Molens Blijham en Wedderveer

De bijdragen op deze pagina van Harm Frits Korvemaker zijn eerder gepubliceerd in het Blijhamster Dorpsleven.

Harm Frits Korvemaker zond ons een 25 pagina's tellend document over de watermolens rond Blijham en Wedderveer.

Een deel ervan is al hieronder gepubliceerd, maar het gehele document kunt u helemaal onderaan deze pagina vinden als bijlage. U kunt het inzien of downloaden.

Bellingwolde

Veldkamps Molen

Molen Remkes

Op bovenstaande foto's, die we kregen van René Perton, staat de molen van Veldkamp(Veldkamps meuln) aan de Hoofdweg nabij de Molenlaan in Bellingwolde. Deze opname dateert uit 1953, voordat de molen gerestaureerd is.

De andere foto is van molen Remkes, welke nabij de Oude Lindelaan aan de Hoofdweg nr. 203 stond. Dit gebied stond ook bekend als Molenhorn, maar van de gebouwen op de foto is nagenoeg geen één pand meer aanwezig.

Er heeft nog een derde molen in Bellingwolde gestaan op de plek van het huidige Texaco tankstation. Hiervan is het pakhuis gedeelte nog overgebleven.

Klein Ulsda

Nog molen toevoegen(opgebrand)

Wedderveer en Blijham

Blijham - Wedderveer

Verleden en Heden op de grens van Oldambt en Westerwolde

Door Harm Frits Korvemaker

MOLENS

De eerste molen van Blijham

De Groninger molens zijn markante herinneringen aan het verleden. Rond 1400 werden de eerste poldermolens gebouwd. Op een kaart uit 1595 staat bij Lutjeloo een molen afgebeeld. Dit is de eerste molen die terug te vinden is nabij Blijham. Lutjeloo is een zandhoogt

Rond 1600 is het molentje door oorlogshandelingen verloren gegaan.e in het boezemgebied van de Westerwoldsche Aa. Er stonden vier boerderijen. De grond toebehorend aan de boeren in Lutjeloo, lag waarschijnlijk niet alleen in het stroomdal, maar ook in het aangrenzende gebied; Zandstroom. Er is een dijk aangelegd, om te voorkomen, dat bij hoog water dit gebied ook onder zou lopen. Deze dijk is er grotendeels nog. Het water het uit het gebied Morige – Zandstroom moest echter wel afgevoerd worden. Hiervoor werd er waarschijnlijk een simpele watermolen bij de dijk gebouwd. Gelet op de situering van de molen, nabij de dijk en verder geen bewoning in de directe omgeving, is ervan uitgegaan dat dit een watermolen is geweest. Dit is echter niet met zekerheid vast te stellen. Het kan ook een korenmolentje zijn geweest.

Boekweit- en gortmolens

De algemene benaming voor een windmolen is “korenmolen”. Molens hadden en hebben allerlei functies naast het malen van graan, het produceren van olie en het pellen van gerst.

Er waren echter ook veel molens waar boekweitengrutten en/of gort (gepelde gerst) werden geproduceerd. In de loop van de zeventiende eeuw werden deze voedingsmiddelen steeds populairder. Vooral als bestanddeel van de karnemelksepap of ‘zoepenbrij’, die meermalen daags werd gegeten. Ook in onze dorp en directe omgeving werd veel boekweit verbouwd. De inwoners van Blijham hebben niet voor niets in die tijd de bijnaam “Brijpìnzen” gekregen. In het begin werden gort en grutten op kleine handmolens of ‘kweernen’ vervaardigd.

Later gebeurde dit vooral op rosmolens die door paarden werden aangedreven en in de schuren van boerderijen stonden. Deze voedingsmiddelen waren betrekkelijk goedkoop. Op de Bouwte, (later Bouwteweg 4), had Abel Heeres (landbouwer) rond 1832 een rosmolen voor zijn Grutterij. De molen was als grutmolen in gebruik. Ook is bekend, dat rond hetzelfde jaar, Jans Harm Korte (landbouwer) in de Morige (nu Hoofdweg 81, later slagerij nu fam. Keus) een rosmolen had. Deze molen werd voor en door de grutterij van Jans Korte gebruikt.In 1786 werd vastgesteld dat middelen, “als uitmakende het noodigste voedzel voor de smalle gemeente”, niet extra belast werden. De eigenaars van rosmolens hoefden geen windgeld te betalen.

De korenmolenaars klaagden daarom over oneerlijke concurrentie. Maar pogingen om de boekweit op windmolens te verwerken, haalden weinig uit. De molenstenen dienden met een constante snelheid te draaien en dat was met de gangbare standerdmolens niet goed mogelijk. Pas toen rond 1800 de bovenkruiers in zwang kwamen, werd dit een alternatief voor de traditionele rosmolens. Vooral in deze omgeving werden verschillende molens voorzien van ‘weitestenen’, waarmee waarschijnlijk niet alleen tarwebloem, maar ook boekweitmeel werd vervaardigd. Westerwolde had hiermee een uitzonderingspositie en hierover werd veel geklaagd vanuit andere gebieden.

Hieraan kwam onder de Bataafse Republiek een einde. Vanaf 1 januari 1806 golden in heel Nederland dezelfde regels. De combinatie van een koren- en een pelmolen niet was toegestaan.

Vanaf 1 januari 1812 gold het Franse belastingstelsel: de belasting op het gemaal werd afgeschaft en het stond voortaan iedere ondernemer vrij een eigen bedrijf te beginnen. Tientallen korenmolenaars waren er als de kippen bij en lieten pelstenen in hun molen installeren, de meeste pelmolenaars schaften maalstenen aan.

Op 12 december 1825 namen Gedeputeerde Staten van Groningen het besluit, dat het alleenrecht, volgens de Wet op het Gemaal van 1822 in het molenressort Blijham, Moerige, Lutjeloo, Draaierij, Winschoterzijl en Hoogebrug werd toegekend aan de korenmolenaars Hendrik Roelfs Kuper en wed. Albert Folkerts Hazelhoff, beiden molenaars in Blijham.

De veranderingen uit de voorgaande jaren werden nu grotendeels gelegaliseerd: de ingebouwde pel- en maalstenen hoefden niet meer te worden verwijderd, terwijl de nieuw gebouwde molens mochten blijven staan. Bovendien mochten de molenaars een contract met de overheid sluiten, waardoor ze na betaling van een vast bedrag verlost waren van de administratieve rompslomp die de belasting met zich mee bracht.

De meeste oude standerdmolens werden in de negentiende eeuw gesloopt of gingen in vlammen op. Dat geldt ook voor verouderde bovenkruiers. Vrijwel overal werden ze vervangen door kostbare stellingmolens, die in de regel werden voorzien van een extra stel pelstenen. De nieuwe molens die na 1822 werden gebouwd, waren vrijwel zonder uitzondering stellingmolens met een gecombineerde functie.

Het pellen bood veel molenaars een aantrekkelijke bijverdienste. Een groot deel van de productie werd uitgevoerd naar het buitenland of verscheept naar de Hollandse steden. Vooral de jaren 1840 tot 1860 waren hoogtijdagen voor de buitenlandse handel. Met ruim 200 pelmolens in 1880 had de provincie Groningen vier tot vijf maal zoveel pelmolens als de Zaanstreek, waar men zich inmiddels op andere productietakken had toegelegd. Daarnaast aten de Groningers zelf ook veel gort. In Oost-Groningen zal de gortconsumptie weliswaar iets minder zijn geweest, maar ook nam de ‘zoepenbrij’ een belangrijke plaats op de tafel in. Bekend is dan ook de uitspraak, die meestal aan één van de vroegere dorpsartsen uit het Oldambt wordt toegeschreven: “Zai eten zok zaik in ‘t spek, moar weer gezond in de zoepenbrij”.

Standerdmolen van Blijham

De oudste korenmolen van Blijham stond naast de woning Hoofdweg 47. De molen werd gebouwd in 1613 op concessie van de Drost van Wedde - Edzard Rengers ten Post. Anno 1611 een windmolen geset met consent van de Heeren Raden van de Prince van Ahrenberg (rekg. Drost van Wedde no. 1760). Dit was een standerd molen met een zetelkruier. Bij een standerdmolen is het mechaniek ondergebracht in een grote houten kast die boven op een vierkante stellage is geplaatst. De standerdmolen in Ter Haar bij Ter Apel is de enige nog originele standerdmolen in de provincie Groningen. Dit soort molens werd veelal op een kleine verhoging gebouwd om meer wind te vangen. Op kaarten uit 1686 en 1781 stond bij de molen in Blijham een Sarrieshut. Een sarrieshut was de woning van een ambtenaar, aangesteld door de Staten van de provincie Groningen (Stad en Lande). Officieel werd deze woning omschreven als cherchershuis of cherchershut en de ambtenaar had de titel van chercher. De sarrieshutten werden vanaf 1628 gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van korenmolens. De chercher was belast met de controle op de belasting op het gemaal. Deze belasting was een recht dat geheven werd op het graan dat de boeren bij de molenaars brachten om het te laten malen.

In 1820 werd Hindrik Roelfs Kuper eigenaar van de molen. De eigenaar had een beklemrecht van vrij malen op de molen en een kleine bakkerij in het molenaarshuis naast de molen.

Deze standerdmolen was ingebruik als pelmolen. Door de gewijzigde wetgeving werd het aantrekkelijk om ook koren te gaan malen. Hiervoor waren echter aanpassingen nodig en is er besloten, ook gezien de leeftijd van de molen, om deze af te breken en ter plaatse een nieuwe te bouwen.

De Hoop / Molen Kuiper

In 1824 is de standerdmolen in opdracht van Hindrik Roelfs Kuper vervangen door een achtkantige stellingmolen die de functie van koren- pel- en boekweitmolen had. De nieuwe molen was een rietgedekte achtkant met kap, op een stenen onderbouw en kreeg de naam “De Hoop”. In de molen zaten twee sluitstenen met het opschrift “De Hoop” en “ANNO 1824”. De stellinghoogte bedroeg 23 voet. (ca. 5.50 m) en de roeden hadden een vlucht van 72 voet (ruim 18 meter). De “vlucht” wordt gemeten van het ene uiteinde van de wiek naar het uiteinde van de tegenoverliggende wiek.

Het huis ten zuiden van de molen was de molenaarswoning en was ook al aanwezig toen de standerdmolen er nog stond. De woning werd bewoond door molenaar Kuper. Niet uitgesloten is, dat de molenaarswoning met de voorgevel naar het vroegere (achter)pad was gericht en met de achterkant naar de latere Hoofdweg. Bij een latere vernieuwing van dit huis is de voorgevel naar de Hoofdweg gericht.

