Paul Neff Religie als genade
De ethische sfeer
B. De ethische sfeer
Steeds, wanneer er een verandering op til is of zich voordoet in het voelen, denken of willen, vindt gelijktijdig, met ongeremde en niet beinvloedbare snelheid, een ‘beweging’ in de ethische sfeer van de ziel plaats.
Deze beweging ontmoet genadig het intellect en dwingt deze zonder enige vertraging tot heel bepaalde, normale denkbeelden. Ongewild en zonder te zoeken, bijna altijd ongewenst als de uitspraak van een onverbiddelijke, onfeilbaar en ongenaakbaar gerechtshof openbaart zich dan in het intellect een ethische opdracht. De mens heeft nu de keus, of hij aan de opdracht gehoor geeft of niet.
We noemen ‘goed’ wat de ethische opdracht voorschrijft, en ‘slecht’ wat er tegen in gaat. Deze ethische opdracht kan alleen door iemand als de ‘wil van God’ gezien worden, als er niet voor wordt terugdeinst om aan God een ‘wil’ toe te dichten.
Ongehoorzaamheid tegenover de ethische opdracht heeft rechtstreeks en onmiddellijk invloed op onze gevoelssfeer en veroorzaakt daar regelmatige bewegingen van onrust, onvrede en schaamte. Het hangt van de persoonlijkheid af in hoeverre dit steeds sterker kan worden en ook of hij in staat is zijn hele bestaan op losse schroeven te zetten.
Bij een ander karakter evenwel, kan de weerstand zo groot zijn dat deze gevolgen van ongehoorzaamheid tegenover de ethische roep ogenschijnlijk worden verhinderd. Gevoelens van onbestemde koppigheid, bewuste onverschilligheid, gekrenkte trots komen er tijdelijk voor in de plaats. Het appèl wordt alleen verdrongen maar verdwijnt niet, het wacht zijn kans af.
Uit de ethische opdrachten, die als voorschrift voor de afzonderlijke gevallen genadig worden waargenomen, laten zich gemeenschappelijke normen afleiden.
Het volledig opgeven van de eigen verlangens en eigen wil ten gunste van de ander, grenzeloze overgave van het eigen ik aan de ander, is de hoogste en meest elegante norm voor de relatie van de ziel tegenover andere zielen en ‘wereld’.
Uit dit offer en liefdesgebod volgt het verlangen naar deemoedige onderwerping tegenover iedereen in innerlijke en uiterlijke samenhang, in het bijzonder tussen die van alle anderen, om ’t even of het terecht of onterecht is of dat het om verachters gaat. Het is een verlangen om bereidwillig afstand te doen van elke aanspraak op respect van de kant van de ander. Het is een verlangen tot verontachtzaming van de eigen persoon, zelfs tot aan de zelfvernietiging ten behoeve van de ander toe. Het is een verlangen om blijmoedig elke uiting van minachting en ongerechtigheid van de ander te revancheren met bijzondere liefde. Uit het offer- en liefdesgebod volgt uiteindelijk ook de opdracht tot zuiverheid, armoede en bescheidenheid.
Deze eisen lijken op het eerste gezicht onhaalbaar. De moeilijkheid ligt echter niet in de eisen zelf, maar in de omstandigheid dat de ziel deze eisen helemaal niet wil horen, laat staan ze na wil volgen. En toch is een samenleving tussen mensen in zowel de kleinste als in grootste kringen alleen op basis van deze eisen mogelijk en alleen met dit grondbeginsel kunnen we de moeilijke sociale, economische en politieke problemen oplossen die de hele mensheid belasten. De meest intelligente en schijnbaar praktische theorieen en hervormingen op sociaal, economisch en politiek gebied zullen volstrekt zonder uitwerking blijven, zolang niet iedereen zich aan de norm van het offer- en liefdesgebod bereidwillig en onvoorwaardelijk onderwerpt. Want elke maatschappelijke verandering moet vanuit het individu beginnen en elke verandering binnen de gemeenschap stelt de ethische hervorming als noodzakelijke voorwaarde; daarom moet ook elke hervormer met de ethische verandering beginnen en wel allereerst en op een niets ontziende manier bij zichzelf. De morele opdracht die vanuit de ziel als norm voor het individu wordt gezien kan echter in conflict komen met besluiten van regeringen en andere publieke groeperingen, waarvan navolging door uiterlijk geweld afgedwongen wordt. Het lijdt geen twijfel, dat de morele roep bij dit conflict prioriteit moet krijgen. Het individu moet in dat geval ook de hardste maatregelen van deze geweldadige organisaties verdragen en het kan alleen leven met de hoop dat met de voortschrijdende ethische ontwikkeling van de gemeenschapsmeerderheid dergelijke decreten gewijzigd worden.
