Wereldoorlog maakte Picasso kennis met Serge Diaghilevs Ballets Russes. Onder zijn vrienden tijdens deze periode waren Jean Cocteau, Jean Hugo, Juan Gris en anderen. In de zomer van 1918 trouwde Picasso met Olga Khokhlova, een ballerina bij Sergei Diaghilevs gezelschap

In 1927 ontmoette Picasso de 17-jarige Marie-Thérèse Walter en begon een geheime affaire met haar. Picasso's huwelijk met Khokhlova eindigde in een scheiding van tafel en bed in plaats van echtscheiding, want de Franse wet vereiste een gelijkelijke verdeling van de eigendommen in het geval van echtscheiding, en Picasso wilde Khokhlova niet de helft van zijn vermogen geven. De twee bleven wettelijk getrouwd tot Khokhlova's dood in 1955. Picasso had een langdurige affaire met Marie-Thérèse Walter en verwekte een dochter, Maya, bij haar. Marie-Thérèse leefde in de ijdele hoop dat Picasso op een dag met haar zou trouwen. Zij verhing zich vier jaar na de dood van Picasso. Gedurende zijn hele leven had Picasso een aantal minnaressen naast zijn vrouw of primaire partner. Picasso was twee keer getrouwd en had vier kinderen bij drie vrouwen. De fotografe en schilder Dora Maar was ook een voortdurende metgezel en minnares van Picasso in de late jaren 1930 en begin 1940.

Na de bevrijding van Parijs in 1944 verkeerde Picasso met een jonge studente kunst, Françoise Gilot. De twee werden uiteindelijk geliefden, en hadden twee kinderen samen, Claude en Paloma. Gilot verliet Picasso - als enige van zijn vrouwen - in 1953, naar verluidt als gevolg van mishandeling en ontrouw. Dit was een zware klap voor Picasso.

Hij ging door een moeilijke periode na het vertrek van Gilot. Een aantal van zijn inkttekeningen uit deze periode hebben het thema van de afzichtelijke oude dwerg als tegengewicht voor een mooi, jong meisje, waaronder een aantal uit een zes weken durende affaire met Geneviève Laporte, die in juni 2005 werden geveild.

Picasso deed niet lang over het vinden van een andere minnares, Jacqueline Roque. Ze werkte op de pottenbakkerij Madoura in Vallauris aan de Franse rivièra, waar Picasso keramiek maakte en beschilderde. De twee bleven samen voor de rest van Picasso's leven en trouwden in 1961. Hun huwelijk was een laatste daad van wraak tegen Gilot. Gilot was op zoek naar juridische middelen om haar kinderen met Picasso, Claude en Paloma, te legitimeren. Aangemoedigd door Picasso had ze geregeld te scheiden van haar echtgenoot, Luc Simon, en zou dan trouwen met Picasso om de rechten van haar kinderen veilig te stellen. Picasso trouwde vervolgens in het geheim met Roque, nadat Gilot de echtscheiding had aangevraagd, en nam zo wraak voor haar vertrek.

In 1955 kocht hij villa La Californie in de omgeving van Cannes, in 1958 het Château de Vauvenargues en in 1961 villa Notre-Dame-de-Vie in Mougins.

Naast zijn vele artistieke prestaties, had Picasso een filmcarrière, inclusief een cameo-optreden in Jean Cocteaus Testament van Orpheus. Picasso speelde altijd zichzelf in zijn filmoptredens. In 1955 hielp hij bij het maken van de film Le Mystère Picasso ('Het mysterie van Picasso'), geregisseerd door Henri-Georges Clouzot.

In 1965 schonk hij zijn beeld Figure découpée aan de gemeente Amsterdam, ter viering van 100 jaar Vondelpark.

Château Vauvenargues

Picasso overleed in april 1973 op 91-jarige leeftijd aan de gevolgen van een longontsteking en is begraven bij Château de Vauvenargues bij Aix-en-Provence in Frankrijk.

De Franse staat verwierf in 1990 via een nalatenschap van Picasso en diens vrouw Jacqueline Roque een groot aantal kunstwerken.