De molen was uitgerust met een koppel korenstenen, een koppel weitstenen en een pelwerk. Een van de volgende eigenaar was J. Kuiper. In onder anderen 1892 wordt deze als eigenaar vermeld.

Rond 1890 heeft J. Heerdt de korenmolen en het molenaarshuis gekocht. Deze molenaar ging al met de tijd mee en had in 1894 een stoomketel laten plaatsen voor het aandrijven van de maalderij. Later is er overgeschakeld naar een elektrische aandrijving.

Rond 1910 is R. Kuiper eigenaar geworden van de molen. Deze molenaar had blijkbaar veel werk, want zowel in 1911, 1913, 1914 en 1926 plaatst de eigenaar advertenties in dagbladen, met een oproep voor een molenaarsknecht of een leerling.

Molens hebben veel bewegende delen en vergen daardoor ook veel onderhoud. In 1915 werd de buitenroede vervangen. De onderhoudskosten werden steeds hoger. In 1915 werd er een nieuwe roede aangebracht en heeft molenmaker G.D. Siefkens uit Wedderveer meerdere reparaties verricht. In 1919 vroeg de eigenaar een ijzeren molenas te koop. Deze moest blijkbaar ook vervangen worden. Door de stoomaandrijving was het malen bij geen wind echter wel gegarandeerd. Omdat de het malen niet meer afhankelijk was van de wind en de onderhoudskosten erg hoog waren, is besloten de molen af te breken. Op 12 oktober 1920 biedt R. Kuiper wegens afbraak, twee prima Molenroeden, een ijzeren en een houten, lang 20.60 meter en dik 31 bij 35 cm. te koop aan.

Stellingmolen De Hoop heeft honderd jaar in het dorp gestaan en is in 1922 afgebroken. Het stenen onderstuk is in eerste instantie blijven staan en was in 1932 nog aanwezig.

Waarschijnlijk is het onderstuk in de oorlog afgebroken. Een deel van de stenen werd gebruikt om de molenschuur, die achter de molen stond uit te breiden. Daarin werd een maalkoppel geplaatst (waarschijnlijk al voor 1900), dat werd aangedreven door een elektromotor met bandaandrijving. De steen werd van onderaf aangedreven. Hiermee werd tot ongeveer 1931 gemalen. Tot ca. 1960 werd de schuur gebruikt voor meel en veevoederhandel. De familie Feddes, was de laatste in een lange rij mulders.

De schuur en het voormalige molenaarshuis staan nog steeds op dezelfde plek en een deel van de maalderij was in 2013 nog in de schuur aanwezig.

De Kleine Molen / Lutje Meuln

Komende vanaf Winschoten stond op de driesprong van de wegen naar Wedde en Bellingwolde de zogenaamde “Kleine Molen”. Door de markante en voor iedereen zichtbare plek in Blijham, dankt de molen vooral zijn bekendheid. Het gebied nabij de kruising wordt in de volksmond nog steeds Lutjemeulen genoemd.

In het kerkelijk archief is nog een tekening van de molen bewaard gebleven. Deze tekening werd in 1832 gemaakt door dominee Koppius

De molen is in 1822 in opdracht van Gerhardus Hazelhoff, gebouwd door molenmaker Geert Koopman uit Oude Pekela. De molen was ingericht als rogge- en pelmolen en had een zelfzwichting op 1 roede. Het was een zogenoemde grondmolen (grondzeiler), op een acht kantige romp. In 1831 waren in de molen 1 paar korenstenen en 1 paar pelstenen aanwezig. Waarschijnlijk is gelijktijdig met de bouw ook een molenaarswoning gebouwd aan de grindweg van Winschoten naar Wedde (Hoofdweg 2). De moleneigenaars bezaten ook enkele nabij gelegen landerijen. In december 1823 wordt de molen in opbouw verkocht door G. Hazelhoff aan Albert Folkerts Hazelhoff. In 1825 werd de weduwe A.F. Hazelhoff de nieuwe eigenaar.

Zij maalde met deze molen voor het korenmolenressort Blijham, Morige, Lutjeloo, Draaierij, Winschoterzijl en Winschoterhoogebrug. Enige tijd later is wed. Hazelhoff getrouwd met D.R. Houwen. In het kadastrale eigendomsoverzicht uit 1832 wordt Doede Reinders Houwen als eigenaar (met het beroep molenaar) van de “koorn & pelmolen” vermeld. Het gebouwtje, mogelijk een woning, rechts naast de molen aan de Kerkweg (nu Oosteinde) was eigendom van de Diaconie te Blijham. Mogelijk is dit de sarrieshut geweest.

De wegen waren in die tijd erg slecht. Om de molen vanaf het Westeindepad (hier stonden de boerderijen destijds) te kunnen bereiken, was er een dijkje met daarover een laan aangelegd tot de smederij tegenover de molen.

Engel Hazelhoff werd de opvolgende eigenaar, zoals o.a. in 1888 is vastgelegd. Als gevolg van het overlijden van Engel verscheen het volgende krantenbericht.

“Toen in 1928 de eigenaar van de KLEINE MOLEN overleed, waren velen in het dorp bevreesd, dat de molen zou worden afgebroken. Deze vrees bleek ongegrond! Gelukkig! De enige erfgenaam van de overleden molenaar de heer D. Hazelhoff, rustend landbouwer te Blijham, wil – zoo ’t maar eenigzins kan – dit bouwwerk dat zoozeer het landelijk aspect verfraait, behouden. De molen werd in 1823 door den Grootvader van de heer Hazelhoff gebouwd. Oorspronkelijk was de molen zeer laag; de wieken draaiden langs den grond. In 1857 liet de Vader van H. den molen 25 voet omhoog brengen. Dit was een kolossaal werk! ’n Dusdanig werk is niet vaak uitgevoerd. ’t Gebeurde in de tachtiger jaren van de vorige eeuw ook te HEEDE in DUITSLAND. Eenzelfde poging aangewend te DE BULT bij OUDE SCHANS mislukte. We brengen hierbij hulde aan den heer H. voor zijn loffelijk streven en hopen, dat de Blijhamsters allen zullen medewerken, dat deze molen “gaande” en dus ook “staande” blijft. Waar de gemeente straks het pleintje bij den molen gaat “fatsoeneren en plantsoeneeren” verkrijgt Blijham een waardig entree, waar de alom gekende “KLEINE MOLEN” ons een hartelijk “Welkom” toe roept.”

In 1857 is de molen 25 voet (7,62 meter) omhoog gebracht en werd hiermede een stellingmolen ook wel baliemolen genoemd, met een vlucht van ongeveer 20 meter (64 à 65 voet). Er zat een sluitsteenboven de ingang met de tekst: "1823 A.F.H. F.A.H." A.F.H. = Albert Folkerts Hazelhoff F.A.H. = Fenne Abels Heeres. De Achtkante bovenkruier gedekt met riet, met stelling op stenen onderstuk en een rieten kap was een korenmolen + pelmolen. Rond 1920 was de molen aan onderhoud toe. Nog slechts één wiekenpaar, niet zelfzwichtend was aanwezig. In 1924 werd de binnenrou vervangen en in 1925 van de buitenrou aan de beurt. Het jaar daarop werd de zelfzwichting hersteld. in 1926 wederom twee roeden, waarvan één zelfzwichtend. Sinds 1934 heeft de molen één pelsteen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het verboden, zonder vergunning van de overheid gort te pellen. Toen molenaar Engel Hazelhoff druk aan het gort pellen was, kwam er een controleur binnen, die hem dit verbood. Engel Hazelhoff sprak toen de volgende woorden: "Ken mie niks scheeln, ik goa gewoon deur, want de boern moutn gorde hebn veur heur zoepnbrei (karnemelksepap)". Tegen een dergelijke redenering viel niets in te brengen.

De foto links is genomen in 1912. Op de swiktstellen staan Engelse logees van burgemeester H.P.H. Waalkens, die de molen kwamen bezichtigen. Bij de deur loopt molenaar Engel Hazelhoff. De molen was niet in een al te beste conditie.

De familie Hazelhoff kwam in een zeer slechte tijd, in het begin van de 17e eeuw van Westerwolde naar Blijham. Ook bezaten zij enkele nabij gelegen landerijen. Opgetekend is, dat Doedo Hazelhoff, bij overlevering wist te vertellen, dat de Westerwoldse buren hun hielpen te verhuizen en aankomende in Blijham de vraag stelden, hoe ze hier de kost zouden kunnen verdienen. De grond in de Vennen was door de hoge waterstand alleen maar geschikt voor groenland waarop veel russen- en biezenpollen groeiden. De ophoging van de molen kwam goed van pas, want een kleine jongen moest de hele middag op de zwichtstellen staan op de koeien in het land in de gaten te houden. Zo wist de melker waar de koeien waren tegen melkerstijd.

Adverteren werd in die tijd weinig gedaan, maar de Hazelhoff’s adverteerden met het volgende rijmpje;

Voor het malen tot meel en het pellen tot gort,

is het de Kleine Molen die aanbevolen wordt

Na Engel werd Doedo Hazelhoff de laatste van de familie, die de molen zou exploiteren. In de periode dat D. Hazelhoff het eigendom had, was Derk Poel bedrijfsleider op de molen. Hij woonde met zijn gezin in het molenaarshuis. Van de molen en het molenaarshuis zijn geen foto’s bekend, waar beiden geheel opstaan. Tonie Dekker heeft hiervan echter wel een schilderij gemaakt, dat hij cadeau heeft gegeven aan Adolf Dekker en zijn vrouw Hilke Nobbe, voor hun huwelijks jubileum. Ze woonden aan de Schoolstraat. Tonie, die in de jaren vijftig naar Australie is gemigreerd, maakte het schilderij ’s morgens vroeg, vanaf de Hoofdweg voor de woning van de familie Nijboer (later Potjer, nu Bleker), naast de smederij tegenover de molen.

Tijdens de bevrijdingsacties in 1945 is de molen, evenals meerdere gebouwen, in brand geschoten. D.Poel schrijft in het boek “Hoe Blijham, Wedderveer en omgeving werden bevrijd in de aprildagen van 1945” hier het volgende over:

”Op vrijdag 13 april rijden twee Poolse Stuarts tanks in hoog tempo door Blijham richting de Winschoterhoogebrug om een snelle verkenning uit te voeren. Na vuur kontact keren de tanks en gaan weer met hoge snelheid richting Blijham. Op de driesprong Blijham Westeinde maken de beide Stuart tanks halt en nemen de molen onder vuur. Hoge punten dienen vaak als uitkijk- en waarnemingspost en het gebruik hiervan moest worden voorkomen. Daarna rijden de tanks door richting Wedderveer. Het moet toen ongeveer kwart over tien ’s morgens zijn geweest.

