De Ziekenzaal

Weinig bezoekers van de Stadsgehoorzaal zullen vermoeden dat op deze plek eeuwenlang zieken werden verpleegd. In een laag gebouw naast de kerk verzorgden de kloosterlingen hun zieke medebroeders. In 1592 werd de ziekenzaal ingericht tot Stadsziekenhuis. Het was het stadsbestuur dat besloot over opname in het ziekenhuis en dat via voorstanders de financiën beheerde. De vaste inkomsten van het voormalige klooster werden gebruikt om de kosten van het ziekenhuis te dekken. De dagelijkse leiding was in handen van de binnenmoeder, vaak een weduwe. In geval van een echtpaar liep de man kans op ontslag na overlijden van de binnenmoeder. Het binnenmoederschap of ‘bewaerdese’ of ‘vrouw in ’t Sieckenhuys’ was een belangrijke, vrij zelfstandige funktie. Voor het verplegen van de opgenomen zieken was geen verdere opleiding vereist. Wel lijkt het een fysiek zware taak te zijn geweest. Het stadsziekenhuis was een soort verpleeghuis voor de burgerij, speciaal voor de min- en onvermogenden waarvoor thuis geen goede verpleging mogelijk was. Van een artsenbezoek of het verstrekken van medicijnen wordt in de door het stadsbestuur opgestelde ‘ordre van ’t Sieckenhuys’ uit 1656 niet gerept. In 1796 werd het stadsziekenhuis samengevoegd met het Pesthuis en worden de patiënten naar het Pesthuis aan de Vloeddijk overgebracht. In 1804 besloot het stadsbestuur het ziekenhuisgebouw af te breken en op de vrijgekomen plek een concertzaal te bouwen.

Het ontwerp werd geleverd door stadstimmermeester A.M. Sorg (1738 – 1825) en was geïnspireerd op het zalencomplex ‘Felix Meritis’ in Amsterdam. In het bestek wordt nauwkeurig beschreven wat moest worden afgebroken vóór met de eigenlijke bouw kon worden begonnen en dat alle sloopmateriaal soort bij soort op de Burgwal gezet moest worden, ten behoeve van de stad. Uit de raadsnotulen van 1850 blijkt dat de concertzaal niet meer aan de eisen van die tijd voldeed. Stadstimmermeester N. Plomp kreeg de opdracht een tweede zaal te ontwerpen, die achter de oude concertzaal in het binnenhof kwam te liggen. Op woensdag 13 november 1850 werd deze nieuwe zaal feestelijk geopend. In 1873 sprak men opnieuw over de concertzalen, maar de zaak werd op de lange baan geschoven.

Op de tekening Felix Meritis in Amsterdam.

Het zou nog tot 1888 duren voordat het raadslid Boele met zijn plan kwam om de bouw van een school aan de Nieuwe Markt te combineren met de verbetering en uitbreiding van de concertzalen. Tijdens de raadsvergaderingen werd de ook in Kampen steeds sterker opkomende conservatieve, Calvinistische geest merkbaar. Enkele raadsleden waren van mening dat er in Kampen geen behoefte was aan een schouwburg en dat toneel een slechte invloed had op het volk. Na 1890 spreekt men alleen nog van een stadsgehoorzaal. Het ontwerp voor de Stadsgehoorzaal is van Chr. H. Holgen (hieronder).

De aardige gevel is een samenraapsel van alle in die tijd gangbare neostijlen: renaissance, barok en classicisme. Opmerkelijk zijn de invullingen van het timpaan en de vensterbogen met graffito, een uit Italië afkomstige techniek. Bij graffito worden over een donkere verflaag enkele lichtere kleuren aangebracht, die voor het zichtbaar maken van de afbeelding weer gedeeltelijk worden weggekrabd. Boven de ingang aan de Burgwal werd een woning gebouwd voor de conciërge, rechts van de ingang kwam de damessalon en links de kleine zaal. Haaks op deze ingangspartij kwam in het vroegere binnenhof de grote zaal met het toneel en de kleedkamers te liggen. Voor de bouw van de Stadsgehoorzaal werden de hoekkamer (voormalig Refter) en beide bestaande concertzalen afgebroken. Op 18 november 1891 werd de nieuwe Stadsgehoorzaal geopend.

