De Introducé II

. . . .

Binnen een week ontving Hendrik een keurige brief van Fried Air Consultancy, waarin hij bedankt werd voor de getoonde belangstelling. De keuze was op een andere kandidaat gevallen. Hij voelde slechts kort een teleurstelling. De baan had hem heel leuk geleken, maar de sfeer in het bedrijf stond hem niet aan.

Aan de keukentafel bladert hij door de krant. Vooral de vacatures leest hij aandachtig. Zo nu en dan droomt hij weg na het lezen van zo’n advertentie. Hij ziet zichzelf al in de adviesrol: Een vergadering met de directie en het management van een grote onderneming, waarin hij zijn bevindingen, conclusies en aanbevelingen presenteert. Een strakke presentatie met functionele animaties, waarvan door iedereen ademloos kennis wordt genomen.

Die mijmeringen zweven in zijn gedachten terwijl hij naar het brandgat in het tafelkleed staart. Dat tafelkleedje ligt er al zolang Hendrik zich kan herinneren. Ooit heeft zijn vader daarop de krant uitgevouwen en tijdens het lezen vuur van zijn sigaret gemorst. Het brandgat heeft toen met zekerheid een grote ruzie tussen zijn ouders veroorzaakt.

Hendrik kijkt op de klok en ziet dat het tijd is om te gaan. Vanavond is de vaste bloemschikavond en hij heeft beloofd er op tijd te zijn. De sollicitatie heeft weliswaar niet tot een andere baan geleid, maar wél tot een potentieel nieuw lid van de bloemschikclub. Justin, de enthousiaste receptionist van Fried Air, komt een keertje de sfeer proeven. En als het hem bevalt zal hij misschien wel lid willen worden. Dát is wel een bijzondere aangelegenheid, omdat de groep al een tijd onveranderd is.

Een korte autorit brengt hem bij de kerk, en tot zijn verbazing is het daar nogal druk. Veel meer auto’s dan gewoonlijk en er lopen allerlei mensen in en uit het gebouw. Hendrik meent zelfs een brandweerman te zien. Als hij van de parkeerplaats naar de kerk loopt ziet hij de neef van Willem, gehuld in een lichtgevend fel geel hesje en een witte veiligheidshelm op het hoofd. Dat kan niet veel goeds betekenen. Hendrik hoort al snel van één van vele omstanders dat de kerk niet mag worden betreden. Er is een enorme lekkage geweest. Vele duizenden liters water liggen op de vloeren en plafonds. Enkele plafondplaten zijn zelfs al onder de waterdruk bezweken. Herhaaldelijk worden mensen door de neef gesommeerd het rampgebied te verlaten.

Kosters van kerken, conciërges van scholen, beheerders van sporthallen en parkeerpolitie hebben één ding gemeen: Veelal zijn het ‘mannetjes van niets’ die genoegen putten uit de status en autoriteit die hun beroep met zich meebrengt. Thuis hebben ze doorgaans niets in te brengen, maar dat wordt in werktijd ruimschoots gecompenseerd. Zeker wanneer er sprake is bijzondere omstandigheden die het dragen van een pet of hesje legitimeren. Dán gaan alle remmen los en volgen de dictatorisch klinkende bevelen elkaar in rap tempo op. Degene die zich door alle rood-witte linten een weg baant om even een bezoek aan het toilet te brengen, kan rekenen op een fikse uitbrander.

Samen met de inmiddels gearriveerde andere schikkers, aanschouwt Hendrik het tafereel. Even na het tijdstip waarop ze normaliter de koffie zouden drinken, keren zij allemaal weer huiswaarts. Hij beseft nu pas dat Justin er nog niet is, en kijkt nog eens goed rond. “Hmm vreemd, hij was zo enthousiast”, mompelt Hendrik in zichzelf. Hij draait zich om en wandelt teleurgesteld naar zijn auto.

