Het oudste schietwapen is de handboog. Men schiet op 'doel' (25 meter) of op 'wip'.
De kruisboog of armborst zou door Archimedes zijn uitgevonden en vervangt het oude gooiwapen, de speer.
De kruistochten hadden grote invloed op de ontwikkeling van de kruisboog. De benaming kruisboog heeft niets met de kruistochten te maken, maar duidt op de vorm van de boog. De voetboog of katrolboog is de oude, grote kruisboog. De spanning is zo sterk dat de pees met een windasinrichting (krakerd) moet worden opgedraaid. Heel grote voetbogen werden gespannen met een zeer grote spanhefboom, waarbij twee mannen nodig waren. De zwaarste bogen konden tot ruim 300 meter ver schieten. Een goede voetboog kostte in de middeleeuwen evenveel als een goed paard! Het geweer is heel wat jonger dan de bogen. Met het geweer wordt meestal op de wip geschoten. Ieder (steek-, werp-, en schiet-) wapen, zowel voor aanval als verdediging heette in de middeleeuwen 'geweer'. Doel, zich te 'weren', in het 'geweer' komen. De gilden hebben zich inderdaad geoefend in het omgaan met piek, slagzwaard, hellebaard en schermdegen.
De eerste schietgeweren zijn de bogen. De explosiewapens verschijnen pas in de 14e eeuw. Pas midden 15e eeuw zijn er draaggeweren die (hand- of haak-) bus, roer, stok, snaphaan heten. Gildewapens waren het echter nog niet, want ze waren zo zwaar, dat ze op wagens of pakezels moesten worden vervoerd.
Midden 16e eeuw komen pas de lichtere (eenmans) musketten in gebruik, kaliber 23 mm met kogels van 58 gram.