Kort na de beschieting gaat de kap van de molen branden. Molenaar D. Poel is nog met een brandblusapparaat in de molen naar boven gegaan. Het vuur was echter al zo fel, dat er niets meer kon worden uitgericht. Samen met Reit, Schreuder en nog een paar anderen is de brandspuit nr.1 van het OG station gehaald. Maar tegen de forse brand in de kap van de molen valt niet te blussen. Tegen half twaalf valt de as van de molen omlaag.

Een sieraad voor Blijham is niet meer”.

De resten van de molen (muurwerk) zijn in 1946 opgeruimd. De reclameborden P.Sluis en 1845, die aan op de molen zaten hebben nog jaren tegen het molenaarshuis van Poel aan de Hoofdweg gestaan.

Achtkantige stelling korenmolen de Kleine Molen te Blijham.

Gezicht op de zijkant. De molen draait met volle zeilen.

In 1970 is het molenaarshuis afgebroken. Op de plek van dit huis en de vroegere molen zijn door de families H. Stel en A. Koolhof (nu J. Landlust) twee woningen gebouwd.

De Luttje Meul’n in Blijham

Ains ston op 'n kruuspunt van drei wegen

'n meul'n stoer en fier,

't was 'n boak'n veur ons aal'n,

veul joaren ston' e hier.

Nou is 't 'n lege plekke,

de meul'n, hai is nait meer.

Hai is vaal'n in oorlogsdoagen,

hai sneuvelde ..... op 't veld van eer.

Wie missen, die ..... doe luttje meul'n,

moar in gedachten zai' k die nog ... zo fier door stoan.

lk wait het wel, doe konst die nait verweer'n,

Want den haarst doe 't wel doan.

Moar 't slimste is dei lege ploatse .....

dat lege stee in 't laand.

Nooit zell'n dien wiek'n weer draai'n,

't wordt mie benauwd om 't haart bekaand.

Hail veul hest zain gebeur'n,

veul vreugd en laid ging aan dien vout veurbie,

moar nooit zolst doe 'n gehaim verroaden

en doarom eer'n wie nog aaltied die.

Februari 1949 W. de Jong.

De Werkman / Molen Wilts

Ongeveer 500 meter ten zuidoosten van het dorp Beerta, in de Uniepolder heeft een molen gestaan van landbouwer en burgemeester Jan Hindriks Geertsema. Deze molen is opgericht in 1804 is in 1901 afgebroken. De poldermolen was van het type grondzeiler, met als romp een achtkante bovenkruier en als kruiwerk een buitenkruier. De vlucht van de molen is mogelijk 58 voet geweest. Na de afbraak is de molen gekocht door molenaar Geert Wilts uit Blijham. In 1903 is de vergunning verkregen en in 1904 heeft Wilts samen met molenmaker Siefken uit Wedde van de restanten van de poldermolen een korenmolen op een stenen onderstuk gebouwd. De molen aan de Wiltslaan kreeg de naam “De Werkman”, maar in de volksmond werd deze “Wilts Meulen” genoemd. De achtkantmolen met stelling had op één roede zeilen en op de andere een zelfzwichting. Het was een zogenoemde bovenkruier met buitenkruiwerk. De molen eigenaar woonde in het molenaarshuis direct naast de molen aan de Wiltslaan.

Dat het geen nieuwe molen was, blijkt uit een advertentie van 4 januari 1927, waar Wilts een binnenroede, hout of ijzer lang 19,20 meter of iets langer te koop vraagt. Mogelijk moest deze roede al worden vervangen. Op 12 maart is er opnieuw een advertentie geplaatst. Blijkbaar is dit niet gelukt, want in april 1927 is er opnieuw een advertentie “te koop gevraagd” geplaatst, voor twee molenroeden plm. 18,50 meter lang, of een molen om te slopen. In 1927 is de molen gerestaureerd met onder anderen een as afkomstig van molen "De Tjamme" te Beertsterhoogen. Om ook bij weinig wind te kunnen malen was de molen voorzien van een 15 pk elektromotor.

Achtkantige stellingmolen “De Werkman” ca. 1946, gezien vanaf de zuidkant.

Geert Wilts heeft jarenlang op de molen gemalen. Daarbij hield hij ook varkens, want rond 1920 heeft hij een varkensschuur gebouwd bij de molen. Zijn zoon Hendrik kwam in het bedrijf en werd later eigenaar.

Aan het eind van de strenge winter 1946 – 1947 is de korenmolen is op 17 maart 1947 door een geweldige storm op hol geslagen. Door de harde wind is de molen door de vang gelopen en kon niet meer worden geremd. Door de wrijving is zoveel hitte ontstaan, dat de molen daardoor in brand is geraakt. Het bovenste houten gedeelte was niet meer te redden en is in korte tijd helemaal afgebrand. Meerdere molens in de regio zijn door deze zeer zware storm verloren gegaan. De stenen onderbouw is bewaard gebleven. Nadat hierop een dak is aangebracht is hierin nog een tijd lang elektrisch gemalen. Hendrik Wilts was de laatste molenaar en toen het malen niet meer rendabel was, is het bedrijf gestopt met de maalderij.

De Werkman, gezien vanaf de Hoofdweg ca. 1945

Nadat de stenen onderbouw van de molen enige jaren niet was gebruikt, kwam de gedachte, om in de onderbouw van de molen een woning te maken. In eerste instantie werd hier even vreemd tegen aangekeken. Waar moest je bijvoorbeeld in een achtkant, een kast tegen een wand plaatsen. Met wat passen en meten en een kleine aanbouw is de molen uiteindelijk toch verbouwd tot woning. Het voormalig molenaarshuis is toen verkocht. In de jaren tachtig is dit pand afgebrand en vervangen door een nieuwe woning.

De stenen onderbouw van de voormalige korenmolen is nu nog steeds een bijzonder woonhuis. . Gelukkig is er op deze manier nog steeds een tastbare herinnering aan de korenmolen “De Werkman” aan de Wiltslaan aanwezig.

De stenen onderbouw van de molen, verbouwd tot woning ca. 1986

Molen Riemeijer / Molen Wester

In Molenhorn stond ook een houtzaagmolen. Rond 1890 had B. Riemeijer een wagenmakerij en stelmakerij aan de Hoofdweg. Het bedrijf was ongeveer gevestigd op de plek, waar nu de Markeweg aansluit op de Hoofdweg. Omdat er veel zaagwerk was en zijn zoon J. Riemeijer de stelmakerij over ging nemen, besloot de heer Riemeijer om een houtzaagmolen te laten bouwen. Onder leiding van J. Wietsema Ezn. heeft vader Riemeijer samen met molenmaker Siefken uit Wedderveer, een houtzaagmolen op de wagenmakerij gebouwd. Op de schuur van het stenen huis werd een achtkante bovenkruier geplaatst. De molen kreeg een zelfzwichting op beide roeden en was een zogenoemde buitenkruier. De stelling was voorzien van schoren en de molen had een houtgedekte kap. De onderbouw (het achtkant) had geen kleedhout. In verhouding tot de korenmolens was dit een kleine molen. Met de houtzaagmolen kreeg de wagenmakerij steeds meer werk. Riemeijer besloot een knecht in dienst te nemen. De heer Jans de Boer. Toen de heer Riemeijer plotseling overleed, heeft zijn weduwe het bedrijf samen met de knecht voortgezet. Niet veel later zijn ze getrouwd.

Gezicht vanaf de hoofdweg, tussen de huizen door op de Houtzaagmolen rond 1930. Links stelmakerij Wester en rechts de woning van Eefting. Beide afgebroken in 1950 ten behoeve van de aanleg Markeweg.

Jans de Boer heeft de molen optimaal benut. In Blijham en omgeving werden vele bomen gekocht en in zijn bedrijf verzaagd. Er lagen destijds stapels dikke bomen voor en naast het pand. Het zagen van bomen met windkracht was een goedkope manier van zagen. In dergelijke kleine bedrijven waren nagenoeg geen ander dure machines aanwezig.

In 1927 nam de heer Wester het bedrijf met de molen over. De molen werd goed onderhouden, zoals uit inspectierapporten uit 1935 blijkt. Ook in juli 1940 was de molen nog in goede staat. In 1940 brak door een hevige herfststorm een wiek van de molen en is ook de andere roede verwijderd.

Stelmakerij Wester ca. 1939

Daarna is de bovenbouw langzamerhand helemaal afgebroken. In 1943 was de molen helemaal verdwenen.

Wester heeft veel van het hout van de afbraak gebruikt om er houten onderstukken voor schoenklompen van te maken. Naar dit artikel was er vooral in de oorlogstijd (1940-1945) veel vraag.

In verband met de aanleg van de Markeweg in 1955, zijn zowel de stelmakerij als de ervoor staande twee woningen afgebroken. Op het terrein op de hoek Hoofdweg – Markeweg, heeft de familie H. Bos in de jaren zeventig een nieuwe woning gebouwd.

Molen te Blijham

De molen staat in ’t schamperd licht.

Ver boven huis en boom;

De hemel trekt al sneller dicht.

Het onweer maakt zo loom.

Ook hij staat stil en wacht en kijkt;

Zijn wiek staat hoog in top.

Maar wat er dreigt, hij waakt getrouw.

En vangt de slagen op!

Molen Hinrichs

Bekend is, dat in 1577 een molen in Wedde is gebouwd. Rond 1600 is deze molen door oorlogshandelingen verloren gegaan. In 1811 koopt Jan Luitjens Kunst een stuk grond nabij Wedde en bouwt daar een spinnenkopmolen. Het was een houtgedekte spinnekop met stelling en werd gebruikt als roggemolen. In 1813 wordt de molen verkocht aan Wiert Luitjens Kunst te Nieuwolda en niet veel later wordt Harm Wiebes Brouwer de nieuwe eigenaar. In december 1821 koopt Sypko Theeman op “schaden en baten” de roggemolen, behuizing en beklemming van twee deimten land ten westen van de Heereweg tussen Hoorn en Wedde, voor ƒ 500. De molen wordt in 1822 afgebroken en herbouwd in Oostwolderhamrik. De molen in Wedde wordt vervangen door een rosmolen. Deze werd gebruikt voor de Grutterij van Jacob Alting. De rosmolen is verkocht en Th. Boose wordt de nieuwe eigenaar.

