"Ik ben een gelukkig mens."
- de Pelle
Uitnodiging
1 juli 1983 - 24 juli 1983
Hof de Bist, Ekeren
Inleiding door Frans J. Wauters
Krantenartikel
"Stijl, een eigen stijl, heeft de Pelle. Steeds valt ons weer op dat Pelgrims zichzelf, of een aspekt van zijn op 't eerste gezicht eenvoudige, maar in de grond complexe persoonlijkheid, in zijn werk heeft uitgedrukt. En dit in zijn eigen stijl. Een stijl waarvoor hij overigens aan niemand schatplichtig is, tenzij dan aan de natuur die gemaakt heeft dat hij is zoals hij is, en dat het hout die structuur vertoont die het vertoont. Die eigen stijl, uitdrukking van zijn persoonlijkheid, maakt hem tot kunstenaar."
- prof. Frans J. Wauters
Brochure
Poster
Inleiding door Frans Wauters
Krantenartikel
Krantenartikel
Maurice Pelgrims, 10 jaar beeldsnijder
Dames en Heren,
“Beeldhouwen is de kunst van de naaktheid. Schilderkunst kan nog verdoezelen en suggereren, inkleden en uitdrukken. Zou beeldhouwkunst een meer oprechte, serene, integere kunst zijn, ook omdat de derde dimensie de plastische mogelijkheden verhoogt en de zuiverheid van inzet en afwerking nog onderstreept?” (Bernard Bonneure: Jacky De Maeyers beeldentuin, Ons Erfdeel, nr. 2/73, blz. 117-120)
Nu willen wij vanavond geenszins herhalen wat anderen reeds over uw leven en werk hebben geschreven, Mijn beste Maurice, te meer daar wij hebben kunnen vaststellen dat zij dat niet altijd met de nodige nauwkeurigheid hebben gedaan. Zo is er eens iemand in geslaagd schrijvende over een tentoonstelling van uw beelden, een ellenlange tekst te plegen over schilderijen en U daarin vooral te beklagen omdat er tijdens de moeilijke oorlogsjaren haast geen borstel of verf te koop was.
Maurice Pelgrims, Dames en Heren, was volgens deze “kunstcriticus” dus wel een erg vroegrijp wonderkind. Hij is immers geboren op 9 september 1941 te Baal, daar ergens tussen Mechelen en Aarschot (en niet in Balen, dat Balen van Walter Van den Broeck, zoals men vaak over hem schrijft). Als ik zijn biografen mag geloven dan is hij uit een soort van familiale solidariteit (of, zoals hij het zelf heeft genoemd: de familiale logica) niet alleen onderwijzer geworden, maar is de familie Pelgrims ook om dezelfde familiale tendens naar Willebroek afgezakt, een broer onderwijzer achterna. Dat Maurice, in een vroeg interview, daarbij vermeld heeft dat het er in eerste instantie op aan kwam om op een ordentelijke manier door het leven te komen, verklaart niet alleen zijn autodidakt-zijn in de kunst, het wijst ook op een verantwoordelijkheidszin die mij persoonlijk sterk aanspreekt.
Begonnen als kunstschilder, en al weet ik dat hij niet graag heeft dat men daarover spreekt, als een goed kunstschilder, is hij op een bepaald moment de materialiteit van het hout gaan ontdekken, omdat hij iets wou doen “waar kracht in zat”. En zo is hij dan beeldhouwer geworden. Zelf noem ik hem eigenlijk liever beeldsnijder. Dit onderscheid tussen de beeldhouwer-steenhouwer en de houten-beeldensnijder is in onze regionen blijkbaar rond 1451 ontstaan ingevolge een onenigheid tussen de beeldsnijders en de metsers; in dat jaar werd het de houten-beeldsnijders immers, volgens de kronieken van de stad Mechelen, toegelaten over te gaan naar de Sint-Lukasgilde der schilders, waarbij zij voortaan zouden zijn aangesloten. De steenhouwers daarentegen bleven lid van het metsersambacht. (Jan Crab: Het Brabants beeldsnijcentrum Leuven, Vrienden van het Museum Leuven, 1977, blz. 61)
Eigenlijk vieren wij vandaag een soort jubileum: Maurice Pelgrims, 10 jaar beeldsnijder. Want als ik mij niet vergis, Maurice, was het in mei 1973 dat je voor het eerst je beelden, toen nog samen met je schilderijen, aan het grote publiek hebt getoond in de gemeentelijke feestzaal te Willebroek; waarbij die beelden allemaal werden verkocht. Dat succes van je eerste beeldententoonstelling moet je er toe aangezet hebben op de nieuwe ingeslagen weg voort te gaan.
