De beide koren

Na de Reformatie werden de beide koren door het stadsbestuur gescheiden gehouden van de kerk en voor allerlei doeleinden gebruikt, waaronder turfhok, testenhok en militair kledingmagazijn. De in 1598 opgerichte Armenkamer werd ondergebracht in het noordelijke koor, de vroegere Librije. De Armenkamer beheerde geld en goederen die waren bestemd om aan de armen uit te delen. Iedere week werd op zaterdag voedsel uitgedeeld op vertoon van een metalen voedselteken. In het laatste kwart van de 17e eeuw was de toegang van de Armenkamer voorzien van een fraai gesneden houten portiek. Tegenwoordig ligt dit portiek als een stapel planken opgeslagen op de zolder van het zuidelijke koor. Als gevolg van een Koninklijk Besluit werd de Armenkamer in 1818 opgeheven.

In het zuidelijke koor langs de Broederstraat was vanaf de 18e eeuw een burgerschool gevestigd, de Broederschool. Het onderwijs aan deze school was flink prijzig, maar de Broederschool had een goede naam. Vooral kinderen van de beter gesitueerden bezochten de school. Na de tweede wereldoorlog vond er een bezitsruil plaats tussen de gemeente Kampen en de Hervormde kerk. De gemeente Kampen kreeg de beschikking over landerijen van de Hervormde kerk, de Lemkermaten, en de Hervormde kerk kon eindelijk ook de beide kerkkoren in gebruik nemen. De sfeervolle Lemkerzaal is het resultaat van een grondige restauratie van het noordelijke koor in de jaren ’50 van de 20e eeuw.

©cultuurZIEN, 2022

1462: Kampen wordt landinwaarts uitgebreid tot aan het huidige plantsoen

1472: op Pinkstermaandag (18 mei) brandt het Minderbroederklooster af

1473: in ruil voor financiering herbouw klooster, vraagt het stadsbestuur om een strengere naleving van de orderegels

1480: Minderbroeders stemmen in met de eisen van het stadsbestuur, bedelbrieven gestuurd door het hele land

1490: Minderbroederklooster grotendeels hersteld

1517: Luther slaat zijn 95 stellingen aan

DE ARMENKAMER BESTOLEN, 1646

Op 19 maart 1646 vonden de levens van het kostersechtpaar van de Broederkerk, Coert Rouckes en zijn vrouw Leentje Thijs, een vroegtijdig einde op het schavot. Coert had na diverse niet al te zachtzinnige verhoren een reeks diefstallen bekend, die hij gedurende de laatste tien jaar in zijn werk had begaan. Volgens Coert pleegde hij de diefstallen onder druk van zijn vrouw. Van tijd tot tijd dreigde zij hem zelfs het huis uit te zullen zetten, als hij zonder buit thuis zou komen. Vooral de Broederkerk, waar in de Armenkamer allerlei zaken bewaard werden die bestemd waren om aan de armen uit te delen, vormde een dankbaar jachtterrein. Het kostersgezin at dagelijks van het armenbrood. De ‘cleine botterties’ die voor uitdeling bestemd waren, werden samengekneed en verdwenen in de kosterswoning. Net als het roggemeel dat met emmersvol werd meegenomen. Dat de deur van de kosterswoning zich tegenover de ingang van de Broederkerk bevond, was onder deze omstandigheden een prettige bijkomstigheid. Ook een flinke hoeveelheid textiel vond regelmatig zijn weg naar de kosterswoning. Bij huiszoeking trof men daar ook nog drie botervaatjes met kaarsen aan. De koster gaf toe dat hij deze van de ‘kerckekeersen’ had weggenomen. Op gezette tijden begaf Leentje zich naar Amsterdam of Rotterdam om daar op de Luizenmarkt de kaarsen en de textiel te verkopen. Ook het geld van de Armenkamer was niet veilig voor het kostersechtpaar. Om hier gemakkelijk bij te kunnen komen had Coert, opnieuw hiertoe aangezet door zijn vrouw, de sleutels laten namaken. Omdat de kas toch diende te kloppen, had Coert gefingeerde uitgaven in het Armenboek genoteerd. Verder droeg hij het geld dat hij voor begrafenissen inde, niet volledig aan de kerk af. Geen wonder dat men op zijn zolder een kistje vond met zilver, goud en duiten ter waarde van 600 Carolusgulden.

Van het van de Armenkamer gestolen geld hadden Coert en Leentje een huis laten bouwen (of verbouwen) aan de Oudestraat en onroerend goed en renten, etc. gekocht. Het kostersechtpaar was verschillende keren door vrienden gewaarschuwd op te houden met de malversaties. Maar hun bezitsdrang was niet meer te stuiten. Bij het verdelen van een erfenis deden Coert en Leentje hun familieleden te kort. Een beursje met inhoud, door een predikant verloren, werd niet aan de eigenaar teruggegeven omdat Leentje hier niets voor voelde. Wegens de ernst van de delicten neigde het stadsbestuur ertoe de beschuldigden aan een ‘micke’, een gaffelvormige balk, te doen ophangen. Uit achting voor de verwanten werd besloten het echtpaar bij de kaak op het huidige Koeplein te onthoofden. Als gunst werd toegestaan dat de stoffelijke resten op het kerkhof begraven mochten worden. Op de foto een laatste stukje houten toegang tot de Armenkamer.

© cultuurZIEN, 2022