In 1628 heeft Jan Derks Buurma een houten standerdmolen gebouwd in Winschoten. Dit was daar toen de oudste molen. De molen stond tussen de Moeskershorn (Langestraat) en de Venne. Op deze plaats is nu een winkel gevestigd (Langestraat 60).

De Bosstraat in Winschoten doorsnijdt een voormalig bastion. Dit bastion had de naam ‘Wintmeúlens’. Dit omdat ter weerszijden van het bastion een houten standermolen stond. Eén binnen en één net buiten de vesting. Een molen buiten de vesting lag in die tijd niet voor de hand. Waarschijnlijk was deze molen, staande op een perceel tussen Langestraat en Venne, al aanwezig toen de vesting aangelegd werd in 1593. Dat de molen net buiten de vestingwal kwam te liggen, was niet zo’n groot probleem. In tijden van gevaar kon een standermolen vrij eenvoudig gedemonteerd worden en binnen de vesting veilig worden opgeslagen.

De molen zal in 1856 verkocht zijn, want in de Groninger courant van 27 februari 1856 bood Jan Derks Buurma zijn rogge- en weit (tarwe) molen met woonhuis schuur en grond aan de Langestraat in Winschoten te koop aan.

Molenaar Theodorus Boose te Hoorn, bij Wedde kocht de molen om de rosmolen te vervangen. De molen uit afkomstig uit Winschoten, met een vlucht van 72 voet en twee balkons werd in 1857 bij de boerderij van Boose in Hoorn opnieuw weer opgebouwd.

Kaart waarop de plek van de molen is aangegeven ca. 1900

De boerderij van Boose stond op een perceel aan de Hoornderweg, tussen de huidige Onstwedderweg en de Weverslaan.

De dochter van Boose trouwde met molenaar Herman Hinrichs. Na het overlijden van zijn schoonvader nam Hinrichs de molen in 1900 over. De molen was aan vervanging toe en Hinrichs de standerdmolen af te breken en een nieuwe te bouwen terug te bouwen.

De molen te Hoorn kort voor afbraak in 1903, gefotografeerd door Jan Hubbeling Snelter (1872-1953) uit Wedderveer.

Heel bijzonder aan deze molen was het tweede balkon op de steenzolder hoogte. Dit kwam maar zeer sporadisch voor.

De personen die aandachtig naar de fotograaf staan te kijken zijn de uit het Duitse Neuhede afkomstige molenaar Hermann Hinrichs (1870-1933) en zijn kinderen Theodorus Wilhelm (1899-1960) en Anna Tallena (1901-?). De oudere dame achter hem zal zijn schoonmoeder Tallienne Pietronella Boose - Dekker (1839-1914) zijn. Hinrichs nam de molen van zijn in 1900 overleden schoonvader Theodorus Boose over. Bij het huis staan de stenen voor de bouw van de nieuwe achtkant stellingmolen al klaar.

In 1903 werd de molen vervangen door een hoge achtkante stellingmolen. Hiervoor werd door Hinrichs de zaagmolen “De Vriendschap” in Helpman Groningen gekocht. Dit was een hoge achtkantige bovenkruier met stelling. De romp bestond uit hout, afgedekt met lagen asfalt, op een stenen tussen- en onderstuk.

In opdracht van H. Hindrichs is in 1903 door de molenmakers Luitje en Jan Wiertsema uit Eexta, de voormalige houtzaagmolen met dezelfde materialen weer opgebouwd in Hoorn bij Wedde als korenmolen. Dit op dezelfde plek waar voorheen de standerdmolen stond. De molen had geen zelfzwichting en werd "Molen Hinrichs" genoemd. Om ook te kunnen malen, als er geen of onvoldoende wind was, is een EMF electro motor met een vermogen van 20 pk bijgeplaatst.

In de loop van de tijd komt de zoon, Th. W. Hinrichs in het bedrijf en deze neemt de molen van zijn vader over.

In 1943 is de molen uit bedrijf genomen vanwege de slechte staat waarin deze toen verkeerde. Bijna een halve eeuw later, in april 1948 is de molen geheel afgebroken en niet weer herbouwd.

Het enig wat nog verwijst naar de korenmolens, die ooit op de plek aan de Hoornderweg, tussen de Onstwedderweg en de Weverslaan stonden, is de later gebouwde woning waar nu de familie Sterenborg woont.

Deze heeft de naam "D'olle meulenstee" gekregen.

Molen Snelter "Lucretia Christina", Molen Jonker, "De Olde Molen"

In 1804 werden er twee poldermolens van het vijfde onderdeel Reiderland op de Winschoterzijl gebouwd door molenmaker W. Kamps uit Winschoten. De molens hadden een vlucht van zevenenzeventig voet en werden aangeduid als achtkantige bovenkruiers. De molen zijn gebouwd op een lage stenen onderbouw en hadden een rietgedekte bovenbouw. Door de bouw van een stoomgemaal in 1883 werden de molens overbodig en buiten bedrijf gesteld. Bovendien had één van de molens in een storm de kap verspeeld.

Eén van de twee molens werd gekocht door landbouwer Geert Rikus Luth geboren in Nieuwe Pekela en wonende te Wedderveer voor f 100, -. Hij is in 1879 getrouwd met Lucretia Snelter uit Wedderveer. De benodigde aankoopsom is door de familie Snelter beschikbaar gesteld.

Jan Hubbeling Snelter vervoerde de molen per boot van de Winschoterzijl, via de Westerwoldsche Aa naar Wedderveer.

De boerderij Snelter / Luth aan de weg van Wedde naar Blijham te Wedderveer. De molen "Lucretia Christina" is nog niet gebouwd, het is dus een opname van voor 1897. In dat jaar werd de molen gebouwd achter de boerderij. Wel is op de achtergrond aan de rechterkant de poldermolen "Welvaart" te zien.

Jan Hubbeling Snelter was een zwager van Luth. In de volksmond werd hij Jan Hobbel genoemd. Hij bleef ongehuwd en was een man met vele ambachten. Hij had het veel te druk om zich met de boerderij en de molen te bemoeien. Hij fotografeerde, zette dieren op en stelde deze tentoon in de aan het woonhuis aangebouwde serre. Hij organiseerde indianenfeesten en hij ging veel op jacht en uit vissen. Met een zelfgemaakte zeilboot was hij vaak op de Westerwoldsche Aa te vinden. Om aangenaam in de natuur te kunnen verkeren maakte hij prachtige tenten, waar hij allerlei dieren op tekende. Jan was een echte flierefluiter, die enorm van het leven heeft genoten. Volgens zijn halfzus Chrisje was hij geen boer, maar kon hij jagen en vissen als de beste.

Jan Hobbel was een echte vrijbuiter die een uitgebreide kennis van veel zaken had.

Kaartfragment ca. 1900

De molen werd in 1897 werd achter de boerderij aan de Hoofdweg 57 van de familie Snelter (nu Moed, daarvoor Jager) herbouwd als korenmolen met 2 koppels stenen en kreeg de naam "Lucretia Christina" en is vernoemd naar de vrouw en dochter van Luth.

Het was achtkantige bovenkruier met een lage stelling op stenen tussen- en onderstuk. De bovenbouw was net als de kap met dakleer gedekt en de wieken waren Oud-Hollands opgehekt met zeilvoering en had geen zelfzwichting. Op de sluitstenen boven de beide toegangen tot de molen stonden de volgende vijf letters: G(eert) R(ikus) L(uth) en L(ucretia) H(ubbeling).

De functie van deze korenmolen was het malen van graan voor het vee, speciaal voor varkens. Aan de molen was ook een zaag bevestigd. In een houten aanbouw kon hout worden gezaagd. Bij de boerderij hoorde een groot dennenbos. De bomen werden gekapt en voor een deel waarschijnlijk bij de molen gezaagd. De vrijkomende grond werd daarna geschikt gemaakt voor de landbouw.

In mei 1929 is een roede gebroken en kon de molen niet meer draaien. De roede is in 1933 hersteld en de korenmolen draait begin 1934 weer. De molen is echter niet meer in goede staat en wordt enigszins verwaarloosd. Sinds 1937 wordt er niet meer gemalen. In 1947 staat de molen weer zonder roeden.

"Lucretia Christina" met aangebouwde houtzaagerij.

Er wordt een sloopvergunning aangevraagd en deze wordt in 1958 verleend aan H.G. Jonker, die in die periode eigenaar van de molen en de boerderij was.

In de zomer van 1960 wordt de windmolen zorgvuldig gedemonteerd en gesloopt door molenbouwer J.D. Medendorp uit Zuidlaren. De sluitstenen van deze molen zijn door de voormalige eigenaresse voor Wedderveer behouden en worden bij de onderbouw van een voormalige watermolen bewaard. Dit was voorheen poldermolen “De Nijverheid” en stond tegenover de korenmolen Lucretia Christina.

De onderdelen van de molen werden zorgvuldig tegen de tropen geprepareerd. Stukje voor stukje zal de molen namelijk op Aruba weer worden opgebouwd. In Wedderveer bleef alleen het stenen onderstuk staan. Dit is nog jaren in gebruik geweest als schuurtje, maar is bij modernisering van het landbouwbedrijf ook afgebroken.

De gedemonteerde molen is in januari 1961 werd met de "Medusa" van de K.N.S.M. naar Aruba verscheept, waar hij als "De Olde Molen" boven op een restaurant als blikvanger en museum gaat functioneren.

De achtkante bovenkruier werd in juni – juli door de molenbouwer J.D. Medendorp aan het zilverwitte Arubaanse strand in zeven weken weer opgebouwd. Hij verbleef voor deze klus, samen met zijn vrouw drie maanden op het eiland.

Het spoorwiel en de rondsels van de molen zitten nu in korenmolen De Zwaan te Holland Michigan USA.

De totale kosten voor het verplaatsen van de molen bedroegen destijds 350.000 gulden.

Onder de naam“De Olde Molen” werd de korenmolen uit Wedderveer onderdeel van een restaurant en museum op Auruba. In het gebouw waarop de molen is geplaatst, is een restaurant “The Old Mill” gevestigd.

De molen voor de afbraak in 1960.

De keuze om een Nederlandse korenmolen naar Aruba te halen heeft niets te maken met de functionaliteit van de molen. Het eiland bestaat uit vulkanisch gesteente en er groeit dus weinig of niets. Zeker geen graan. De molen heeft een draaibare kap. Daar ter plekke waait de wind altijd uit dezelfde richting, dus is een dergelijke kap overbodig. De molen uit Wedderveer heeft hier echter de functie van publiekstrekker gekregen. Veel Amerikaanse toeristen bezoeken het eiland en vinden een dergelijke molen iets heel bijzonders. De wieken zijn vastgezet. De stelling is aangepast, zodat bezoekers minder snel over de reling kunnen vallen.