Deze beoordeling van zo’n conflict zal in het begin bevreemding oproepen. Bij een onbevooroordeeld onderzoek van het wezen en van het doel van deze gemeenschapszin, die hier natuurlijk alleen maar aangestipt kan worden, zal deze indruk afzwakken. De belangrijkste menselijke sociale verbanden zoals familie, gemeente, volk, land zijn namelijk niet werkelijk; het zijn gedachtes, denkbeelden en ze bestaan in het denkbeeldig samenvatten van bepaalde wilsrichtingen van individuen. Deze denkbeelden ‘bestaan’ daarom alleen maar in het denkvermogen van diegene die deze theoretische samenvatting op dtt moment overdenkt. De noodzaak, om de strijd om het bestaan met vereende krachten, dwars door een kleiner of groter aantal individuele mensen met hetzelfde doel heen, mogelijk te maken en te vergemakkelijken, vraagt van iedereen een heel gerichte wilskracht. Dezelfde afkomst, dezelfde woonplaats, dezelfde taal en cultuur zijn de maatgevende criteria voor de keuze en het aantal individuen waarvan de inspanningen op hetzelfde doel gericht moeten worden. In voorschriften en besluiten van de overheid, en in de gehoorzaamheid aan deze besluiten van de burgers, houden de verschillende maatschappelijke stromingen stand. Ten behoeve van de eenheid van de samenleving worden de richtingen denkbeeldig samengevat. Deze eenheid is dus geen onmenselijke of zelfs bovenmenselijke creatie. Daaruit volgt zonder meer dat voor iedereen, die als lid van een gemeenschap in uitvoerende of burgerlijke zin werkzaam is, in alle opzichten dezelfde normen moeten gelden. Normen die voor het verdere handelen, de ethische opdrachten, maatgevend zijn. Anders gezegd, er bestaat geen aparte ethiek voor overheden en andere gemeenschappen. Net zo min als je iemand mag vermoorden of er opdracht toe mag geven, mag de overheid onder oorlogsomstandigheden moord gelasten en net zo min mag een staatsburger op basis van zo’n opdracht onder oorlogsomstandigheden moorden. Verder moet ook voor de relatie tussen sociale en geografische gemeenschappen het offer- en liefdesgebod de hoogste norm zijn. Want deze gemeenschappen zijn alleen maar een verzamelnaam voor de mensen die deze gemeenschap vormen. Het gaat dus ook bij plaatselijke en internationale betrekkingen eigenlijk om relaties tussen individuen. De staat is een kunstmatige product en enkel ontstaan door de strijd om behoud en alleen voor dit doel gerechtvaardigd. De staat is in de loop der eeuwen meer nog dan bij andere gemeenschappen in de denkwereld van de mensen een eigen leven gaan leiden als vehikel voor de meest hartstochtelijke gevoelens. Staten geven aanleiding voor het ontvlammen en uitleven van de brutaalste, meest egoïstische wilsuitingen van individuen. Staten zijn somtijds verworden tot een bloeddorstige en machtswellustige afgod, aan wie de mensen in volledige, door volksmanipulatie veroorzaakte blindheid niet alleen lijf en leven, maar ook de ziel opofferen. De staat is een ware tuchtroede voor de mensheid. Het zou natuurlijk zinloos zijn, om de onvermijdelijke noodzaak van staatkundige vorming te ontkennen. Aan de andere kant echter is het de meest dringende ethische eis om deze vorming te begeleiden met een uiterst nuchtere bezinning op het wezen en het doel van deze staatsvorming. De betekenis van de ethische opdracht voor het zielsleven van de enkeling is op de juiste verhouding hiervan terug te voeren. Overigens zal de inhoud van de overheidsregels vaak niet in tegenspraak zijn met de ethische opdracht, dat de enkeling in een op zichzelf staand geval gewaar wordt. De overeenkomst slaat dan echter alleen maar op het uiterlijke doen en laten van de mens en ook in zekere zin alleen op zijn ruwste grofste kant. Want alleen in dit opzicht kan en zal een overheidsbesluit (het ’recht‘, de ’rechtsorde‘) op een individu inwerken, omdat zijn voorschriften in het algemeen op massieve waarden gebaseerd zijn, en van dien aard zijn, dat ze met dwangmaatregelen afgedwongen kunnen worden.
Terwijl deze overheden hun ontstaan aan de strijd om hun bestaan te danken hebben, veroorzaakt een eigenaardig soort relatie van ziel tot ziel verbindingen van een hogere soort. Zoals elke relatie van ziel tot ziel, zo ligt ook deze ten grondslag aan de heerschappij van het offer- en liefdesgebod. Het bijzondere is dat genadelijk, volledig onttrokken aan de invloed van de wil, in de gevoelssfeer ’bewegingen‘ plaats vinden, die het meest levenskrachtige gemeenschaps- en saamhorigheidsgevoel bevatten. Overigens is elke relatie van ziel tot ziel enig en uniek, en ook steeds in beweging en aan veranderingen onderhevig Ook hierin toont zich de opborrelende verscheidenheid die hoort bij alle transcendentie. De denkbeelden, die zich daardoor in het verstand ontplooien, zoals genegenheid, vriendschap, liefde zijn buitengewoon schamel, zonder inhoud en niet vitaal. Het is bijzonder ongelukkig dat het woord ‘liefde‘ zich niet beperkt tot zielsrelaties, maar ook gebruikt wordt voor seksuele relaties. In de enkel en alleen als liefde te benoemen zielsrelaties heerst de ego-vernietigende opofferingsgedachte. Daarentegen belichaamd juist de seksuele relatie, dus het lichamelijk contact het egoverlangen. Een diepe kloof gaapt tussen beide, die schijnbaar alleen wordt overbrugd doordat binnen een zielsrelatie in specifieke gevallen een seksuele relatie kan ontstaan, niet moet en omgekeerd. Maar nooit is een seksuele relatie een garantie voor het aanwezig zijn van welke zielsrelatie dan ook. Daarom is de afzwakking van de wezenlijke verschillen tussen beide gebeurtenissen door gebruik van dezelfde benaming in hoge mate betreurenswaardig.