Het zou bij gelegenheid van zo’n jubileum allicht niet onzinnig zijn hier een overzicht te geven van de vele groepstentoonstellingen waaraan je hebt deelgenomen en van je vele persoonlijke tentoonstellingen. We gaan dit uiteraard niet doen. De weg van Willebroek, Ruisbroek, Turnhout, Bornem, Merksem, Antwerpen, Deurne, Veurne enz. heeft je vandaag naar dit prachtige kunstcentrum “Hof de Bist” in Ekeren gebracht. Kwade tongen beweren trouwens dat de fusieoperatie Groot-Antwerpen eigenlijk alleen al omwille van dit kunstencentrum is opgezet. Het is, hoe dan ook, door die fusie, voor de stad Antwerpen een prachtige aanwinst aan het toch al rijke kunstpatrimonium.
Spreken over het werk van Maurice Pelgrims, Dames en Heren, houdt het risico in dit werk te kort te doen. Het is er immers in de eerste plaats om gezien te worden, om te betasten, te strelen, te voelen en aan te voelen. Men moet, om het te begrijpen, vooral even in gedachte houden hoe het ontstaat. Het ontstaat vooral erg vroeg in de morgen, om een uur waarop wij over ‘t algemeen nog een rechtvaardigheidsslaapje genieten. Maar het ontstaat bovenal en vooral, vanuit materialen die door velen onder ons nog enkel als brandhout zouden worden gebruikt, omdat de uiterlijke schijn op nutteloosheid en verwording duidt. Maar uit dit dode materiaal (en het moet voor de beeldsnijder goed dood zijn), dat vaak een geschiedenis heeft, zal hij de beelden doen ontstaan die U vandaag, op deze tentoonstelling rondom U ziet. Maurice heeft het zelf ooit eens als volgt uitgedrukt: “Ik zoek in ieder stuk hout wat het verbergt, wat er soms sinds vele honderden jaren, insteekt”. Onder de hand van de kunstenaar onstaat aldus, langzaam, erg langzaam soms, nieuw leven. Het oude, dode hout, wordt opnieuw tot leven geroepen. In deze daad, die van de Schepper gelijk, onderscheidt de kunstenaar zich van ieder van ons. Vooral wanneer hij er in slaagt niet alleen een nieuwe vorm te geven aan het voorheen levenloze, maar er ook toe komt aan die nieuwe, gepolijste of hoekige vorm, een ziel mee te geven. En bezield zijn de werken van de Pelle. Of het nu gaat om een anekdotische kant van zijn werk, waarin meer de nadruk ligt op het “uitbeelden” van wat wij in de dagelijkse werkelijkheid ontmoeten in al zijn liefelijkheid, zijn humor, zijn ironie, zijn droefheid ook, zijn door-de-daagsheid dus, dan wel om het werk waarin hij het diepste van zijn ziel of van zijn gevoel blootlegt, of waarin hij een idee, een wekroep, een protest “ver-beeldt”, steeds valt het ons weer op dat Pelgrims zichzelf, of een aspect van zijn op ‘t eerste gezicht eenvoudige, maar in de grond complexe persoonlijkheid, in zijn werk heeft uitgedrukt. En dit in zijn eigen stijl. Een stijl waarvoor hij overigens aan niemand schatplichtig is, tenzij dan aan de natuur die gemaakt heeft dat hij is zoals hij is, en dat het hout die structuur vertoont die het vertoont. Die eigen stijl, uitdrukking van zijn persoonlijkheid, maakt hem tot kunstenaar.
Marcel Duchateau heeft dit aspekt van het kunstenaarschap, in zijn zopas verschenen boek over Jef Van Grieken, op treffende wijze uitgedrukt waar hij zegt: “Artistiek gezien is het thema dat in prent of schilderij - of in één van de andere beeldende kunsten - behandeld wordt van bijkomstig belang. Van beslissende betekenis is de stijl, niet het onderwerp, die het onuitwisbaar merkteken is van elke artiest. Wie geen stijl heeft, hoe verbluffend zijn vakmanschap ook moge zijn, heeft geen artistieke persoonlijkheid en verdient niet de naam van kunstenaar.” Tot daar Marcel Duchateau. (Marcel Duchateau: Jef Van Grieken, Lannoo, Tielt, juni 1983, blz. 17)
Maar stijl, een eigen stijl, heeft de Pelle. Dank U Maurice, omdat U er vandaag weer van laat genieten. Aan U Dames en Heren, om dat vanavond met ons te doen. Ik dank U.
Ekeren, 1 juli 1983
Prof. Frans J. Wauters
Inleiding door Frans Wauters