De molen is enkele keren gerestaureerd door mensen die waarschijnlijk geen molenkennis hadden. Er zijn nieuwe roeden aangebracht, die korter zijn, dan de originele wieken. Bovendien zijn er veel meer details, die het draaien met de molen, ook onmogelijk zullen maken en afwijken van het origineel

Door het bezoek van de vele Amerikanen is de naam “de olde molen”intussen ook veranderd en heet het restaurant met de molen nu “The Mill”. Rond de molen ligt The Mill Resort. Een sfeervol complex op 300 meter van Palm Beach. Karakteristiek voor The Mill Resort zijn de rode puntdaken en de Hollandse molen voor de ingang van het resort. In deze molen is een goed à la carte restaurant.

De originele Groninger molen uit Wedderveer op Aruba. De wieken staan vast, omdat de passaat zo krachtig is. Maar goed ook, want aan de palmen te zien staat de wind van achteren op het gevlucht.

Het interieur van de molen is Oud-Hollands met Delftsblauwe tegels en kopieën van Nederlandse kunstenaars. The Mill kent verschillende kamertypes. Alle ruime kamers hebben tuin- of zwembadzicht. Er liggen 2 heerlijke zwembaden omgeven door een zonneterras en voorzien van alle hedendaagse gemakken.Het strand van The Mill is vlak bij en voor de actieve gast voldoende watersportactiviteiten. Aan de kinderen is ook gedacht: een uitgebreid activiteitenprogramma waarbij ze zich heerlijk kunnen uitleven. Een stukje oud Wedderveer tussen de palmen.

The Old Mill, Bubali op Aruba ca. 2004

Spinnekopmolen Wedderveer.

Eiko Jan Feunekes had ongeveer tien hectare eikenbos in Wedderveer. Dit bos wilde hij kappen. De stammen van de eikenbomen moesten verwerkt worden tot bruikbaar hout. Daarom heeft hij besloten om een houtzaagmolen te bouwen.

Bij een houtzagerij hoort een waterpartij waar de boomstammen, voordat deze gezaagd worden, moeten uitwateren. De keuze om de molen te bouwen achter zijn behuizing de “A-stroom” aan Hoofdweg 24 in Wedderveer aan de Westerwoldsche Aa, lag dan ook voor de hand.

In 1936 gaf Feunekes aan Luitje Wiersema, architect en molenbouwer uit Sappemeer, de opdracht om een zaagmolen te ontwerpen. In januari 1937 wordt de aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente Wedde ingediend. Wiersema heeft een ouderwetse spinnekopmolen ontworpen, die Feunekes zelf ging bouwen. De bouw stond onder toezicht van de provinciale schoonheidscommissie. De constructie is ook door deze commissie goedgekeurd. Het was niet de bedoeling om de molen, anders dan voor het zagen van eigen hout, bedrijfsmatig te gaan gebruiken. Eiko Jan Feunekes met de zelfgemaakte tandraderen.

Uit liefhebberij was de bouwer al vele maanden eerder begonnen om talrijke onderdelen in de werkplaats te maken en voor te bereidingen te treffen voor de bouw. In juli 1937 begon Feunekes met de eigenlijke bouw van de spinnekopmolen. Er werden voor die tijd verschillende nieuwigheden toegepast,

De as en de spil draaien op kogellagers, terwijl de wieken in stroomlijnvorm werden uitgevoerd. Bovendien richt de kap zich zelf naar de wind door middel van een zogenoemde “windroos”. Dit naar het voorbeeld van de molen van het waterschap “Wedderveer”.

Het resultaat was een kleine spinnekopmolen met stelling, gebouwde op een stenen werkplaats met een totale hoogte van ongeveer 12 meter. De romp werd gemaakt als een achtkante ondertoren, met horizontaal gepotdekseld hout. Het bovenhuis is gedekt met houten delen en de wieken hebben een vlucht van 10 meter.

Het molentje kreeg buiten de molen een snelzaagraam, uiteraard aangedreven op windkracht.

De uitwaterplaats voor de gezaagde bomen is ook op het erf, behorende bij de woning van Feunekes aangelegd. In 1938 was de molen gereed en werd in gebruik genomen als houtzaagmolen. Deze molen, de laatste om economische redenen gebouwde molen in de provincie Groningen, was echter maar enkele jaren in gebruik

In 1940 overleed Feunekes op bij zesenzestig jarige leeftijd. Na zijn dood wisselde molen meerdere keren van eigenaar. Zo kregen de families Heys en daarna Van Sloten de molen deze in eigendom.

In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw was de molen dusdanig vervallen, dat er slechts een troosteloze ruïne over was en het op de nominatie stond om gesloopt te worden.

Omdat de molen uniek en enig in zijn soort is, lukte in 1985 om de molen op de lijst van Beschermde Rijksmonumenten geplaatst te krijgen. Door de buitengewone architectuur, zelfzwichting en –kruiing, met de achtkante onderbouw op de stenen bergplaats kwam het hiervoor in aanmerking.

Door de aanwijzing als Rijksmonument is de molen bewaard voor het definitieve einde en ontstonden er financiële mogelijkheden om een restauratie voor een deel te bekostigen.

De spinnekop houtzaagmolen in 1973.

In 1995 kochten Arnold Dost en Olga Schaver de woning met bijbehorende molen aan de hoofdweg 24 in Wedderveer. Na veel inspanning is er een restauratiesubsidie beschikbaar gesteld. In 1997 is er een volledige en prachtige restauratie gerealiseerd. Op 14 juni 1997 is de molen opnieuw officieel in gebruik genomen. De molen is nu uitgerust met een lintzaag. De huidige eigenaar draait ook regelmatig met de molen en zaagt op vrijwillige basis hout, maar ondervindt veel hinder van de bomen in de directe omgeving. Door het particuliere initiatief (er is veel eigen vermogen geïnvesteerd in de molen), is op een prachtige plek in Wedderveer een markante blikvanger van een molen aan de westzijde van de Westerwoldse Aa in stand gebleven. De molen heeft voor zover bekend nooit een naam gehad.

Omdat de molen uniek en enig is in zijn soort, trekt deze veel belangstelling. Dit blijkt uit veelvuldige bezoeken van molenliefhebbers en andere belangstellenden, individueel en vaak ook in groepsverband, die vanuit het hele land, maar ook vanuit het buitenland de molen bezoeken.

De spinnekopmolen na de restauratie in 1997.

Voor de liefhebbers: de spinnekop houtzaagmolen is alleen te bezichtigen op afspraak. Een prachtig monument, behouden door particulier initiatief, waar Wedderveer en omgeving en de gemeente Bellingwedde, maar vooral de eigenaren trots op mogen zijn.

Molen De Bult.

In de zeventiende eeuw werd in de Zaanstreek een procédé ontwikkeld voor het machinaal pellen van gerst ten behoeve van de gortfabricage. De gerst werd als het ware geschild door middel van een maalsteen die in een trommelvormige rasp ronddraaide. De kwaliteit van het eindproduct werd hierdoor veel beter. Om deze pelmolens aan te drijven, was echter meer kracht nodig dan de traditionele standerdmolens konden leveren. Die kracht kon eigenlijk alleen door de grotere en duurdere bovenkruiers geleverd worden. De eerste pelmolen in de Zaanstreek dateerde uit 1639, het eerste exemplaar in de stad Groningen werd gebouwd in 1680. In Emden werd in 1698 de eerste pelmolen gebouwd.

Omstreeks dezelfde tijd werden ook de eerste pelmolens in Oost-Groningen neergezet: de molen aan het Winschoterdiep te Eexta (Pelmolenlaan) is gebouwd vóór 1705, die van ‘t Waar vóór 1709. Hier woonde overigens al in 1698 een zekere Jan Gortemaeker. Er volgden pelmolens in Beerta-Beertsterhoogen (vóór 1716), Oudeschans-De Bult (1723), Winschoten (vóór 1742), Nieuweschans (1761), Oude-Pekela (1785) en Veendam-Benedenste Verlaat (1799). Daarnaast schijnt ook de standerdmolen van de vesting Oudeschans vóór 1789 te zijn ingericht als pelmolen. Dertien jaar later waren daar de pelstenen weer verdwenen. Er waren toen uitsluitend nog rogge- en weitestenen voorhanden. De pelmolens van Beerta en Oudeschans-De Bult waren zeskantig, de overigen waren achtkantige bovenkruiers. In het totaal waren er rond 1800 negen pelmolens in Oost-Groningen. Ze lagen bijna allemaal op een goed bereikbare plek aan het water, doorgaans op een zekere afstand van de bestaande korenmolens.

Fragment uit de Beckeringhkaart uit 1781.

De korenmolenressorten voor het platteland van de provincie Groningen zijn bij besluit van Gedeputeerde Staten van 12 december 1825 vastgesteld. In deze staat is opgenomen, dat pelmulder Egbert Hindriks Waalkes het recht heeft om te malen voor Oude Schans, De Bult, De Draaierij, De Koude Hoek en Klein Ulsda.

De pelmolen op De Bult is gebouwd in 1723 in opdracht van Egbert Waalkes en heeft voordien in de Zaanstreek gestaan. De molen stond bij de boerderij van Waalkes aan de zuidzijde van de Pekel Aa bij de sluis, vlak voor de plek waar de Pekel Aa en de Westerwoldsche Aa samenkomen. De familie Waalkes was afkomstig uit Emden (D) en had op De Bult een boerenbedrijf. De molen op De Bult werd hier een “familiemeulen” genoemd. Op 19 april 1723 hebben de Pastoor en de Kerkvoogden van Oudeschans octrooi verleend aan Egbert Waalkes voor de pelmolen. Hij is in oktober 1723 op 64 jarige leeftijd overleden. De pelmolen was net gereed en zijn zoon Waalke Egberts, geboren op 15-09-1701 te Emden (D) nam het bedrijf over.

De molen was een zeskant, één van de oudste types bovenkruiers, met een stelling op ca. 14/15 voet (ca. 4.30 meter). Een stenen onderbouw van 5 voet (ca. 1.5 meter) en een wit geschilderd houten tussenstuk tot aan het riet. De romp met bekapping was met riet gedekt. De stijlen van de zeskant molenromp liepen door tot bijna de begane grond en rustten op zware stiepen ook wel poeren genoemd. Er lag een ijzeren bovenas in de roeden van hout, met een zeilhek. De molen had een vlucht (lengte van de wieken) van rond de 73,5 voet (ca. 20 meter).

