12 De biologie van bomen

Deze scharlaken eik is helaas in de januari storm van 2018 gesneuveld.

Morfologie

Het beheer van bomen omvat het planten, snoeien en de veiligheidsinspecties. En uiteindelijk hoort daar ook het vellen van bomen bij die aan het einde van hun levenscyclus zijn, of voor ernstige overlast zorgen. Zolang overlast niet ernstig is, of bedreigend voor mensen en (huis)dieren, is kappen geen optie en moet je als beheerder naar andere oplossingen zoeken. Alle beheer dient er tenslotte op gericht te zijn, dat bomen op een gezonde manier oud kunnen worden. En oud betekent soms meer dan 200 jaar. Bedenk dat de oudste boom in Zweden (Fulufjället National Park ), tegen de poolgrens bijna 10.000 jaar oud is. Je moet leeftijd van bomen dus niet vergelijken met menselijke dimensies.

Een boom bestaat uit ongeveer 95% dood materiaal. Het enige levende deel van bomen bevindt zich direct onder de bast, het cambium, en delen van de wortels. En dat levende materiaal wordt voortdurend vernieuwd. Zo kan een boom in principe oneindig oud worden, maar bedreigingen uit zijn omgeving en de grenzen aan stevigheid van de stam en takken zorgen ervoor dat bomen uiteindelijk toch aftakelen.

Bomen bestaan uit verschillende 'organen'. Bloemen en vruchten/zaden hebben een functie in de voortplanting. Verder bestaat een boom uit de stam en takken, de wortels en de bladeren (of naalden). Deze laatste categorie is onderdeel van het beheer aan bomen.

De bloemen en zaden(vruchten) zijn vaak het meest kenmerkend voor de soort. Er bestaat dan ook een grote verscheidenheid. Dat geldt ook voor de bladeren. Die kunnen duizend-en-één vormen aannemen en zijn op hun beurt dan ook vaak kenmerken waaraan je een boomsoort kunt herkennen. Bij loofbomen gaan de bladeren doorgaans slechts één groeiseizoen mee. In gematigde klimaat gebieden zullen de bladeren in de herfst worden afgestoten. Maar eerst wordt het kostbare chlorofyl uit de bladeren teruggetrokken, althans bij de meeste soorten. Hierdoor worden andere kleurstoffen in het blad beter zichtbaar, zoals anthocyaan, dat een dieprode kleur geeft. Andere stoffen in bladeren zijn caroteen en xanthofyl die voor oranje en geel zorgen. Ondertussen zijn de knoppen voor de nieuwe bladeren aan aangelegd, die pas ontspringen als in de lente de temperaturen stijgen.

Sommige bomen behouden hun bladeren gedurende meerdere jaren. Dat zijn vaak (sub)tropische soorten of coniferen.

Bij dat afstoten van het blad zal de boom, nadat chlorofyl is veiliggesteld, een dun kurklaagje laten groeien op de plek waar de bladsteel aan het twijgje vastzit. Een zuchtje wind doet vervolgens de rest.

Onder de grond

Een belangrijk onderdeel van de boom zit onder de grond en wordt vaak vergeten omdat je het niet ziet. Het betreft de wortels, die een belangrijke functie vervullen in het vitaal en krachtig houden van de boom. De wortels bestaan uit twee delen met elk een andere functie. De dikke wortels die vanuit de stronk groeien zorgen voor stabiliteit. Van daaruit vertakken de wortels zijn in fijnere delen, die zorgen voor opname van water en voedingsstoffen. Wortels blijven doorgroeien tot ze water vinden. Schimmels helpen bij de opname van mineralen. die in de bodem opgesloten zitten. Deze zogenaamde mycorrhyza laten zich voor deze 'dienst' betalen doordat ze koolhydraten van de boom afnemen. Overigens stellen zij hun schimmeldraden ook ter beschikking als communicatiemiddel en doorgeefkanaal van koolhydraten aan bomen die even niet zo goed voor zichzelf kunnen zorgen. Bijvoorbeeld jonge zaailingen in de schaduw van de moederboom en soortgenoten die ziek zijn door kwaadaardige schimmel- of bacterie-infecties.

