het Broederkerkhof

Ook voor de overleden monniken werd goed gezorgd. Zij werden te rusten gelegd op het kleine kerkhof tegenover het koor van de Broederkerk. Onder het plaveisel van de huidige Botermarkt zijn ook nu nog Minderbroeders te vinden.

Pleinen voor markten en kermissen waren in een middeleeuwse stad als Kampen bijna niet aanwezig. Vrij snel na de Reformatie richtte het stadsbestuur de tuinen van het klooster in als marktplaats. In het voorjaar van 1592 werd het Broederkerkhof ‘opgesuyvert’, zoals de stadsrekening dit noemt en de ringelmuur afgebroken. Op het zo ontstane pleintje werd een nieuw vleeshuis gebouwd. Al in de tweede helft van de 17e eeuw lijkt dit vleeshuis zijn functie verloren te hebben. In 1663 werd de markt voor slagjes, waar boter, eieren, melk en gevogelte werden verkocht, van de Vispoort overgeplaatst naar het pleintje rond het vleeshuis. Dit verklaart de huidige naam van het pleintje: de Botermarkt.

In 1861 werd het vleeshuis afgebroken en vervangen door een overdekte markt rustende op eikenhouten palen, die op zijn beurt in 1893 het veld moest ruimen.

©cultuurZIEN, 2022

1834: Latijnse school samengevoegd met Franse school

1843: interieur Broederkerk vernieuwd door N. Plomp

1849: verplaatsing orgel Broederkerk naar huidige locatie

1850: 't Collegie wordt hotel Pays-bas; bouw 2e concertzaal in binnenhof

1858: Hauff wordt organist van de Broederkerk

1890: sloop van de refter en oude concertzalen voor bouw Stadsgehoorzaal

UIT DE KAMPER COURANT VAN 13 FEBRUARI 1856:

''In het laatst van de 15e eeuw, woonde te Kampen een gierige, onverdragelijke, twistzieke bejaarde Jonkvrouw uit het geslacht der Tengnagels, die met hare naaste betrekkingen in gedurige oneenigheid leefde, en slechts met eene vertrouwde vrouwelijke dienstbode huisde, aan deze vermaakte zij bij testament een groot gedeelte van hare onroerende goederen van welker opbrengsten aan haar een onbekrompen bestaan verzekerd werd; doch, onder het voorwaardelijk beding, dat deze beloofde na haren dood te zullen zorgen, dat alle kostbaarheden en schatten mede in de kist ter aarde besteld werden, en noch de familie, noch de geestelijkheid of de kerk, zich met hare schatten zouden verrijken. En om deze belofte te kunnen voldoen, vond de dienstmaagd zich bij het overlijden der Jonkvrouw in de gelegenheid om alleen bij het lijk e waken. Na afloop der begrafenis, zouden echter de erfgenamen in den boedel te vergeefs naar alle aan hen bekende kostbaarheden en voorwerpen van groote waarde; en daar gedurende de ziekte, niemand bij de zieke was toegelaten geworden, dan een Minderbroeder die de geneeskunde uitoefende, benevens de Priester zoo werd de diensbode beschuldigd van ontrouw; en genoodzaakt zich met eede van deze verdenking te zuiveren waarmede de erfgenamen zich moesten vergenoegen evenwel werden alle mogelijke onderzoekingen bewerkstelligd, om den schat meester te kunnen worden. Intusschen voelde de dienstbode zich niet gerust nadat zij bij eede hare onbekendheid had verzekerd, waarop zij haren biechtvader verzocht: aan de erfgenamen aanteraden om het lijk te laten opgraven. Dit geschiedde, en hierbij ontdekte men, dat het lijk van de ingewanden was ontdaan en de bewuste schatten daarvoor in de plaats aanwezig waren. De verontwaardiging der erfgenamen over deze handelswijze zoowel als over het weigeren der biecht en de laatste genademiddelen der stervenden, kende geene grenzen en men besloot deze geschiedenis tot afschuw voor het nageslacht te bewaren, door den grafsteen, op welken de toestand van het lijk in verheven beeldwerk werd getoond, en om de listigheid der overledene aanschouwelijk te maken, werd het regter been als met eene slang omslingerd daarbij voorgesteld''.

De besproken grafzerk is bij een renovatie van de vloer in november 2011 teruggevonden en zichtbaar voor bezoekers in de Broederkerk neergezet.

© cultuurZIEN, 2022