In 1724 staat vermeld, dat Waalke Egberts en Peterke Schmaal de molen in eigendom hadden. In 1775 is Waalke Egberts op 74 jarige leeftijd overleden.

De kinderen van Waalke Egberts en wijlen zijn vrouw Trijntje Jans Holtkamp: Jan Lubberts Waalkens, Antonius Waalkens, Egbert Waalkens en Hindrik Waalkens hebben in oktober overeenstemming bereikt over de verdeling van de boedel. Hindrik krijgt de pelmolen met behuizing en tuin, met daarin de boekweitmolen, gelegen op De Bult op de Kosterkiele. Hindrik betaald zijn broers 3982 Carolus Gulden ter egalisatie. Hij betaalt daarnaast de vier nagelaten kinderen van hun halfbroer Pastor Harmannus Waalkens Schmaal 493 Carolus Gulden. Hamannus was een zoon uit het eerste huwelijk van Waalke Egberts met Peterke Schmaal uit Blijham.

Een Carolusgulden is een oude munt die ten tijde van keizer Karel V werd geslagen en naar hem is genoemd. De Carolusgulden bestond zowel in een gouden uitvoering (Carolus d'or) als een zilveren (Carolus d'argent). De gouden Carolusgulden werd voor het eerst in 1517 geslagen, de zilveren in 1543. Beide vertegenwoordigden bij de invoering van de zilveren Carolusgulden dezelfde waarde. Deze bedroeg 20 stuivers.

Ook wordt Hindrik Waalkens eigenaar van 12 deimt land, gelegen op de Blijhamster Uijterdijk.

Er werd destijds streng gecontroleerd, wat en hoeveel de molenaars op hun molen draaiden. Regelmatig werden de regels overtreden. Dit blijkt o.a. uit een beklag van Wessel Edes, molenaar in Nieuweschans. Op 1 augustus 1748 maakt deze dankbaar gebruik van een bezoek van de gecommitteerden van de “Raaden van Staeten” aan de Lang Acker Schans door schriftelijk zijn beklag in te dienen. Hij voelde zich in zijn bestaan bedreigd doordat er in strijd met de voorschriften buiten de poorten van de schans graan werd gemalen en er brood werd verkocht beneden de vastgestelde prijs. Hij schreef “dat hij merkelijke schade kwam te lijden vermits op de Bult, onder Bellingwolde gelegen, Bakker, Brouwer en Pelmulder in hunne huyzen Rosmolens hadden, daar zij Rogge, Weijte, Mout en Koorn mede maalden, ’t geen op die Koren-Wind-Molen hier of in de Oude Schans gemalen moest worden”.

De gecommitteerden gelasten de Commandeur de Suppliant (verzoeker) te mainteneren (handhaven) en hem de helpende hand te bieden.

Hindrik Waalkens, geboren1743 werd pelmolenaar op de molen De Bult. De naam Waalkes heeft dan een n toegevoeggd gekregen is is vanaf deze periode Waalkens. In een contract van de Onderlinge Brandverzekering uit 1784 staat vermeld, dat Hindrik Waalkens nog steeds de eigenaar was. Hij is in 1806 overleden. Zijn zoon Jan Hindriks heeft als pelmolenaar in het bedrijf gewerkt. Hij was ongehuwd.

Sinds 1767 is de pelmolen ook rogmolen, met 2 pel-, 1 paar rogge- en 1 paar weitstenen.

Ook de jongste zoon Egbert Hindriks werd pelmolenaar en na nam het overlijden van zijn vader het eigendom van de molen over. Egbert Hindriks Waalkens, geboren in 1780, was niet alleen pelmulder en landbouwer maar was eveneens gepromoveerd ingenieur-landmeter. Hij overleed in 1852.

De Bult was maar een heel klein gehucht bij de sluis in de Pekel Aa en lag op een behoorlijke afstand van de omringende dorpen. Wonen op De Bult hield in, dat er maar weinig sociale contacten waren. Zoon Albert nam daarom het besluit, waarschijnlijk mede ingegeven door zijn vrouw Remke Harms Evers uit Blijham, om in 1840 een de boerderij Oosteinde 21 (in 1966 afgebrand en nu onderdeel van het park) te kopen en daar landbouwer te worden. De tijd zat blijkbaar mee, want in 1860 kocht Albert Waalkens ook het bedrijf aan het Oosteinde 14 er bij. Dit bedrijf exploiteerde hij met zetboer Jan Strobos tot 1875. Toen werd zijn zoon Egbertus Hendrikus Waalkens, gehuwd met Tettina Jacoba Dijkstra uit Nieuwolda, eigenaar.

Egbert Hindriks Waalkens, was de laatste korenmulder en landgebruiker van het geslacht Waalkens, op De Bult. Na zijn overlijden in 1852, werd Pathuis de mulder op de pelmolen van de familie Waalkens.

Foto van een schilderij van de sluis op De Bult. Links van de sluis is nog net de achterkant van de pelmolen van de familie Waalkens zichtbaar. Het pand in het midden is de herberg op De Bult. De schepen moesten hier aanleggen om geschut te worden. Tot 1829 was H.G. Engels de eigenaar van de herberg. Daarna werd J.M. Bultena kastelein/eigenaar. Het schilderij is rond 1850 gemaakt. De poldermolen op de Draaierij is rechts zichtbaar, evenals de tweelingpoldermolens verderop op Winschoterzijl.

De molen kreeg steeds meer concurrentie van de met stoom of elektrisch aangedreven molens. In een artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden van zondag 4 december 1904 stond het volgende:

“Oudeschans, 3 dec. Uit vertrouwbare bron vernemen wij, dat in ’t volgende jaar de korenmolen te Bult, eigendom van de fam. Waalkens, zal gesloopt worden. Deze molen heeft naar ouden van dagen zeggen stellig meer dan een paar eeuwen bestaan. In de eerste helft der vorige eeuw was deze molen wijd en zijd bekend. Het Bultstermeel en de Bultstergort was in de geheele provincie gezocht vanwege de kwaliteit; ja zelfs naar Holland werden groote hoeveelheden gezonden, wat met het oog op de lastige vervoermiddelen in dien tijd wel als iets bijzonders kon aangemerkt worden. In lateren tijd, toen de stoom alles ging beheerschen, kwam ook in deze eene groote verandering”.

In de maanden juni en juli van 1905 is de molen gesloopt door Geert Jager uit Sappemeer, met hulp van architect en molenmaker Luitje Wiertsema eveneens uit Sappemeer. Laatstgenoemde heeft nog enige informatie kunnen verschaffen over de molen.

Behalve het schilderij, zijn geen foto’s of afbeeldingen van de molen te vinden. In 1952 heeft de vereniging “De Hollandse Molen” nog een oproep geplaatst in het Nieuwsblad van het Noorden, met de vraag of iemand nog foto’s heeft, maar dit heeft geen resultaat gehad.

Naast de Beckeringhkaart uit 1781 wordt de molen ook vermeld op de kaart van Smit van der Vegt en Acker Stratingh uit 1837. Ook Van der Aa noemt de pelmolen op De bult in zijn aardrijkskundig woordenboek in 1840.

De naam van deze “familiemeulen” is niet bekend. Het vermoeden is, dat de molen wel een naam heeft gehad, omdat dit in die tijd meestel wel het geval was.

De stamvader van de familie Waalkens uit Blijham, was dus de molenaar van De Bult.

Kabinet orgel.

Vermeldenswaardig en bijzonder is, dat molenaar en landgebruiker Hindrik Waalkens, getrouwd met Remke Uniken, een kabinetorgel heeft laten bouwen. In 1790 hadden ze drie zonen; Waalke Hindriks, Jan Hindriks en Egbert Hindriks. De jongens waren destijds 15, 14 en 10 jaar oud. In de boerderij bij de molen op De Bult hebben zij waarschijnlijk orgel leren spelen. Ibe Peters Iben uit Emden heeft namelijk in 1790 voor de familie een Oost-Fries kabinetorgel gebouwd. Orgels van dit type waren in de 18e eeuw in Oostfriesland en in het bijzonder in Nederland erg populair. Het Ibe Petrs Iben kabinetorgel van Hindrik Waalkens is bewaard gebleven. Egbert Hindriks (1780-1852) werd molenaar en nam ook het orgel over. Zijn zoon Albert Waalkens (1817-1895) heeft het orgel geërfd en nam het mee naar Blijham. In het huwelijkscontract uit 1840 met zijn vrouw Remke Evers staat o.a.; “zij brengt een gouden oorijzer en andere gouden sieraden in en hij een piano”. Met piano werd dit orgel bedoeld.

In Blijham heeft dit orgel tot het begin van de twintigste eeuw gestaan. Eerst in de boerderij aan het Oosteinde 21 en later aan het Oosteinde 14. Heel Blijham mocht toehoren hoe de schoondochter van Albert en Remke, en echtgenote van Egbertus Hendrikus Waalkens (1846-1933), Tettina Jacoba Dijkstra (1853-1937) op zondagmorgen met de voordeuren van de boerderij wijd open op het orgel speelde. Via hun dochter Woldine Tettine kwam het orgel in Zierikzee en Monnickendam terecht.

Oost-Fries kabinetorgel in het Organeum in Weener.

Via diverse omzwervingen is het Oost-Fries kabinetorgel in 1973 eigendom geworden van H.R. Smedema uit Winsum. Deze liet het orgel restaureren door orgelbouwer Reinalter Klein. Daarbij werden de oorspronkelijke roodbruine kleuren door restaurateur Helmer Hut uit Beerta teruggebracht.

In 1988 kreeg “die Ostfriesische Landschaft” de mogelijkheid om het Kabinet-orgel aan te kopen. Het kreeg een plek in het steenhuis Uttum, maar na oprichting van het Organeum in 1997 kwam het naar Weener.

De makelij van het orgel was voor 1790 wat conservatief. De omvang loopt slechts tot “d”, hoewel andere bouwers in die tijd al tot “f”gingen. Bovendien is de stijl van het meubel nog Louis XV, afgezien van het Duitse beslag. Het door Ibe Peters Iben gebouwde instrument ziet er schitterend uit met bekroonde beelden van Pallas Athene en Perseus met het hoofd van de Medusa. De gravures zijn gemaakt naar sjablonen uit het “kunstboek” van Jost Amann, Neurenberg 1599. Het pijpwerk bestaat voor tweederde uit houten pijpen. De frontpijpen zijn met wit, roze en goudmetaalkleurig geverfd. Het snijwerk zou van dezelfde maker kunnen zijn als van het orgel in Nieuwolda.

