De Broederkerk

De Minderbroeders hielden zich vooral bezig met de zielzorg van de burgerbevolking. Geen wonder dat de Broederkerk gebouwd is als een ware preekkerk: twee hallen, afgesloten met een dubbelkoor. Het koor lag hoger dan het schip van de kerk. In de archieven is sprake van een hoofdkoor en de kerk lijkt aan Maria gewijd te zijn. Het is vrijwel zeker dat dit hoofdkoor, waar de mis werd opgedragen en de broeders hun koorgebeden hielden, langs de Broederstraat lag. De dakruiter die de scheiding tussen kerkhal en priesterkoor aangeeft staat aan deze zijde van het dak. Ook bepaalden Schepenen en Raden in 1507 ‘dat men in dat huse opten hoeck vanden Broederstrate tegen dat choer over’ en ook in andere huizen in de nabijheid geen smeden mogen wonen ‘omdat die dienst godes ten observanten doir sulken geruchte niet verstoirt sal worden’. In 1387 blijkt in het koor een koorgestoelte aanwezig te zijn voor de monniken. In 1423 is er sprake van een koorhek en nog weer later van een oksaal, een galerij waarop zangers konden plaatsnemen. In de rekeningen van de kerkmeesters worden regelmatig uitgaven gedaan voor olie, gebrand bij het heilige sacrament in het koor, zoals ook nu nog steeds in katholieke kerken een godslamp in het koor brandt.

Het is heel goed mogelijk dat de ruimte onder het tweede, noordelijke koor werd gebruikt als sacristie, de kamer waar de priesters zich klaarmaken voor de mis. De bovenzaal zou dan in gebruik kunnen zijn geweest als Librije, bibliotheek. In de rekeningen van de kerkmeesters wordt steeds gesproken van ‘op de librije’. Het Kamper klooster was opgezet als studiehuis, waar jonge kloosterlingen werden opgenomen om zich voor te bereiden op het priesterschap. Een royale bibliotheek was hiervoor onmisbaar.

De Kamper bevolking kwam uitsluitend in de beide kerkhallen. De missen werden staande bijgewoond, maar al voor de Reformatie is er sprake van vrouwenbanken. In de kerk stonden meerdere altaren, er hingen heiligen beelden en er was een preekstoel. De gewelven waren beschilderd met bloemenranken in rood en bruin. De pilaren droegen kapitelen met Romaans beeldhouwwerk.

In de Broederkerk begraven worden kostte in 1421 twee kronen, voor een plekje in het noordelijke koor moest vier kronen worden neergeteld. Vrijgesteld van betaling waren de rector van de Latijnse school en de schoolmeesters met hun gezinnen. Na de Reformatie kwamen hier de predikanten nog bij. De ouden van dagen uit de Gasthuizen en Vergaderingen werden pro Deo begraven. Het tegelijkertijd begraven van twee, drie of zelfs vier kinderen uit één gezin wijst vooral op het heersen van de pest. Een dergelijk triest geval was het gezin van wachtmeester Willem Jansz.. In 1636 werd de gehele familie bestaande uit ouders en vijf kinderen begraven. In de jaren 1624, 1625 en 1632 waren hen al zeven andere kinderen uit het gezin voorgegaan. Ook het laten vervaardigen van een fraaie grafzerk kostte een flinke som geld. Het zal duidelijk zijn dat alleen de rijkere burgers hiervoor voldoende penningen bezaten. Op 12 november 1633 vermeldt het begraafregister van de Broederkerk de volgende betaling voor de begrafenis van Janneke, de weduwe van Johan Dercks: ‘voer den eygendomb van zeckere groeve in de Broederkercke gedeckt met eener witten steen voor denselve steen betalt 25 goltgulden ende groeve elfft goltgulden maeckende an 50 Carolusgulden en acht stuyver’. In haar niet onbelangrijke functie van stadsapotheker verdiende Beatrix Avercamp in deze zelfde tijd 42 Carolusgulden per jaar.

