2
Religie in de overdragende betekenis
Onafzienbaar is de rijkdom aan voorstellingen en beelden, waartoe ook erediensten behoren, die door bewust religieus leven door de eeuwen heen ontstaan zijn. Al deze voorstellingen en beelden is religie in overdragende, oneigenlijke en afgeleide zin. Over het zielloze karakter van deze voorstellingen in vergelijking met de gebeurtenissen in religieuze sfeer, die hierin worden weerspiegeld, hebben we al gesproken.
Desalniettemin komt religie in overdraagbare zin een buitengewone en niet te onderschatten betekenis toe. Want in deze voorstellingen en beelden vertoeft de ‘betovering’ die het religieuze zielsleven voorbereiden en de aanwezige religieuze kracht versterken. De wat heftige en grootse benaming van ‘betovering’ is gekozen, om deze zienswijze indringend te benadrukken. Het ontstaan van religieus leven zelf is echter niet de uitwerking van de religie in overdraagbare zin, maar hangt uiteindelijk af van de vraag of juist één bepaalde ziel deelachtig zal worden van de genade van bewust religieus leven. Deze genadedaad overkomt iemand, geheel onafhankelijk daarvan en staat los van de voorstellingen en religieuze vormen in overdraagbare zin die in het verleden invloed hebben gehad op deze ziel. Deze magische kracht is een van de meest wezenlijke elementen van religie in overdraagbare zin. Het vormt haar belangrijkste, ja zelfs ronduit meest bepalende kenmerk. Deze toverkracht wordt niet bewust of onbewust door de werkelijke of vermeende geestelijke vader van de afzonderlijke voorstellingen of beelden bepaald. Het magische is afkomstig van de wereld van het transcendente. De afzonderlijke voorstelling en vorm is enkel als door genade daaruit ontleend. Met deze toverkracht kan de afzonderlijke religieuze voorstelling of vorm in overdraagbare zin soms sterker maar ook soms zwakker begiftigd zijn. De ene keer wordt een groot aantal zielen door haar geraakt, de andere keer maar weinig of geen enkele. Ook op de geestelijke vader van de afzonderlijke voorstellingen of beelden kan de magie gaan inwerken. Voor de potentiële werking van toverkracht is vanzelfsprekend ook de richting, - de bewogenheid en het bijzondere karakter van de individuele ziel die met zo’n voorstelling of beeld in aanraking komt, van grote betekenis.
Deze religieuze betovering is niet alleen met menselijke voorstellingen en beelden verbonden. De betovering kan ook genadig met voorwerpen en gebeurtenissen van bezielde en onbezielde natuur, in het bijzonder met bepaalde plekken, verweven zijn. Ook hier is de sterkte en werkzaamheid van de betovering in tijd en omvang zeer verschillend.
Zoals het magische karakter onafhankelijk is van de wil van de werkelijke of vermeende geestelijke vader van de voorstellingen of beelden, zo is ze ook onafhankelijk van zijn waarheid, ja zelfs van zijn logisch inzicht en juistheid. Aan een schijnbaar zinloze rij van klanken en woorden, ja zelfs aan simpele handelingen en gewone voorwerpen en natuurverschijnselen kan een aanzienlijke toverwerking toegedicht worden. Omdat de religieuze voorstellingen en vormen in overdraagbare zin bij de ervaringswereld horen, zijn ze ook toegankelijk voor wetenschappelijke bewerking en onderzoek. Echter, de magie wordt volledig buiten elke wetenschappelijke benadering gehouden omdat ze haar wortels in het transcendente heeft. Maar omdat de religieuze werkzaamheid van deze voorstellingen en beelden niet op hun wetenschappelijk vaststelbare waarheid, logisch inzicht en juistheid berust maar alleen op de genadebetovering, helpen de resultaten van historische en literaire kritiek ook op generlei wijze deze religieuze kracht vooruit. Ze remmen eerder de wetenschappelijke inspanningen op het gebied van de religie in overdraagbare zin alleen maar af en berokkenen het religieuze leven schade. Want aan de ene kant kan de wetenschap zich alleen met onwezenlijke, toevallige en bijkomstige kanten van het religieuze in overdragende zin bezig houden. In zekere zin houdt zij zich alleen bezig met de buitenkant waardoor deze tot schijnbare hoofdzaak verheven wordt. Aan de andere kant zorgt de wetenschap voor twijfel en onrust bij de zoekende ziel, zonder dat ze de kracht bezit om hoe dan ook een oplossing aan te dragen.
