Salvador Felipe y Jacinto Dalí y Domenech

(11 mei 1904 – 23 januari 1989) was een Spaans schilder en ook anderszins veelzijdig kunstenaar. Dali werd geboren in Figueres, een klein plaatsje aan de voet van de Pyreneeën, zo’n 25 kilometer van de Franse grens, in Catalonië, Spanje. Zijn eerste tekenonderwijs kreeg Dali op tienjarige leeftijd van een vriend van zijn vader, de impressionistische schilder Ramón Pichet (1872-1925).

Zijn eerste tentoonstelling vond plaats in het stadstheater van Figueres. In zijn jonge jaren was Dali geïnteresse-erd in schilders als El Greco, Francisco Goya, Michelangelo en Diego Velázquez. Hij richtte zijn aandacht in die tijd op het impressionisme en het kubisme.

Salvador Dali studeerde in Madrid van 1921 tot 1924. Al in die tijd was hij, waarschijnlijk om de aandacht op zich te richten, een excentriek figuur. In 1929 ging hij naar Parijs. Daar leerde hij Pablo Picasso en André Breton kennen. In 1929 werd hij verwelkomd door Breton en sloot hij zich aan bij het surrealisme. Hij werkte er samen met o.a. de cineast Luis Buñuel. Zijn bekendste schilderijen ontstonden in de eerstvolgende jaren (De Hardnekkigheid van de Herinnering, 1931, Brandende giraffe, 1935). Zelf heeft hij zijn schilderijen wel aangeduid als geschilderde droomfoto's, omdat de zeer realistisch geschilderde objecten vaak in geen enkel verband met elkaar lijken te staan. Ook was hij een meester in de techniek van het trompe l'oeil (gezichtsbedrog) en speelde hij op een aparte wijze met het perspectief. Dali was de eerste kunstenaar in de twintigste eeuw die zich bewust was van de kracht van de populaire cultuur, de massacultuur.

De camera's waren altijd gericht op Dali de branieschopper, Dali die koketteerde met zijn geldlust, met zijn perversiteiten, die zijn vrouw Gala naar de New Yorkse galerieopening meetroonde met een hoed in de vorm van een bebloede baby, terwijl het land nog nasidderde van de moord op het kind van vliegpionier Lindbergh. Dali wordt niet geregistreerd, hij registreert zelf. Hij haalde zijn neus er niet voor op om zelf die nieuwe, twintigste-eeuwse massacultuur-vehikels te gebruiken voor zijn kunst.Hij maakte kranten (de Dali News, 1945), hij maakte films (Le chien Andalou, met Louis Bunuel, in 1929), meubels (de bank naar lippen van May West, 1936), kleding en hoeden (voor Elsa Schiaperelli, 1938) en hij maakte reclame (voor chocolademelk, snorrenpomade en voor zichzelf: parfum Dali, 1982). In 1936 stond een door Man Ray gemaakt portret van Dali op de cover van het weekblad Time. 'Een plek die normaal is gereserveerd voor wereldleiders, invloedrijke zakenmannen, desnoods filmsterren, maar geen kunstenaars. Dali was buitencategorie, hij was zonder concurrentie de bekendste kunstenaar van zijn tijd. En dan heeft hij ook nog eens kunst vanuit de salons naar de straat gebracht. Op het moment dat Time hem voorop zette, was de surrealistenbeweging op zijn hoogtepunt. Dal! zou er drie jaar later worden uitgezet, omdat hij zich zo klootloos opstelde terwijl de wereld, en zijn eigen land, in brand stond.