Na de Reformatie werd de Broederkerk in opdracht van het stadsbestuur ontdaan van alle altaren en beelden en toegewezen aan de gereformeerden. Uit de stedelijke rekeningen blijkt dat de kerk regelmatig opgeknapt werd. Veel voorkomende posten zijn het witten van de kerk en de werkzaamheden aan de steeds weer verzakkende zerkenvloer. Het Drapeniersgilde schonk in 1648 een kroonluchter aan de Bovenkerk én aan de Broederkerk. Al voor de Reformatie bezat de kerk een groot orgel. In 1592 werd het kleine orgel uit de Buitenkerk overgebracht naar de Broederkerk. In 1683 besloot het stadsbestuur de boete van 500 gulden die zij aan ‘twee paepsche priesters’ had opgelegd, te besteden ‘tot het repareren van het orgel in de Broederkerk’. In het midden van de 17e eeuw kreeg de kerk glas-in-loodramen. In 1809 vond opnieuw een flinke renovatie plaats: de raamkozijnen werden vervangen en de ingang aan de Broederstraat verplaatst (huidige situatie). Het fraaie klokkentorentje werd gerestaureerd, maar moest in 1843 wijken voor een dakruiter. In de jaren ’40 van de 19e eeuw pakte men tenslotte de inrichting van de kerk grondig aan. Kerkvoogd en stadstimmermeester Nicolaas Plomp (1782 – 1852) ontwierp een nieuw interieur, met de voor die tijd karakteristieke amfitheaterachtige opstelling. Ook het orgel werd gerestaureerd en naar de huidige plek overgebracht. Vandaag ademt de Broederkerk nog steeds deze verstilde 19e eeuwse sfeer van Nicolaas Plomp en zijn medekerkvoogden.

©cultuurZIEN, 2022

1438: Minderbroeders, die in 1425 het klooster verlaten hadden, keren weer terug

1441: toetreding van Kampen tot het Hanzeverbond

1448: bouw eerste IJsselbrug bij Kampen in vijf maanden

1454: jaarlijks worden in Kampen vier jaarmarkten gehouden

1455: pater Brugman bezoekt Kampen en preekt gedurende drie weken vele uren

1458: pater Brugman bezoekt Kampen opnieuw

REVOLUTIE OP Z’N KAMPERS, 1795

In januari 1795 zijn Schepenen en Raden ‘ten uitersten aangedaan door de situatie, waarin het Lieve Vaderland zich op dit oogenblik bevind’. De troepen van de Franse generaal Pichegru stonden toen al in Utrecht. Nu steken ook in Kampen de Patriotten hun hoofd op. Op 25 januari kwamen de verschillende burgergenootschappen ‘in het diepste geheim’ bijeen. Naar goed vaderlands gebruik benoemden zij een commissie die de revolutie moest voorbereiden. Het bleek echter dat het stadsbestuur regelmatig op de hoogte werd gehouden over wat in de commissie besproken was. Achterdochtige lieden uit het lagere volk vermoedden dat de omwenteling een doorgestoken kaart zou blijken te zijn. Zij organiseerden zich in een genootschap van volkse elementen, dat talrijke aanhangers bleek te hebben. De andere partijen zagen zich gedwongen ook dit genootschap uit te nodigen voor de vergaderingen. Gezien het grote aantal vertegenwoordigers viel de keuze op de Broederkerk als vergaderzaal. Hier in vergadering bijeen verkozen zij op 28 januari een Comité Revolutionair, bestaande uit acht personen. Comitélid en progressief predikant J. Kantelaar ontsloeg een dag later uit naam van het volk de hele Magistraat en de Gezworen Gemeente. ‘Eindelijk is het tijdstip daar, Medeburgers, dat het volk van Nederland zich in de mogelijkheid ziet van zijn natuurlijke Rechten te herneemen’, aldus ds. Kantelaar in zijn rede tot het volk. Hoewel het begrip burger bij deze revolutionairen ook zo zijn grenzen had: het was niet de bedoeling dat het gewone volk zich met het bestuur bemoeide. Met de hete adem van de naderende Franse en Patriottische legers in de nek protesteerde niemand van het oude regime. Een nieuw, voorlopig bestuur werd op min of meer democratische wijze gekozen en onder de titel ‘Voorlopige Representanten van het volk’ geïnstalleerd. Het bestond uit zeven herkozen leden uit het oude stadsbestuur, aangevuld met zeven nieuw gekozen burgers. Met deze ‘herenrevolutie’ eindigde op 29 januari 1795 de bestuursvorm die de stad eeuwenlang had gekend.

© cultuurZIEN, 2022