Pas in 1973/74 volgde opnieuw een ingrijpende verbouwing van de Stadsgehoorzaal. De school aan de Nieuwe Markt werd bij de Stadsgehoorzaal getrokken, zodat ruimte voor de noodzakelijke uitbreiding ontstond. In de school kwam beneden een tweede foyer en boven een kleine zaal, het Vestzaktheater. De conciërgewoning werd in gebruik genomen als directiekantoor en de damessalon veranderde in een garderobe. In 1988 werd de conciërgewoning verbouwd tot werkbare kantoorruimten, de toegang tot het balkon verbeterde en kwam er boven een derde foyer bij. Inmiddels is weer een eeuwwende gepasseerd en de Stadsgehoorzaal voldoet, na een grote verbouwing in 2005/06, aan de gestelde ARBOeisen voor het personeel. Bij deze laatste verbouwing kwamen Jugendstilbeschilderingen te voorschijn, daterend uit de bouwperiode van de Stadsgehoorzaal. Het opnieuw aanbrengen van deze Jugendstilmotieven en -kleuren in de grote zaal, brengt de hedendaagse bezoekers weer een beetje terug in de zwierige grandeur, waarmee het theater door de architect Holgen ontworpen was.

©cultuurZIEN, 2022

1618: Janneke Eilandt benoemd tot ''vrouw in 't Sieckenhuys''

1627: moestuin Minderbroeders wordt Nieuwe Markt

1630: keuken en eetzaal Minderbroederklooster omgevormd tot Statenzaal

1631: nieuwe , fraai vormgegeven toegangen voor de Latijnse school en Statenzaal

1646: kapel Heiligegeestgasthuis brandt af, start bouw Nieuwe Toren

1648: Vrede van Munster en opheffing Hanzeverbond

KAMPER REDERIJKERS, 1930

Op 17 mei 1927 stond in de Kamper Courant de aankondiging van de voorstelling ‘De spaak in het wiel’ van Jo van Ammers-Küller door de Kamper Rederijkers. De hoofdrollen werden gespeeld door de plaatselijke coryfeeën Annie van Elburg (geboren Koopmans) en Zwaan Krediet. De regie was in handen van Herman Deinum, zoon van de toenmalige uitbater van de Stadsgehoorzaal. Later zou hij nog directeur worden van de Stadsschouwburg en Concertzaal in Haarlem. Het archief van de Kamper Rederijkers biedt geen informatie over het ontstaan van de vereniging. Pas in 1950 is er sprake van statuten. Het doel van de vereniging was dan ‘de beoefening van de toneelspeelkunst en de voordrachtskunst, het bevorderen van het gezellig samenzijn en het steunen van liefdadigheid’. In de praktijk kwam dit neer op het houden van leesavonden en toneeluitvoeringen. Met deze doelstelling lijkt de vereniging de 16e eeuwse traditie van de rederijkers te willen laten herleven. Tijdens de leesavonden werden toneelstukken en poëzie ingeleid, voorgelezen en besproken. Het beoefenen van de toneelspeelkunst kwam neer op het uitvoeren van zo’n twee voorstellingen per jaar. In de jaren ’50 van de 20e eeuw was de belangstelling voor de donateurvoorstellingen zo groot, dat de Stadsgehoorzaal steeds twee avonden kon worden afgehuurd. Als amateurvereniging hebben de Kamper Rederijkers altijd een bijzondere positie gehad in het culturele leven van Kampen. Van de leden eiste men een actieve betrokkenheid bij de vereniging. Voortdurend werd gestreefd naar het op een hoger niveau brengen van het plaatselijke culturele leven. Ook werkte men aan een zekere mate van professionalisering. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de betrokkenheid van de pas afgestuurde acteur Henk van Ulsen bij een aantal uitvoeringen. Van onschatbare waarde voor de Kamper Rederijkers was de inzet van het artistieke gezin Koopmans geweest. De zussen Annie en Ali, de broers Hennie, Jan, Frits en Siem, maar ook de aangetrouwde familie en de kinderen werden betrokken in het leven met de Kamper Rederijkers. In de modevakschool van moeder Koopmans, waaraan Annie als lerares fijne handwerken verbonden was, werden bij het naderen van een voorstelling met vele helpende handen de nodige toneelkostuums in elkaar genaaid. Vanaf 1970 ging de vereniging langzaam achteruit. De betrokkenheid van de nieuwe generatie amateur-toneelspelers was minder groot, dan die van de oude garde. Andere verplichtingen als sport en studie werden nu ook belangrijk gevonden. In 1989 kon de vereniging de bezetting voor een toneelstuk van Noel Coward niet meer rond krijgen. Een jaar later werd unaniem besloten de Kamper Rederijkers op te heffen. Annie van Elburg was gedurende het hele bestaan van de Kamper Rederijkers, vanaf 1927 tot 1990, lid van de vereniging.

© cultuurZIEN, 2022