Anders dan veel mensen denken bevinden de wortels van de meeste boomsoorten zich redelijk dicht onder het oppervlak. Sommige soorten ontwikkelen een penwortel die vanuit de stam de diepte in gaat. Onder andere bij eiken komt dit voor. Bovendien begint iedere boom zo zijn leven. Vanuit het zaad dringt een penwortel de bodem in, die zich later vaak tot gestelwortel ontwikkelt.

Wanneer wortels door verdichting niet goed op zoek kunnen naar voeding en water op diepere plaatsen (tot ongeveer 2 meter) zullen ze zich naar de oppervlakte ontwikkelen. Zo ontstaat wortelopdruk, wat op wegen en voetpaden tot overlast kan zorgen. Wortelopdruk kan dus vermeden worden door een goede bodemkwaliteit. Of door een voor wortels ondoordringbare barrière aan te leggen tussen de stam en de rand van de weg.

Stam en takken

Het 'skelet' van de boom wordt gevormd door de stam, de takken en twijgen. Twijgen zijn (nog) zo dun, dat ze geen hout bevatten en nog geen diktegroei kennen. Dat is bij de takken de de stam wel het geval. De groei vindt plaats in het cambium en daar groeit de boom naar binnen en naar buiten.

De aangroei naar binnen heet xileem en hier vindt ook het watertransport van de wortels naar de bladeren plaats. Naar buiten toe groeit het flueem en hier gaat met koolstof verrijkt water terug naar de wortels.

Hoewel aan de hoogte van het opwaartse transport grenzen zijn gesteld slagen sommige boomsoorten er in om water tot meer dan 80 meter hoog te 'pompen'. Feitelijk wordt water door een combinatie capillaire werking en vacuüm de hoogte in gezogen. Dat vacuüm ontstaat doordat bladeren water verdampen. In de luchtledige transportcellen van de boom stijgt het water omhoog totdat de zwaartekracht de overhand neemt. Die hoogte verschilt per boomsoort.

De kroon

We onderscheiden de kroon en de kruin van een boom. De kroon is het deel vanaf de bovenkant van de takvrije stam tot de top. Bij boominventarisaties wordt behalve de stamdikte en boomhoogte vaak ook de kroonprojectie gemeten. De kroonprojectie is een eenvoudig hulpmiddel om te bepalen tot waar de wortels zich bevinden. Bedenk achter dat onder bepaalde groei omstandigheden de wortels veel verder groeien en dat bij zuilvormige boom variëteiten die wortelprojectie sowieso groter is dan de kroonprojectie.

De kroonprojectie zegt ook iets over de prestaties (ecosysteemdiensten) die een boom kan leveren. Die is namelijk afhankelijk van het aandeel aan groen, de bladeren dus.

Die bladeren bevinden zich echter in een dikke rand aan de buitenzijde van de kroon. Dit wordt de kruin genoemd.

De dichtheid van de bladeren in de kruin en de mate waarin de kruin gesloten is, zegt iets over de vitaliteit van de boom. Als er gaten in vallen is er iets met de boom aan de hand. Dat kan duiden op een infectie maar ook langdurige droogtestress, wat op zich al slecht is voor de vitaliteit.

Ruien

Bomen hebben de neiging om te ruien (dus niet alleen vogels ruien). Als bomen ruien betekent dit, dat ze iets afstoten. Dat kan aangetast blad zijn, of gewoon herfstblad en vruchten. Maar het kunnen ook twijgen en zelfs takken zijn. De boom zorgt altijd dat er een balans is tussen het volume van de kroon (en de wortels) en de mogelijkheid die te voeden met water en mineralen. Als de voeding tekort schiet wordt er afgestoten. Sommige boomsoorten zijn daar gevoeliger voor dan andere. Bijvoorbeeld populieren, linden en amberbomen willen nog wel eens takken en twijgen afstoten. Na een paar flinke windstoten liggen die dus op de grond.

Verder