achara-dharma

achara-dharma. Goed gedrag. acharya. Spiritueel leraar, leermeester. een-dharma. Slecht, onrechtvaardigheid. adi-Atma. Heeft betrekking op de individuele ziel, geest of manifestatie van het allerhoogste Brahman. adi-atmisch. Met betrekking tot adi-Atma. adwaitha. Non-dualisme, monisme, de leer dat alles God is, de filosofie van de absolute eenheid van God, ziel en universum. Agni. God van vuur; het vuurelement; naam voor vuur wanneer het buiten zichtbereik is. Aham Brahmasmi. “Ik ben Brahman.” Een van de grote Vedische aforismen (mahavakyas). ahamkara. Ego, eigenliefde, egoïstische individualiteit. ahimsa. Geweldloosheid. a-jnana. Onwetendheid, domheid. a-jnani. Onwetend persoon. akasa. Ruimte, ether, de subtielste vorm van materie. alaya. Huis, woning. Ambarisha. Vrome koning van de Ikshvaku-dynastie. Zoon van Prasusruka en vader van Nahusha. a-mritha-dharma. Onsterfelijke dharma. a-mritha-putra. Zoon van eeuwige goddelijkheid. Amsumanta. Koning van de zonnedynastie; deugdzame zoon van Aswamanja en kleinzoon van Sagara. Ananda. Goddelijke gelukzaligheid. Het Zelf is onvermengde, eeuwige gelukzaligheid. Genoegens zijn slechts de vage en vergankelijke schaduwen ervan. Anasuya. Vrouw van de wijze Athri en moeder van Dattatreya; een incarnatie van de Drie-eenheid. an-atma. Niet Atma, of niet-Zelf. anthah-karana. Innerlijke psychosomatische viervoudige instrumenten van geest, intellect, geheugen en ego. a-nyaya. Onrecht. apana. De neerwaartse lucht, die via de anus naar buiten gaat. Aranyaka's. Religieuze of filosofische teksten die nauw verbonden zijn met de brahmanen, ofwel in het bos gecomponeerd of daar bestudeerd. Aranyaparva. Eerste deel van het derde boek van de Mahadhundhamara; bevat voorspellingen van de Kali yuga. archaka. Aanbidder. arishadvarga. Zes innerlijke vijanden van de mens, nl. lust, woede, hebzucht, waanvoorstellingen, trots en haat. artha. Rijkdom, voorspoed, materieel object, ding, doel, doel, verlangen. Aryan. (a) Letterlijk nobel. (b) Volger van het Vedische of spirituele pad. (c) Oude bewoners van India die de Rig-veda schreven; de belangrijkste stam was die van de Bharata's. Arjuna. Krishna's discipel, in de Bhagavad Gita; derde van de vijf Pandava-broers. Zie Mahabharatha. a-sura. Demon; De term ontstond toen Diti’s zonen weigerden de goddelijke drank (suraa) te drinken die werd aangeboden door Varuni, de dochter van Varuna. Asrama. Een levensfase, één van: student, huisbewoner, kluizenaar en verzaker. asthika. Gelovige; theïst; Godvererende persoon. Aswamanja. Koning van de zonnedynastie; slechte zoon van Sagara en Kesini; door zijn vader verdreven vanwege zijn wreedheid. Aswapathi. Heer van de paarden, zwager van Dasharatha, de vader van Rama. Atharva-veda. De vierde Veda. Atharva betekent ‘vierde’. Stabiel, onbewogen persoon, van stabiele aard. Atri. Een wijze; vader van Dattatreya. Atma. Zelf; Ziel. Het zelf, met beperkingen, is de individuele ziel. Het zelf, zonder beperkingen, is Brahman, de Allerhoogste Realiteit. Atma-dharma. Atmische plicht, goddelijke plicht. Atma-jnana. Kennis van zelfrealisatie; bewustzijn van Atma. Atmarama. Eeuwige gelukzaligheid; Rama in het hart. Atma-suddhi. Zelfzuivering. Atma-swarupa. Belichaming van het allesdoordringende goddelijke Zelf. Atma-thathwa. Ware aard van Atma, het Atmische Principe. Atma-vidya. Kennis van de allerhoogste realiteit of Atma. Atmisch. Van of gerelateerd aan het Atma. Aum. Om; Benaming van de Universele Brahman; heilig, oergeluid van het universum. Avatar. Incarnatie van God. Elke keer dat het dharma afneemt, komt God naar de wereld en neemt een lichamelijke vorm aan om de goeden te beschermen, de slechten te straffen en het dharma te herstellen. Een Avatar wordt geboren en leeft vrij en is zich altijd bewust van Zijn missie. Door Zijn voorschrift en voorbeeld opent Hij nieuwe wegen in spiritualiteit, waarbij Hij Zijn genade over iedereen uitstort. a-vidya. Onwetendheid. ayurveda. Klassieke Indiase medische kennis; wetenschap van gezondheid en een lang leven.