Gilden zijn er altijd geweest. Als we het woord gilde nagaan, komen we terecht bij de oude Germanen, natuurmensen die sterke onderlinge banden (ook met de gestorvenen) onderhielden en het meest genoten van goed eten en drinken. Zij herdachten op gezette tijden hun doden met uitgebreide, dagen durende dodenmalen, die een religieuze betekenis hadden. Het offer, de bijdrage (meestal in natura) heette gilde en deze naam ging later over op het maal zélf en weer later óók op het gehele gezelschap.
In de middeleeuwen is het gilde de aanduiding geworden voor de toen geldende organisatievorm van groeperingen binnen een gemeenschap.
De term gildebroeder/-zuster wijst er op dat de eigen broederschap wordt beschermd met uitsluiting van anderen. Men moet allereerst elkaar helpen en bijstaan.
Gilden werden hechte organisaties, waarin het hele maatschappelijke leven is gebundeld.
Voor alle activiteiten kwamen er gilden: werken, handel en koopmanschap, kunst beoefenen, dichten, vechten, handhaven van rust en orde, enz. enz. Kenmerkend is dat alle gilden dienstbaar zijn aan een gemeenschap, waarvan zij deel uitmaken.
De oudste schuttersgilden ontstaan pas eind 13e eeuw, ná de kruistochten, vooral in onze streken (Vlaanderen, Brabant), waar ook de oudste stedelijke kernen zijn aan te wijzen. Vanuit hier zijn ze verder over het vasteland van Europa verspreid en sinds de 16e eeuw ook over Engeland.
Het waren mannengezelschappen (alleen mannen mochten immers wapens dragen), die zich gilde noemden en de bedoeling was meestal het bewaken en verdedigen van eigen volk, eigen milieu en eigen cultuur (outer en herd, altaar en haardstede).
Echter, na de herleving van het Catharinagilde uit Hilvarenbeek in 1979 werden ook vrouwen als volwaardige leden toegelaten, ook in het bestuur.
De eerste religieuze broederschappen vormen zich al in de 11e eeuw in Noord-Frankrijk en de zuidelijke Nederlanden. Ze zijn dus ouder dan de schuttersgilden, waarvan we weten dat die pas aan het eind van de 13e eeuw ontstaan.
De leden van een gilde zijn gildebroeders/-zusters. Ze heten ook wel schutter of schut, maar meestal bedoelt men daarmee de leden die geweer of boog hanteren. Een nieuwe lid moet van onbesproken gedrag zijn, van 'goede naam en faam', doelstellingen en praktijken van het gilde accepteren, meestal een bepaalde leeftijd hebben en niet al in een ander gilde zijn.
Over het toelaten van een nieuwe gildebroeder/-zuster wordt in de algemene ledenvergadering 'geboond', een geheime stemming met witte en bruine bonen. Wit is voor, bruin is tegen. (Dit was omdat veel gildebroeders/-zusters (nog) niet konden lezen en schrijven).
Het intreden gebeurt met enige plechtigheid. Het nieuw lid legt bij de installatie in de kerk een eed af.