Nakula

Nakula. Een van de Pandava-broers. Zie Mahabharatha. namasmarana. God gedenken door Zijn Naam – een van de belangrijke stappen van spirituele discipline om Gods genade te verkrijgen en vooruitgang te boeken op de spirituele reis. Nala. Koning van Nishada en echtgenoot van Damayanthi; verloor zijn koninkrijk met dobbelstenen. Nalayani. Eerdere geboorte van Droupadi, die getrouwd was met de bejaarde, door lepra geteisterde wijze Maudhgalya. nama. naam. Namadev. Hindoe-heilige-dichter in de 13e en 14e eeuw. nama-smarana. Herinnering aan Gods naam. nama-yajna. Offer alleen in naam. Nanak. 15e-eeuwse grondlegger van de Sikh-religie. Nandanar. Grote 13e-eeuwse toegewijde van Siva, geboren in de arbeiderskaste (sudra). Door toewijding overwon hij alle obstakels en versmolt hij met God in de tempel in Chidambaram. Nandi. Shiva's stier. Nandini. Fantastische koe van de wijze Vasishta die alle verlangens schenkt. Nandiswara. God, Heer van alle schepselen; Shiva. Narada. Salie-bard; reisde de wereld rond terwijl hij Narayana zong. Beroemd om het creëren van geschillen, resulterend in oplossingen voor de spirituele vooruitgang of overwinning van de deugdzamen. Expert in het recht en auteur van teksten over dharma. Narada-parivrajaka Upanishad. De Upanishad van de wijze bedelmonnik Narada. narak. Hel. Narasimha. Man-leeuw. Een van de tien Avatars van Vishnu. Narayana. De Oerpersoon, de Heer, Vishnu. Nasthika. Atheïst. neem. De margosaboom, die een hardnekkige gom uitstraalt en een bittere bast heeft die als tonicum wordt gebruikt; de vruchten en zaden ervan hebben geneeskrachtige eigenschappen. Nethi. Niet dit. nethra. Oog. nir-guna. Zonder kwaliteiten, attribuutloos. nir-gunopasana. Contemplatie op de vormloze Allerhoogste. nishchitha-jnana. Onweerlegbare wijsheid. nithya. Eeuwig, blijvend. nithya-anushtana. Riten en geloften voorgeschreven voor dagelijkse naleving. nivritti. Terugtrekking, onthechting, verzaking.