Zwevegem onder stoom

De mensheid wist al lang dat als je water aan de kook brengt het volledig in mist opgaat, maar het feit dat je die waterdamp ook kon opvangen en insluiten en dat daarin enorme krachten schuilen, leek bij de ontdekking ervan wel op toverij. Met de verklaring dat water als het stoom wordt 1600 keer vergroot van volume, kun je beter begrijpen welke drukkracht hiermee kan ontwikkeld worden. Anderzijds kan het terug condenseren van stoom naar water een grote aanzuigkracht veroorzaken. Vandaar dat de eerste toepassingen van stoomkracht werden gebruikt om water op te pompen. Die op- en neergaande beweging kon evengoed horizontaal toegepast worden en nogal vlug slaagde men erin om die om te zetten naar een draaiende beweging. Al de uitvindingen die nu in snel tempo mekaar opvolgden, veroorzaakten de eerste  industriële revolutie. Toen de stoomturbine werd uitgevonden was het hek helemaal van de dam. Bij de stoomturbine wordt oververhitte stoom over rijen schoepen geblazen zodat die kracht onmiddellijk in een draaiende beweging wordt omgezet. Die stoomturbine, ondertussen al meer dan 100 jaar oud, werd eerst toegepast in de scheepvaart en later gebruikt om stroomgeneratoren aan te drijven. Tot vandaag wordt het gezien als de meest efficiënte manier om elektrische stroom op te wekken; alleen de soort brandstof die gebruikt wordt om de stoom te maken is in de loop der tijden veranderd. 

In Zwevegem zag men vanaf 1869 de stoomlocomotief voorbij puffen en iets later de locomobiel opduiken, een eenvoudige stoommachine op wielen, voortgetrokken door paarden, die jaarlijks langs kwam op de grote boerderijen om de dorsmachine aan te drijven. Toen op 1 oktober 1911 zo'n tweedehandse locomobiel werd gekoppeld aan een generator en vervolgens in de Otegemstraat de openbare verlichting aanging werd meteen het startschot gegeven voor het verhaal van de elektrische centrale. Het volgende jaar startte men de bouw van de fabriek die in oktober 1913 begon te draaien. Vanaf dan zou de uitbreiding en de verhoging van de productie jaar na jaar blijven doorgaan, met uitzondering van de twee oorlogsperiodes . 

Het werk in de centrale kon je in drie grote activiteiten onderscheiden. 

Ten eerste was er het produceren van stoom door water, opgepompt uit de vaart, te verwarmen in grote ketels. Dit evolueerde van een stoomdruk van 11 kg bij 300°C in de beginjaren tot een druk van 21 kg bij 395°C vanaf het jaar 1939. De eerste ketels werden handgestookt met kolen en vanaf 1925 kwamen er mechanisch bediende ketels gestookt met poederkolen. Ook de hete stoom terug afkoelen maakte deel uit van dit proces. Voor die afkoeling had men koeltorens en het kanaal ter beschikking. Werken met stoom hield veel gevaren in en daarom was voortdurend nazicht en onderhoud van de installaties een belangrijk onderdeel van het werk. 

Tweede functie was elektriciteit maken met de turbo-alternatoren. Ook dit evolueerde mee met de tijd, waar men begon met 2 megawatt had de laatste machine die in 1939 in dienst kwam een vermogen van 15 megawatt. Alles samen kon men in de gloriejaren 56 megawatt produceren. 

Derde en laatste opgave was vervolgens die elektriciteit op een veilige manier verdelen over het net. Van een centrale wordt verwacht dat ze continu en tot in de verste uithoeken van het net een zelfde spanning levert en dat ze alle schommelingen kan opvangen. Bovendien is een centrale via hoogspanningsleidingen verbonden met andere centrales en verdeelposten. Bij dit alles kon veel verkeerd lopen. Vandaar dat je in de centrale tientallen borden vond met allerlei metertjes en controlelampjes. Een aantal mensen was continu in de weer om alles in de gaten te houden, meterstanden te noteren en eventuele problemen te rapporteren.   

Stoom opwekken voor stoomturbines vraagt vijf keer meer warmte dan de warmte die we kennen om water te doen koken in onze vertrouwde fluitketel. Dat gaf een enorm verlies van energie en was bijgevolg duur. Daarom begon men in Zwevegem met de uitbouw van een stoomnet met de bedoeling kosten te  recupereren. De eerste klanten waren het nabijgelegen textielbedrijf 'la Flandre' vanaf 1946 en 'Bekaert' vanaf 1948. In 1951 werd het stoomnet verder uitgebouwd naar het centrum van de gemeente. Verschillende bedrijven, openbare gebouwen en particulieren sloten zich op het stoomnet aan om zich van warmte te voorzien. De warmte-overdracht gebeurde bij het binnenkomen van de stoom in het gebouw, in een warmtewisselaar die de klassieke centrale verwarmingsketel verving. De klant hoefde zich geen zorgen te maken over bevoorrading van brandstof of installatie- en onderhoudskosten van een CV ketel. Bij problemen kon men 24 op 24u. beroep doen op een technische wachtdienst. 

De uitbreiding van de elektrische centrale bleek onmogelijk wegens de te beperkte koelcapaciteit van het kanaal. De maatschappij, indertijd Intercom, bouwde een nieuwe centrale in Ruien langs de Schelde die in 1958 opstartte. De centrale in Zwevegem bleef nog tot 1982 fungeren als reserve- en piekeenheid. Men wilde de stoomklanten echter niet in de kou laten staan en ging door met de stoomproductie. Het stoomnet werd zelfs verder uitgebouwd in combinatie met een bijkomend warmwaternet, eveneens bedoeld voor het verwarmen van particuliere woningen. Uiteindelijk bereikte het klantenbestand in Zwevegem 63 stoomklanten waarvan 5 industriële en 130 warmwaterklanten. In 1989 maakte men na jaren van verlies eindelijk winst. Sinds de overschakeling op aardgas en de installatie van een technisch hoogstaande ketel beschikte Zwevegem over een efficiënt en milieuvriendelijk verwarmingsnet. Samen met de stadsverwarming van Aalst en Verviers was dit uniek in ons land. Het was vooral de grote afnemer Bekaert die het systeem rendabel maakte. In de jaren 1990 zou het energielandschap in ons land en in Europa sterk wijzigen en na een aantal fusies kwam de centrale van Zwevegem onder de vleugels van Suez. Daar besliste men de drie Belgische stoomcentrales te sluiten. 

In april 2001 viel na 55 jaar, met een lange zucht, het Zwevegemse stoomnet stil.