De keuken en refter

De keuken van het klooster lag heel strategisch tussen het binnenhof met de keukenkruiden, de moestuin met groenten en fruit en naast het Kapittelhuis met zijn voorraadkelder. De verfijnde keukenvoorschriften uit de 15e eeuw vermelden de heerlijkste recepten, zoals een pastei van kalfsvlees met dadels of roomtaartje (met bouillon, wijn, room, eigeel en kruiden). Voor wie het wat eenvoudiger wilde was er een voortreffelijke hutspot van vlees, kruiden, gember en uien. De monniken met hun vele vastendagen aten vooral bonengerechten en vis. Daarnaast ook groenten, vruchten en graanproducten. Vlees werd alleen geserveerd aan zieke medebroeders. Het eten werd genuttigd in de Refter, de grote eetzaal, op de hoek van de Nieuwe Markt en de Burgwal. Twee maaltijden per dag werden er genuttigd, die elk bestonden uit twee gangen en een pond brood, weggespoeld met een halve liter wijn. Het is heel goed mogelijk dat de Minderbroeders hier van de producten van eigen tuin een gerecht als Kruudmoes of Bofferd voorgeschoteld kregen. Gezeten aan lange tafels werd gegeten van houten borden en uit aardewerken kommen. Als bestek gebruikte men de handen of plakken brood, lepels dienden alleen voor het opscheppen. Later komt de vork in de mode. Tijdens het eten las één van de broeders een passende bijbeltekst voor.

Boven de Refter lagen de verblijven en studieruimten van de novicen, de kloosterlingen in opleiding. Ook gasten van het klooster werden hier ondergebracht. Dat niet alle novicen uit vrije wil in het klooster verbleven, blijkt uit het relaas van Albertus Werner. In 1408 verzocht hij aan Rome om ontslagen te worden van zijn priestergeloften. Als reden voerde Albertus aan al op 13-jarige leeftijd naar het Kamper Minderbroederklooster te zijn gebracht. Kort na zijn intrede had hij al aan de gardiaan en zijn medebroeders verklaard dat hij niet in het klooster wilde blijven, maar wenste terug te keren in de wereld. Om dit te verhinderen had men hem bewaakt en opgesloten. Zijn vader Henricus werd op de hoogte gesteld van zijn plannen. Deze dreigde hem de ogen uit te steken en te vermoorden als Albertus het waagde het klooster te verlaten. Bang gemaakt door deze bedreigingen had hij op de vastgestelde leeftijd de professie afgelegd. In 1408 heeft Albertus alsnog het klooster verlaten.

In 1630 werden de keuken en Refter omgebouwd tot vergaderruimte voor de Staten van Overijssel. Totale kosten 3.700 Carolusgulden. In 1631 vond de eerste statenvergadering plaats. Dit College van Gedeputeerden kwam beurtelings bijeen in één van de drie hoofdsteden Deventer, Zwolle en Kampen. Om het gebouw tussentijds niet te lang leeg te laten staan, werd de ruimte ook door het Kamper stadsbestuur gebruikt voor vergaderingen en bijeenkomsten. In de volksmond kreeg dit deel van het klooster al gauw de naam ’t Collegie. Door het stadsbestuur werd flink geïnvesteerd om van ’t Collegie een representatief gebouw te maken. Er kwam een fraaie toegangspoort en de Nieuwe Markt werd kunstig bestraat met een windroos in het plaveisel. In de tuin van ’t Collegie, het binnenhof van het klooster, stond een prieel met een windwijzer in de vorm van een zeemeermin. In ’t Collegie hingen ingelijste wereldkaarten. In 1668 kwamen hier nog een geheel nieuwe wereldkaart bij en een kaart van de zeventien provinciën. Beiden in Amsterdam gekocht en voor 12 Carolusgulden en 15 stuiver naar Kampen vervoerd.