“Hé Hendrik”, klinkt het plots achter hem. Hendrik herkent de stem van Justin en keert zich om. Op een afstandje komt Justin aangelopen. Oók de tred wordt herkend, maar Hendrik heeft geen gelegenheid om dat te zeggen. “Ik was veel te laat van huis gegaan, om de goede bus te halen. Toen ben ik maar via het station gegaan, maar doordat ik dan twee bussen moest hebben duurde het allemaal veel langer. Maar goed, ik ben er nu toch nog bijna op tijd. Waar is het eigenlijk? Toch niet hier hè? Dan gaat vast niet door. Ik zag al van afstand dat hier iets niet klopte.”

Justin moet ademhalen en dat geeft Hendrik de gelegenheid om wat te zeggen. “Nee, het gaat inderdaad niet door. Er is een lekkage geweest en nu staat alles blank. Ik ging net weer naar huis. Ga je even mee voor een kopje koffie? Dan ben je niet voor niets deze kant op gekomen.” “Dat is goed, lijkt me heel leuk”, antwoordt Justin.

Tijdens de korte rit naar zijn huis luistert Hendrik naar verhalen over de nieuwe collega van Justin. Er is een vrouw aangenomen en dat vindt hij eigenlijk maar niets.

Hendrik betrapt zichzelf erop dat hij maar half luistert naar wat Justin vertelt, maar wél luistert naar de stem. Een aangename stem, die hem bij de eerste ontmoeting had getracht gerust te stellen. Oók bemerkt Hendrik dat hij zich ontspannen voelt in het gezelschap van Justin. Er bekruipt hem een aangenaam gevoel, dat hij al jarenlang niet had waargenomen of had willen waarnemen. Hoe kan dat nu ineens, nu hij bij Justin in de auto zit? De aanrakingen van Justin, die tijdens het vertellen regelmatig zachte tikken op schouder, arm en bovenbeen uitdeelt, laten zijn bloed sneller stromen. Een ongewenste en onbegrepen opwinding maakt zich van hem meester. Hij durft hem niet meer aan te kijken en concentreert zich op de weg.

Thuis aangekomen laat hij Justin voor hem naar binnen gaan. Hij ziet hoe de jas aan de kapstok wordt gehangen en zelfs dát voelt goed. Hij beseft dat Justin de laatste paar minuten niets meer heeft gezegd. Dat ze beiden stil zijn geweest en het directe contact hebben gemeden. Hendrik voelt een toenemende onwennige spanning. De deur van de keuken staat half open en als vanzelf gaat Justin er naar binnen.

“Wil je koffie of iets anders drinken?” Deze vraag komt er spontaan uit terwijl Hendrik achter Justin de keuken binnenloopt. Bij de halverwege de keuken blijft Justin staan en draait zich om. Ze staan nu pal tegenover elkaar en de blikken ontmoeten elkaar. “Ik wil geen koffie. Ik wil jóu” zegt Justin en hij neemt Hendrik’s hoofd in zijn handen en zoent hem hartstochtelijk. De in zo korte tijd opgebouwde spanning lijkt zich te móeten ontladen. Hendrik neemt zijn bezoeker in de armen en drukt hem tegen de keukentafel. De krant belandt op de grond, maar de gedachten aan een boze moeder komen niet bij Hendrik op. De roomblanke billen van Justin ontnemen hem de aanblik van het brandgat. Een luidruchtige maar bovenal gepassioneerde vrijpartij speelt zich af tegen het decor van geruite theedoeken en delftsblauwe eierdopjes.

Nadat de druk van de ketels is, constateert Hendrik dat het brandgat niet meer de enige reden is om eens van kleedje te veranderen. “Heb je een wit wijntje in huis?” vraagt Justin. “Natuurlijk,” antwoordt Hendrik en vraagt: “En, wat denk je? Lijkt het je wat om bij ons te komen bloemschikken? Het is wel eens tijd voor een nieuw lid.”