'Zijn schilderkunst boeide mij eens tot op zekere hoogte', zei de surrealistenvoorman André Breton. 'Daarop volgde een loodrechte val door zijn gebrek aan menselijke waardigheid.' Maar toen had Dali de surrealisten niet meer nodig. Rijke verzamelaars in de VS lagen al aan zijn voeten. Het beste werk schilderde Dali in de jaren twintig en dertig, met een uitloop tot midden jaren veertig. Een timide jongeling was hij, (met inderdaad een prima techniek, al heeft hij in een zeldzame vlaag van bescheidenheid vastgesteld dat Picasso beter tekent) die in zijn adolescentenjaren alle kunststromingen van zijn tijd heeft verkend: kubisme, pointillisme, futurisme, luminisme, postkubisme. Vanaf het moment dat hij al die stromingen afzwoor en voor het realisme kiest (onder het motto: 'Een schilder heeft alleen recht om de traditie te gebruiken als hij de revolutie beproefd heeft', sluipt al snel de sur reëlë beeldentaal binnen, die hij zijn leven lang trouw zal blijven. De weke horloges, die als gesmolten stukken camembert op het linnen liggen. De verwijzingen naar persoonlijke angstsymbolen (sprinkhanen), seks en eenzaamheid. Maar in tegenstelling tot zijn latere, door herhaling vermoeid ogende werk, is hier de schilder zijn thema's nog aan het ontdekken. Hier valt alles op zijn plaats. Elke nieuw gevonden vorm is een verrassing, voor zowel de toeschouwer als de maker zelf. Gala heeft grote invloed gehad op Dali's zelfvertrouwen. 'Ze leerde mij hoe ik me moest kleden, hoe ik een kippenpootje moest eten zonder het tegen het plafond te smijten en hoe ik mijn vijanden moest herkennen.' Er is veel gespeculeerd wat Dali's ontwikkeling zou zijn geweest als Gala er niet was geweest. Zijn stijl wordt in eerste instantie trefzekerder. Hij heeft een theorie ontwikkeld voor de kritisch-paranoide methode van schilderen, waarbij hij zijn gektes omzet in beelden. Maar tegelijk ontpopte hij zich meer en meer als poseur, exhibitioneur en media-entrepreneur. Oude vrienden als Louis Bunuel lustten hem niet meer.

Hij vlucht voor de oorlog naar de VS. Daar buigt hij zich verder naar de populaire cultuur. Hij schildert een pastiche op Botticelli's Venus, waarbij de melk uit haar borsten in colaflesjes spuit. Hij ontwerpt decors voorballet en maakt voor Hitchcocks Spellbound (1945) het decor voor een droomscène. Zo ergens in die naoorlogse jaren moet de, anekdote de overhand hebben gekregen op het schilderwerk. Hij is nog vaak in het nieuws, maar steeds minder om zijn werk, steeds vaker om zijn uitspraken of gedrag. ('Het maakt niet uit wat ze over me schrijven, zelfs als het goed is'). Hij is, zoals een journalist in 1945 constateerde, iemand die heel erg ongewoon doet in een wereld waarin iedereen zijn uiterste best doet om gewoon te zijn. Dat heeft lange tijd goed uitgepakt, maar na de oorlog was dat ongewone niet meer genoeg. De Freudiaanse droombeelden worden inflatoir. Het werk blijft goed verkopen overigens, ook al zit er geen vernieuwing meer in. De psychoanalytische thema's liggen er klodderdik bovenop. Het was zoals Freud hem zelf heeft gezegd toen hij Dali ontmoette: 'Het is niet het onbewuste -dat ik in uw schilderijen bespeur, maar juist het bewuste.'

Toen Salvador Dali op 23 januari 1989 op 84-jarige leeftijd stierf had inmiddels niemand het meer over het werk van de schilder, maar alleen nog over zijn persoon. Elk commentaar dat op 23 januari en de dagen die volgden verscheen, herinnerde eraan dat in het geval Dali zijn leven het eigenlijke kunstwerk is geweest. Als dat waar is, is het niet gek dat we sinds die dag niets meer van Dali hebben vernomen. Het oeuvre is immers met de man overleden. Einde surreële droomschilderijen, groteske lichaamsdelen die met stutpaaltjes overeind worden gehouden (technisch knap getekend, wordt er altijd bij verteld). Het enige dat naijlde was de onuitputtelijke stroom anekdotes. 'Toen ik zes was, wilde ik kok worden, toen ik zeven was Napoleon, en mijn ambities zijn sindsdien alleen maar toegenomen', luidde de eerste zin van zijn autobiografie, verschenen in 1942, toen zijn leven nog niet op de helft was. 'Sommigen mensen schrijven op wat ze hebben beleefd, ik wat ik nog ga beleven.'