Of in een specifiek geval van religie in overdraagbare zin sprake is en of dit dus met een menselijke voorstelling of beeld, of met een natuurlijk voorwerp of natuurverschijnsel van het genadewonder verbonden is, kan niet objectief worden vastgesteld. Alleen vanuit de eigen ervaring of van die van een ander over de uitwerking van de betovering in het eigen religieuze leven of dat van een ander is in deze richting een uitspraak mogelijk.
Maar niet alleen uit wetenschappelijk, maar vooral ook vanuit religieuze interesse heeft het verstand van vroeger zich met rusteloze ijver de ontzagwekkende stof eigen gemaakt die bij de religie in overdraagbare zin hoort. Hier lagen onbegrensde mogelijkheden om te onderzoeken, te verbinden en zich verder te ontwikkelen. De religieuze betovering zelf was, ondanks zulke onderzoekingen, volledig ontoegankelijk. Zo ontstonden de grote religieuze systemen op dit gebied in overdraagbare zin. De toverkracht, die besloten lag in het oorspronkelijk verwerkte grondstof, kon ook door het resultaat van de bewerking in het begin weinig, maar spoedig in een sterkere massa overgaan. Wanneer in zo’n bewerking nieuwe religieuze inzichten opdoken, dan kon men daarmee op genadige wijze nieuwe toverkracht verbinden en nieuwe grotere gebieden van de ziel beïnvloeden.
Bewust religieus leven op de hier bedoelde manier als genadelijk bewust worden van de bewegingen in de religieuze sfeer van de ziel is daarom van oorsprong in beginsel onafhankelijk van de voorstellingen en beelden van de religie in overdraagbare zin, hoe belangrijk haar rol in een voorbereidend stadium ook moge zijn. Ook in de verdere ontwikkelingsgang van het eenmaal ontstane religieuze leven blijft deze principiële onafhankelijkheid bestaan. Regelmatig echter zullen de meeste zielen dankbaar en met succes naar de traditionele beeldsystemen van de religie in overdraagbare zin grijpen, om voor die bewegingen in haar eigen religieuze sfeer, die hun intellect beroert, een uitdrukking te vinden. Ook zullen ze in tijden van innerlijke nood en geestelijke droogte steeds weer in de overleverde en beproefde schat van de religie in overdraagbare zin hun toevlucht nemen. Maar al te vaak zal zich ook het geval voordoen dat de beelden van de religie in overdraagbare zin deze geschiktheid als uitdrukking voor de individuele ziel verliezen, dat het intellect door bewegingen van de religieuze sfeer geraakt wordt, die niet stroken met de traditionele beeldreeksen. Het is makkelijk in te zien dat zo’n gebeurtenis de ziel heftig in beroering brengt en kwelt. De geschiedenis kent genoeg tragedies die over geloofstwijfel en het geloofsvertwijfeling verhalen. Maar het is niet de verhouding tussen de ziel en God die hier wordt bedreigd, maar alleen die tot de traditionele religie in overdraagbare zin. Zo’n ziel wordt er ook niet door geholpen om met geweld de nieuwe wijn in oude vaten te persen. Op religieus gebied bereik je met geweld en dwang alleen maar het tegendeel van wat je beoogt. Integendeel, enkel de weg van het deemoedig geduld blijft over. Je moet in gebed op het uur van genade blijven wachten om de nieuwe beelden te vinden, die je lippen ontspannen. Pas dan zal zij haar dankbaarheid voor deze genade bewijzen als ze moedig en zonder schroom getuigenis aflegt van het heil dat haar, uit liefde tot andere zielen die zich in dezelfde ellende bevinden, is overkomen.
Als innerlijke dwang op het religieuze levensgebied al schade kan berokkenen, dan geldt dat des te meer voor al het uiterlijke geweld: godsdienstige wetten en inquisitie zijn met zichzelf in tegenspraak en een schandvlek van elke religie.
Zoals alle gelijkvormigheid in inzichten en pogingen voor de meeste mensen gemeenschapsvormend werkt, zo geldt dat ook voor gelijke houdingen van de ziel tegenover religie in overdraagbare zin. De geschiedenis laat de totaal verschillende gemeenschappelijke structuren zien, van kloosterachtige kleine gemeenschappen tot mondiale organisaties. Voor- en nadelen van zulke structuren liggen voor de hand. Met zekerheid bieden ze, vooral in hun erediensten die ook zelfs bij de religie in overdraagbare zin hoort, de zoekende ziel een oriëntatiepunt, en de dolende ziel steun. Maar elke organisatie heeft normen nodig om haar bestaan te waarborgen, om haar bereik af te grenzen. Ook de kleinste religieuze gemeenschap kan niet zonder dogma’s. Daarmee is ook een enorm gevaar voor dwang van buiten op het gebied van het religieuze leven gegeven. Een gevaar, dat nauwelijks overschat kan worden.