Van orgelbouwer Iben is slechts één ander kabinetorgel bekend en wel het instrument, dat destijds in het koor van de Nicolaikerk in Appingedam stond. Dit orgel bevindt zich nu in Californië (Berkely University)

Het orgel van de familie Waalkens is een zeer bijzonder exemplaar en is na restauratie de grootste bezienswaardigheid en trekpleister in het orgelmuseum in Weener (D). Het Organeum in Weener herbergt een belangrijke collectie historische klavierinstrumenten, waarop de muziek van de Renaissance tot Romantiek gereproduceerd kan worden. Men kan de instrumenten niet alleen bekijken, maar ook horen. Daarmee is het Organeum een unieke culturele ruimte voor muziekliefhebbers, studenten, instrumentenbouwers en gasten uit de hele wereld.

Voor liefhebbers is het zeker de moeite waard om het orgelmuseum in Weener te bezoeken.

WATERMOLENS

Strijd tegen het water.

Rond het jaar 1000 was het landschap een soort "wetlands" waar getijdenstromingen vrij spel hadden. Het laag gelegen land overstroomde regelmatig, waarbij er klei werd afgezet. Van grote invloed op de waterstand in Blijham zijn lange tijd de rivieren de Westerwoldsche Aa en de Pekel Aa geweest. De eerst voerde het overtollige water van geheel Westerwolde en omgeving vanaf Ter Apel, dat ruim 10 meter hoger ligt dan Blijham, af naar de nog onbedijkte Dollard. Iets meer naar het oosten van Blijham kon de geul, waardoor het water in de richting van Oude Schans liep, de grote hoeveelheid water soms niet meer bergen. Hierdoor ontstond er een splitsing van het water, de Nieuwe Aa, die een gedeelte van het water naar een iets westelijk gelegen plaats naar de Dollard afvoerde.

Kaart met de Westerwolsche Aa, de Nieuwe Aa en de Pekel Aa.

Rondom de beide Aa armen werden vanaf Wedde tot Oude Schans dijkjes aangelegd en hier werd in 1593 een zijl gebouwd. De Nieuwe Aa hield toen op met het afvoeren van het Westerwoldse water en werd een binnenafwatering van de Bellingwoldster landen. De dijken van de Westerwoldsche Aa werden vrij ver van de rivieroever aangelegd. Er was een boezem nodig om wanneer men tijdelijk geen water naar de zee kon afstromen, dit overtollige water te bergen. Dit bergboezem tussen Wedde en Blijham was ongeveer 270 ha groot en heeft nog steeds dezelfde functie.

Ook de Pekel Aa stroomde in die tijd vrij naar zee af. Om de waterstand in deze rivier te kunnen regelen werd rond 1600 door de stad Groningen een zijl gebouwd bij de Winschoterhoogebrug. Hierdoor was de turfafvoer met schepen vanuit de venen beter in de hand te houden. Door de opvolgende bedijkingen van de Dollard, werd de zijl verplaatst naar Winschoterzijl en nog later werd dit de Bultsterverlaat nabij Oudeschans. Behalve de regeling van de scheepvaart werden deze zijlen aangelegd om te voorkomen, dat het Dollardslib de rivieren ondieper zou maken.

De landbouwers hadden al vroeg ontdekt, dat de met slib afgezette gronden, overvloedige oogsten gaf. Ze kwamen vanaf de zandgebieden en vestigden zich in deze streek op natuurlijke verhogingen (gaarsten of bulten) of kunstmatige verhogingen (wierden). Hierop werden boerderijen en kerken gebouwd, maar omdat er nog geen dijken waren werden het 's winters eilandjes in de zee. Met de aanleg van dijken en zijlen werd dit probleem verholpen en kon men het land voor meerdere doeleinden benutten.

Er werd een begin gemaakt met het afgraven van veen, waardoor weer nieuwe problemen ontstonden. De afgegraven grond kon weliswaar worden gebruikt als weidegrond, maar de ontginningen gingen gepaard met maaivelddaling, die het gebied weer kwetsbaar maakten voor wateroverlast.

Bedijkingen in het Dollardgebied ca. 1413.

Overal werd naar mogelijkheden gezocht om weideland permanent om te zetten in bouwland of de natte gronden droger te maken, om ze voor langere tijd te kunnen gebruiken als hooiland.

Na 1750 werden er voor het eerst watermolens gebouwd, om drassige gronden te bemalen. Dit gebeurde met succes in de opgerichte molenpolders. Samenwerking binnen de molenpolders, leidde ertoe, dat de kwaliteit van de dijken werd verbeterd. Deze molenpolders zijn de voorlopers van de plaatselijke waterschappen, die vanaf 1752 op vele plaatsen werden opgericht. De molenpolders werden voorzien van door de wind aangedreven molens, die met de toepassing van een vijzel het water drie à vier meter op kon malen.

De afwatering van de polder Blijham aan de noordkant richting onder de Pekel Aa ging via het Hekmansdiep. Daar werd het water afgevoerd richting Winschoterzijl. Het oostelijk deel werd afgewaterd via het Pastoriediep richting de Draaierij en ten noord-oosten van de Winschoterhoogebrug werd nog een afvoermogelijkheid aangelegd via het Garediep. Waar deze afwateringskanaaltjes uitmonden op de Pekela werd het water met poldermolens opgemalen.

Molens Winschoterzijl

Het karspel Blijham had in 1803 concessie gekregen om twee watermolens te bouwen aan de Pekel A met het recht om water over te slaan op deze rivier.

De polder Blijham had een oppervlak van 2328 ha wat bemalen moest worden.

Bij de Winschoterzijn werden twee molens vlak bij elkaar gebouwd. De twee watermolens werden parallel geplaatst en bemaalden, met een 2 km oostelijk gelegen watermolen, de polder Blijham op de Pekel Aa. De watermolens waren van het type grondzeiler met een vlucht van 77 voet en werden aangeduid als een achtkantige bovenkruier en uitgerust met twee schroeven.

In 1804 bedroegen de bouwkosten volgens bestek ƒ 12.150,-. De bouwer was J. Rienbergen. Iedere molen kwam dus op ƒ 6.075,-. Het traktement van de molenaar was ƒ 100,- per jaar, maar hij kreeg ook nog een "deseur" (extra beloning) van ƒ 12,-. In 1806 werden de molens twee keer geteerd; totale kosten ƒ 25,-. In 1811 is Jan Rienbergen overleden en krijgt zijn weduwe voor onderhoud ƒ 269,-.

Op 24 november 1814 is één van de molens afgebrand en weer herbouwd, want er staat een post voor oud "holt" van de molens ƒ 184,- en nieuw hout ƒ 283,-. Pieter Reint Brons leverde in 1816, 4 nieuwe zeilen voor ƒ 178,- en 7 stuiver. In 1819 staat Jacob Rienbergen in de boeken voor een rekening van onderhoud molens van ƒ 214,-. In 1820 levert P.R. Brons voor zeils en linnen, te weten 122 elle Best Breet Doek à 27 stuivers, beloop voor 4 zeilen ƒ 164,- en 14 stuiver. In 1827 wordt er weer voor ƒ 72,- zeildoek gekocht. De molens werden gesmeerd met russel, waarvan ongeveer 50 pond per jaar nodig was à 60 cent. Een nieuwe as kostte in 1836 ƒ 282,- en vijf stuiver; molenmaker was toen W.J. Hofman. Na 1839 is dit L.G. Wiertsema, die jaarlijks een rekening indiende tussen ƒ 200,- en ƒ 300,- voor het onderhoud van de beide molens.

Kaart ca 1832 waarop de beide parallel geschakelde watermolens zijn ingetekend.

De eerste molenaars op beide molens te Winschoterzijl waren Pieter Freerks en Aeilke Klaassens. Vele jarenlang hebben dezelfde families het ambt van watermolenaar uitgeoefend. Namen als Froon, Mansen, Remmers, Vos en de Vries zijn ze onlosmakelijk verbonden met het waterschap. De fam. Froon heeft honderd jaar een molen op de Winschoterzijl beheerd. Heiko Froon van 1849-1882, Harm Froon van 1882-1923 en Hiske Froon van 1923-1949.

De poldermolens hebben jarenlang goede diensten gedaan. Toch kleefden er wel bezwaren aan het op deze wijze droog houden van het gebied. Ze waren onderworpen aan een bepaald peil, waarboven niet mocht worden opgemalen en verder waren ze sterk afhankelijk van de wind. In 1883 werd daarom een stoomgemaal op Winschoterzijl gebouwd. Het stoomgemaal werd uitgerust met drie ketels, twee stoommachines van resp. 30 en 50 PK en 3 vijzels. Ze was in staat om 150 m3 water per minuut uit te slaan. En dergelijk stoomgemaal kon twee windmolens vervangen en daarom werden deze in 1884 buiten bedrijf gesteld. De molen, gebouwd in 1804 is meteen in 1884 afgebroken. De andere molen is in 1897 afgebroken en verkocht naar Wedderveer. Daar is het weer opgebouwd als Luth’s molen.

Later, in 1929 en in 1935, werd het stoomgemaal gemoderniseerd en werden er twee elektrisch gedreven pompinstallaties centrifugaal in aangebracht, met een capaciteit van 130 x 110 m3 water per minuut, waardoor ook de andere windwatermolens op de Draaerij en in de Garelanden niet meer nodig waren voor de waterafvoer uit de polder Blijham.

Het elektrisch gemaal Winschoterzijl is ook in later jaren meerdere keren gemoderniseerd, maar is nog steeds in gebruik en maalt het water uit het Hekmansdiep op de Pekel Aa.

Molen Draaierij.

In 1834 is een poldermolen gebouwd bij de Draaierij. Draaierij ligt in de haakse hoek van de Pastorieweg/Uiterdijksweg aan de Pekel Aa. De derde watermolen van Blijham bemaalde net als de molens op Winschoterzijl, de polder van Blijham. De watertoevoer liep door het Pastoriediep. Het was een achtkantige rietgedekte molen met kap, een zogenoemde bovenkruier en voorzien van een buitenkruier. Het achtkant stond op stenen veldmuren. Beide wiekenparen waren zelfzwichtend. De watermolen was uitgerust met twee vijzels en had een vlucht van 23m.

Op 30 december 1833 heeft de aanbesteding plaatsgevonden van de te bouwen watermolen bij de Draaierij aan de trekweg van Winschoten naar Nieuwe Schans.

Advertentie uit 1833 waarin de uitbesteding wordt aangekondigd.

