Het Surrealisme

Het surrealisme is rond 1920 in Frankrijk ontstaan. De eerste theoretische onderbouwing van de beweging werd in 1924 opgesteld onder leiding van André Breton. Het surrealisme wijdde zich aan het onderbewuste als de wezenlijke bron van alle kunst. Op deze wijze probeerde men een volledige herziening van alle waarden tot stand te brengen. In het eerste surrealistische manifest beschrijft Breton surrealisme als puur psychisch automatisme, waarmee het schriftelijk, mondeling of op andere manieren uitdrukking wil geven aan het werkelijke denkproces. Echter, los van alle controle die door de rede wordt uitgeoefend en zonder esthetische of morele vooroordelen'. Het surrealisme werd daarom ook duidelijk gedefinieerd als puur intuïtief. Alleen door middel van automatisch schrijven en in fantasieën en dromen kon het onderbewustzijn zich manifesteren.

In die tijd werd gesteld dat zoiets als surrealistische schilderkunst niet kon bestaan, omdat schilderen een te bewuste daad was. Maar tegen 1925 zag Breton de definitie niet meer precies hetzelfde en hij raakte ervan overtuigd dat kunst een middel tot ontdekking kon zijn. Wat de surrealisten zelf al waren tegengekomen was de zwakke plek in de gehele definitie, het automatisme. Zij zagen in hun eigen werk al duidelijk het gevaar van monotonie en herhaling bij gebrek aan enige bewuste controle.

Het is uiteindelijk de schilder Salvador Dalí geweest die de doorbraak gaf in dit probleem. Dalí was het volkomen eens met de surrealistische ideeën van het gebruik van een vorm van vrije expressie, die door dromen geïnspireerd werden. Hij zag echter wel in dat het volledige potentieel van de vreemde en vaak gewelddadige beelden die in hem opkwamen alleen volledig bewust uitgewerkt konden worden. Dit betekende niet dat hij de vrije associatie van wat hij zag censureerde, maar dat hij er een concrete werkelijkheid aan gaf door er zijn artistieke vaardigheden op los te laten. Men kan het zien als handgemaakte fotografie, precies weergegeven droombeelden.

Door de interpretatie die Dalí aan het surrealisme gaf ontstond er een tweedeling binnen het surrealisme.

De richting van het puur psychisch automatisme leidde tot het abstract surrealisme. Deze richting kenmerkt zich door het gebruik van organische, vloeiende vormen, veelal samengaand met poetische titels. Tot de vertegenwoordigers van deze richting behoren onder andere Juan Miró en André Masson. De richting van het vastleggen van dromen en de uiting van gedachten leidde tot het figuratief surrealisme. Deze stroming is verwant aan het magisch realisme en kenmerkt zich vooral door het naast elkaar plaatsen van gewoonlijk niet te combineren objecten. De dingen worden hierdoor uit zijn verband gerukt. Tot de vertegenwoordigers van deze richting behoren onder andere Salvador Dalí, Paul Delvaux, René Magritte en Hans Richard Giger. In een streven naar totale vernieuwing van alle maatschappelijke en culturele waarden en normen beoogde men een totale overgave aan de almacht van de droom, het onderbewustzijn, het toeval. De surrealisten baseerden zich op de theorieën van de Duitse filosoof Freud en op de filosofie van de tevens Duitse filosoof Hegel. Het resultaat was vaak de exacte weergave van droombeelden of volledig willekeurige objecten in een ruimte geplaatst, met als doel schrikreacties, verbazing of opwinding bij het publiek teweegbrengen. Alleen door dergelijke heftige reacties en ervaringen, willen mensen overwegen hetgeen zij geloven los te laten. Dat is precies wat de surrealisten voor ogen hadden. Alleen dan kan men de waarden en normen van de maatschappij veranderen.