1963 was een belangrijk jaar voor Maurice: hij kocht toen zijn eerste schilderdoeken en zijn eerste assortiment olieverf. Jarenlang heeft hij geschilderd en pas in 1971 is hij aan het beeldhouwen begonnen. Het meest frapperend in Maurice’s schilderijen is de inhoud en de sfeer ervan: een geladen sfeer van symboliek en mysterie; menselijke passies onuitgedrukt maar voelbaar in de vervreemde, soms surrealistische decorbouw; het gebruik van donkere en sombere kleuren geeft aan het geheeld een nog diepere dimensie.
Portret met oeverzwaluw (1968)
Bokser, die omwille van de roem alle menselijkheid in de ring heeft verloren, zonder evenwel zijn menselijke kwetsbaarheid (bril) te hebben achtergelaten.
Oeverzwaluw geldt als vergelijking met het mooie, harmonische dier en de afschuwelijke, verdierlijkte mens.
Naakt met kettinkje (1967)
Shockerende, uitdagende houding met een misprijzende blik. Ze voelt zich beter dan de geilaards die haar aangapen met uiterlijke verwachting maar innerlijke met moeite ingehouden drift.
De blik (1968)
Evenals "op de vinger zuigen" is dit een reactie op enkele voordien geschilderde buitensporig afgrijselijke gezichten. Dit werk heeft enkel als doel te behagen.
De pantokrator (zelfportret, 1970)
De schilder mag zich afwenden van de traditieloze kunst wanneer hij zelf maar genoeg zelfvertrouwen heeft om op een ingeslagen weg voort te gaan. Hij moet de kracht bezitten om geheel afgezonderd een eigen wereld, ontsproten uit zijn ziel, te besturen en in de juiste richting te leiden (onverbiddelijk, zonder toegevingen = pantokrator).
Golgotha (1968)
De wetsdienaar komt met zijn vracht mensenresten van de executieplaats.
(Deze pagina wordt nog aangevuld)