De watermolen kon het water op de Pekel A en tevens op de boezem van het karspel uitmalen. Hiervoor werd in 1838 de boezem gegraven van Draaierij naar Winschoterzijl.

De watermulder had zijn woning in de molen. Op de molen woonde eerst Remmers en later R. de Vries. Bij de molen stond een schuur, die door de molenaar werd gebruikt.

Door de bouw van het stoomgemaal op Winschoterzijl werd ook deze windwatermolen overbodig en is daarom buiten gebruik gestel. Het noodzakelijke onderhoud bleef achterwege en in 1931 was er sprake van een algehele onttakeling. In dat jaar werden twee roeden verkocht naar Duitsland om daar dienst te gaan doen op een andere molen. Wanneer de rest van de molen is afgebroken is niet precies bekend, maar hoogstwaarschijnlijk was dit ook in 1931.

Het boezemkanaal van Draaierij naar Winschoterzijl werd toen ook overbodig en is in 1935 door de Heide Mij. gedempt.

Gezicht op de achterzijde van Molen De Vries “Draaierij”.

De foto is gemaakt op 26 april 1930. De molen staat "in rouw" wegens de aanstaande afbraak.

Molen David

De vervening in het Zuiderveen betekende wel, dat de ten zuiden van Winschoten gelegen landerijen steeds meer wateroverlast kregen. Ook voor de aan de overkant gelegen Garelanden was dit van toepassing. De landgebruikers hier wilden een eigen molen bouwen aan de Pekel Aa en dat werd hun in 1835 toegestaan. De molen kreeg de bijbelse naam "David", vernoemd naar de oudtestamentische koning David.

De vierde poldermolen "David" is in 1856, gebouwd in de Garelanden op ongeveer 1.6 km ten noordoosten van de Winschoterhoogebrug. Net als de molens op Winschoterzijl en Draaierij was eigendom van het Karspel Blijham. De molen was ook bekend als de molen van Manssens. En was van het type grondzeiler, met een achtkantige bovenkruier met een vlucht van 23,50m. en een buitenkruier. De molen was uitgerust met twee vijzels en maalde uit op de Pekel A. De molenaar woonde in de molen.

De molens van Draaierij en Garelanden waren overbodig geworden door het moderniseren van het stoomgemaal Winschoterzijl. Met de ombouw naar nieuwe elektrisch aangedreven centufigaalpompen was er voldoende capaciteit om het gehele gebied te kunnen bemalen.

In 1922 is de molen tijdens een zware onweersbui getroffen door de bliksem en afgebrand.

De volgende tekst stond in het Nieuwsblad van het Noorden van 26 mei 1922:

"Te Winschoterzijl stond sedert menschenheugenis een windwatermolen van het 6e onderdeel van het waterschap "Reiderland", gewoonlijk "Mansensmölen" genoemd, naar de familie, waarvan twee geslachten reeds den molen bedienden. Een tijd geleden verloor bij een hevigen storm de wieken en hedenavond sloeg de bliksem in den molen, tengevolge waarvan die geheel afbrandde. Verzekering dekt de schade."

De bouw van de windwatermolen Davis, sterkte de landgebruikers aan de Winschoter kant van de Pekel Aa in hun streven om ook een eigen windwatermolen te bouwen. Op ongeveer één kilometer te noordoosten van de Winschoterhoogebrug werd in 1851 aan de noordkand van de Pekel Aa, de molen "Goliath" gebouwd. In tegenstelling tot de veel kleiner molen "David" was dit een forse watermolen, die in 1882 weer is afgebroken en weer opgebouwd in de Eempolder bij Uithuizermeeden. daar is de molen in 1887 afgebrand.

Molen Mansens Winschoterzijl "Molen David" afgebrand in 1922 “Garelanden”.

DIVERSE Foto's

Molen Hinrichs ca. 1930

Molen in Wedde – hoek huidige Weverslaan

Hinrichs molen

Molen Nijverheid Wedderveer

Molen van Snelter Wedderveer

Link : Poldermolen de Weddermarke

Molen Weddermarke

Molen Wedderveer

Poldermolen Wedderveer stond vlakbij de huidige haven

Illegaal afgebroken in 1940

Veelerveen

Niemans Molen (Gronings: Niemans Meul’n)

Niemans Molen (Gronings: Niemans Meul’n) is een kleine korenmolen in het dorp Veelerveen in de provincie Groningen.

De bovenbouw van de molen was oorspronkelijk een poldermolen en is vermoedelijk afkomstig van een molen die aan de zuidkant van Midwolda stond, deze was in slechte staat en werd afgebroken.

In 1916 werd de molen als korenmolen met stelling herbouwd. De molen is decennia lang eigendom geweest van de familie Nieman, hetgeen de naam van de molen verklaart. Tot 2009 woonde een telg uit dit molenaarsgeslacht naast de molen. De molen is eigendom van de gemeente Bellingwedde en in 2002 geheel gerestaureerd. Na de restauratie wordt de molen regelmatig door een vrijwillig molenaar in bedrijf gesteld. De molen geldt als een van de kleinste korenmolens van Nederland.

Een korenmolen is een molen waarmee uit graan meel wordt gemalen. Vroeger waren er zogenaamde banmolens of dwangmolens waar men verplicht was het graan te laten malen.

Het zijn de twee molenstenen die in de korenmolen het eigenlijke maalwerk verrichten. De onderste steen, de ligger, zit vast aan de vloer van de steenzolder, met daarboven met een kleine tussenruimte de loper (de maalsteen die kan draaien). Daar tussenin valt het graan door het kropgat in de draaiende loper op de ligger. De afstand tussen de twee stenen is door de molenaar nauwkeurig in te stellen door een speciaal mechanisme, het lichtwerk genoemd. Met behulp van de lichtstok worden door de molenaar 2 of 3 balken via hefboomwerking op of neer gelaten, waardoor de loper hoger of lager komt te staan. Om het werk van de molenaar te verlichten is in veel molens een regulateur aangebracht, die met middelpuntvliedende kracht door middel van gewichten aangedreven wordt en zo meehelpt de loper op de goede hoogte ten opzichte van de ligger te laten draaien. De hoogte van de afstelling is onder andere afhankelijk van de aandrijfkracht, van het te malen product en de gewenste fijnheid van het meel. De beste maalsnelheid wordt bij een windmolen bereikt als het wiekenkruis 60 tot 80 enden (wieken) per minuut ronddraait. Door scherpsel (groeven) in de stenen wordt het graan naar de buitenzijde van de stenen gedreven en daardoor gemalen.

Het te malen graan wordt met behulp van het luiwerk vanaf de begane grond naar de steenzolder gehesen. Het luitouw wordt met een molenaartje of met een zakkenklem aan de zak vastgemaakt. Papierenzakken worden met behulp van een luimat opgehesen. Vervolgens wordt het in het kaar bovenop de maalkuip of maalstoel gestort. Via een uitstroomopening, die open of gesloten kan worden, komt het graan in de schuddebak. Deze bak wordt door de steenspil heen en weer bewogen, waardoor het graan gedoseerd in het kropgat valt. In de houten steenkuip wordt het meel, door een aan de loper bevestigde aanjager, meegenomen tot het een gat in de meelring passeert om vervolgens in de meelpijp te vallen. Het wordt daarna op de maalzolder opgevangen in de maalbak, waaronder een meelzak hangt

Een stellingmolen is een windmolen die hoog genoeg moet zijn, om binnen de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen, de 'vrije windvang'. Om dan de molen te kunnen bedienen moet er halverwege de hoogte een stelling zijn (of ook wel omloop, zwichtstelling, galerij, gaanderij of balie genoemd), die rondom de molen loopt. Vanaf deze stelling bedient de molenaar de molen om te kruien (dat is de wieken op de wind draaien) en het voorleggen van de zeilen aan de wieken. Daarmee zijn het tevens 'buitenkruiers'.

Beneden beschikt men op deze manier tevens over een grote ruimte om met paard en wagen of auto naar binnen te kunnen rijden. De voet van een stellingmolen is meestal van steen, vanaf de stelling omhoog is het vaak een houten constructie.

Stellingmolens zijn meestal korenmolens, oliemolens of pelmolens.

Vriescheloo

Broekema’s molen Vriescheloo

stond vlakbij Kompenkolke

De “Vrieschelooster vennen, tussen de Dorpsstraat en de dijk van de “Westerwoldse Aa” gelegen, stroomden in de herfst onder, aangezien in die tijd de molen “de Klieve” alleen niet opgewassen was tegen het regenwater, dat er dan viel. Hierom besloot het Vrieschelooster Waterschap in 1868 om een tweede molen te bouwen, met een 2e zijldiep, een molenwerf en een slijkdiep, waarop dat water kon worden geloosd en die uitmondde in de “Westerwoldse Aa”.

Zie ook: “Boerderijen in het kerspel Vriescheloo”, blz. 673, 674 en 677.

Molen de Korenbloem

Molen Sanders - Nu: De Korenbloem

Molen Drenth

De Draaierij

WaterMolen de Vries "Draaierij".

De "Draaierij" lag in de haakse hoek van de Pastorieweg.

De Klieve Vriescheloo

Hier kunt u nog de resten zien van het stoomgemaal dat hier eens stond, samen met de woning van de molenaar. Het gemaal - later voorzien van een dieselmotor – is gesloopt ca. 1971. Op dezelfde plaats stond eeuwen geleden al een windmolen. In 1631 is er sprake van het zijldiep, aan het eind waarvan deze molen stond. Waarschijnlijk stond die windmolen er dus in 1631 al. Op 16-10-1886 wordt in een openbare vergadering van het Waterschap “Vriescheloo” het plan bekend gemaakt voor het lenen van f. 10.000,00 voor het bouwen van een stoomwatergemaal met bijbehorende machine. De naam “de Klieve” werd overigens op meerdere plaatsen gebruikt als naam voor een molen/gemaal.

Zie ook: “Boerderijen in het kerspel Vriescheloo”, blz. 569 en 675.

Hierboven het stoomgemaal de Klieve, ca. 1920.

De personen op de foto zijn v.l.n.r: Johannes Sluiter, Hopko Sluiter, Hero Tammes, Albertus Zwiers, Harm Prenger

en Roelf Vos(molenaar)

De huidige situatie:

Blijham

Lutje Meulen Blijham

Lutje Meulen

Molen aan de Hoofdweg - links Groene Kruisgebouw

Voor het gebouw lopen nog de tramrails

Zie voor de overige foto's van de Blijhamster molens ook bij Dorpen - Blijham - Meulenhörn

zie ook : De Nederlandse Molendatabase



Document Korvemaker over Molens