De exotische producten die de koopvaardijschepen uit Azië, West-Indië, Afrika en de gebieden rond de Middellandse zee meenamen, vonden ook hun weg naar Kampen. In 1609 gebruikte de kok voor de schepenmaaltijden 1 pond nagelen, 2 pond kaneel, 11/2 pond peper, 3 pond gember en 1 pond ‘rompen’ (nootmuskaat). Deze maaltijden die jaarlijks rond de raadsverkiezing gehouden werden en de banketten aangericht ter ere van hoogwaardigheidsbekleders, bestonden uit grote hoeveelheden vlees, wild en vis. Verder consumeerde men delicatessen als ‘cristaniën’, kappertjes, olijven, lamoenen, krenten en pruimen. Als snoepgoed werden rozijnen en amandelen aangeboden. Ook blijkt uit de boekhouding dat het stadsbestuur en eventuele gasten bij allerlei bijeenkomsten op stadskosten tabak konden roken. Na de komst van de Fransen kwam in 1798 een einde aan de vergaderingen van de Provinciale Staten in Kampen. De grote vergaderzaal maakte vanaf 1804 deel uit van de concertzaal aan de Burgwal. In de overige vertrekken werd een hotel gevestigd. Op de begane grond aan de Nieuwe Markt werden enkele kamers verhuurd aan de ‘Groote Sociëteit’, later sociëteit ’t Collegie. In 1851 werd het hotel verpacht aan de heer Breyinck uit Zwolle. Onder zijn leiding groeide hotel ‘Des Pays-bas’ uit tot één van de beste hotels van Nederland en kreeg het zelfs internationale bekendheid.

Vanaf dit hotel vertrokken diligencediensten naar Zwolle, Utrecht en Amsterdam. In 1888 zocht het stadsbestuur ruimte voor de bouw van een lagere school in de binnenstad. Sigarenfabrikant en raadslid Boele kwam met de idee hiervoor de oude kloostergebouwen aan de Nieuwe Markt af te breken. Aan dit plan was een verbetering en vergroting van de bestaande concertzalen aan de Burgwal gekoppeld. De sociëteit ’t Collegie was al in 1887 naar de IJsselkade verhuisd en hotel ‘Des Pays-bas’ werd ondergebracht in een nieuw pand aan de Broederweg, nu Theologische universiteit. In 1890 opende de lagere school B haar deuren aan de Nieuw Markt. Wie goed kijkt leest boven de artiesteningang van de Stadsgehoorzaal aan de Nieuwe Markt nog de letters SCHOOL MET DE BIJBEL.

©cultuurZIEN, 2022

1592: Broederkerkhof geschoond om ruimte te maken voor een nieuw vleeshuis; ziekenzaal ingericht als Stadsziekenhuis

1598: instelling Armenkamer

1602: oprichting VOC

1610: Armenkamer wordt gevestigd in vroegere kloosterbibliotheek (nu Lemkerzaal)

1612 Nieuw Amsterdam (nu New York) gesticht door Nederlanders

1614: de Latijnse School wordt in het Kapittelhuis gevestigd; de rector verhuis naar het Dormitorium

EEN VROUWELIJKE BEHEERDER VOOR ’t COLLEGIE, 1673

In 1673 duikt plotseling de naam van Itje Suyrhof op in de stedelijke boekhouding onder het kopje ‘Uytgave op het Collegie’. Itje was de weduwe van houthandelaar Cornelis Herweyer. De houthandel had hen geen voorspoed gebracht en bij zijn overlijden in 1631 liet hij zijn vrouw en kinderen met schulden achter. Tot de belangrijkste schuldeisers behoorde Aper Herweijer, burgemeester van Kampen en Itjes zwager. Hoe Itje zich de eerste jaren na het overlijden van haar man heeft staande gehouden, is niet bekend. Vanaf 1675 krijgt zij jaarlijks 130 Carolusguldens uitbetaald als beheerder van ’t Collegie. Ook mocht het gezin vrij wonen in het gebouw. Het beheer van ’t Collegie vereiste veel inzet. Tijdens de grote vergaderingen van de Staten van Overijssel moesten in het College uitgebreide maaltijden worden klaargemaakt. Leden van de Magistraat en de Gezworen Gemeente die er stadszaken bespraken, dienden van spijs en drank te worden voorzien. Verder moest Itje zorgen voor de proviand die de leden van het stadsbestuur tijdens de vele tochten nodig hadden. Zo betaalde de stad haar in 1776 maar dan 200 Carolusgulden voor verscheidene ‘portiën op uyttochten’ en een bedrag van 340 Carolusgulden voor wat men te Kampen in ’t Collegie had verteerd. Itje hield haar werk vol tot 1679. In november van dat jaar, waarschijnlijk tijdens haar leven, werd zij opgevolgd door haar dochters Maria en Sara die werden begunstigd met de ‘woninge en voorrechten van het Collegie soo als deselve bij vrouw Herweyer tegenwoordigh genoten werden’. De stedelijke overheid was hiermee goed af: voor één jaarsalaris beschikte men nu over twee jonge hardwerkende vrouwen.

© cultuurZIEN, 2022