Samenwerken in daltononderwijs
Leerlingen kunnen in het daltononderwijs meestal gedurende de hele dag samenwerken. Daarbij valt te denken aan:
· tijdens de start van de dag overleggen bijvoorbeeld over de tezamen te plannen activiteiten,
· samen gymmen,
· groepswerk tijdens projecten en thema’s,
· leerlingen die elkaar helpen en samenwerken bij taak en keuze werk,
· groepsdoorbrekend werken tijdens daltonuren of tijdens de keuze werktijd,
· Docenten die interactieve instructies geven met gebruikmaking van coöperatieve werkvormen,
· op een democratische wijze argumenteren, te discussiëren en beslissingen tijdens (klassen)vergaderingen,
· samen chillen tijdens pauzes.
Hoe het samenwerken gestructureerd wordt, vergt tal van afspraken in teamverband. Het gaat daarbij onder meer over afspraken over:
· de wijze waarop sociale en samenwerk vaardigheden worden aangeleerd;
· welke coöperatieve werkvormen gebruikt worden;
· of leerlingen wel of niet verplicht worden om samen te werken met maatjes of in vaste tafelgroepen.
Dat structureren gaat verder dan het maken van afspraken over roosters. Het gaat ook bijvoorbeeld over afspraken over het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes, over Tutor en mentor lezen, et cetera. Verschillende Daltons scholen hebben voor de kernwaarden samenwerken een ontwikkeling met Dalton doelen ontwikkeld.
Inrichting van de ruimte
Iedereen weet dat als het lokaal ingericht is met groepstaal en/of tafel groepen, dat niet automatisch betekent dat leerlingen ook daadwerkelijk samenwerken. Een lokaal, hal of leerlijn dat ingericht is met groepstafels en samenwerkplekken faciliteert dat samenwerken natuurlijk wel.
Sociale vaardigheden
Een volgend aspect van socialiteit dat besproken wordt, is de ontwikkeling van sociale competentie. Vaak wordt dat nader omschreven als het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Die uiten zich in de capaciteit om relaties aan te gaan. De kwaliteit van de relaties die leerlingen met elkaar en met docenten aangaan, is een goede indicator van de sociale competentie van een kind. Concreet gaat het daarbij om kwaliteiten als het zoeken van nabijheid (troost zoeken, spontaan vertellen, gevoelens en ervaringen delen) en om ‘handelbaarheid’ (conflicten, twisten, makkelijk kwaad worden, snel gehumeurd zijn en het gevoel hebben oneerlijk behandeld te worden).
In de relatie met medeleerlingen kan het gaan om buiten gesloten worden, acceptatie, integratie, populariteit, wederzijdse vriendschappen, gepest worden en conflicten. Ook sociale cognities worden onder de sociale vaardigheden van leerlingen verstaan. Denk hierbij aan de receptie van sociale signalen, het inzicht in sociale probleemsituaties en het moreel beoordelingsvermogen.
Om sociale competentie te ontwikkelen moeten leerlingen allereerst de gelegenheid krijgen met elkaar om te gaan, maar er zijn ook leerlingen die expliciete hulp goed kunnen gebruiken. Die moeten geïnstrueerd worden of letterlijk voorgedaan krijgen hoe je je op kunt of moet stellen in groepen, wat je dan zegt en wat je doet. De gedachte kan zijn om tijdens instructies van samenwerkopdrachten de aandacht niet alleen op de inhoud van de opdrachten te richten, maar ook op de vaardigheden. Docenten kunnen dan sociale vaardigheden instrueren en ‘modelen’. Ze kunnen ze ook tussentijds bij reflectiemomenten en bij proces evaluaties achteraf, met leerlingen bespreken.
Elkaar helpen
Samenwerken en leven in de klas, betekent ook dat leerlingen op een natuurlijke wijze te rade mogen en kunnen gaan bij elkaar. Hulp vragen en hulp ontvangen en hulp accepteren zijn echter voor sommige leerlingen lastig, zeker als dat gebeurt met leerlingen, die niet direct tot de vriendengroep behoren. In het basisonderwijs wordt daarom wel met maatjes gewerkt, leerlingen die voor een periode elkaar moeten helpen of die in tweetallen samen moeten werken. Zo komen leerlingen in de gelegenheid om alle leerlingen uit een klas te leren kennen. In het voortgezet onderwijs is dit werken met verplichte maatjes natuurlijk geen issue, maar het idee dat leerlingen niet alleen bij vrienden om hulp vragen, maar alle leerlingen uit de klas om hulp kunnen vragen, is wel een onderwerp dat aandacht behoeft.
Samenwerkvaardigheden.
In het verlengde van algemene sociale vaardigheden, vraagt de deelnemer aan groepsactiviteiten ook om specifieke samenwerkvaardigheden. Het gaat daarbij allereerst over aspecten die te maken hebben met de gesprekshouding. Hoe zitten leerlingen erbij? Kijken ze elkaar aan? Zijn ze geïnteresseerd in elkaar en gefocust op het onderwerp? Naast de gesprekshouding is ook een goede gespreksvoering essentieel om van samenwerken een succes te maken. Vragen ze elkaar om verheldering? Checken ze de input van elkaar? (Begrijp ik goed dat…; Klopt het dat je…; Heb ik het zo goed samengevat?; Wil je nog eens herhalen, zodat ik het snap…).
Voor die gespreksvoering is natuurlijk taal vereist. Hebben leerlingen het taalvermogen om met elkaar samen te werken?
Tot slot gaan samenwerk vaardigheden ook over specifieke rol rollen die leerlingen bij het samenwerken kunnen benutten of spelen. Afhankelijk van de groepsopdracht, de doelen die gesteld zijn en de opdrachten waaraan gewerkt wordt, is het nodig dat deelnemers de rol in kunnen nemen van bijvoorbeeld: de voorzitter, de tijdbewaker, de aanmoediger of de schrijver. Rolneming kan worden getraind door verschillende rollen met rolkaarten te werken. Ze stimuleren bij samenwerking opdrachten de individuele aansprakelijkheid van elke leerling en de positieve wederzijdse afhankelijkheid die nodig is om groepswerk tot een succes te maken.
Groepsopdrachten.
Het werken in groepen is voor veel leerlingen gewenst. Het samen kunnen zijn en het samen met elkaar kunnen overleggen in de eigen ‘peergroup’ is voor veel leerlingen zelfs het belangrijkste van hun leven op school. Het is daarom verstandig, waar mogelijk, leerlingen de gelegenheid te geven om opdrachten in groepsverband te laten uitvoeren. Vraag je als docent daarom niet alleen af ‘hoe kan ik leerlingen dit zelfstandig laten uitvoeren’, maar vooral ook: ‘hoe kan ik leerlingen dit zelfstandig en samen uit laten voeren’. Dat kan natuurlijk enorm variëren: van het elkaar in tweetallen laten overhoren van rijtjes ‘schwere Wörter’ bij het vak Duits, tot het werken in thema- en projectgroepen.
Coöperatieve werkvormen.
Veel Dalton scholen werken met afspraken om in lessen verschillende coöperatieve werkvormen te gebruiken. Spencer Kagan (2005) heeft daarover gezegd dat leerlingen zulke werkvormen ook aangeleerd moeten krijgen. Zijn boek biedt vele tientallen werkvormen die daarbij gebruikt kunnen worden, als ook de instructies die daarbij gegeven kunnen worden.
Coöperatief leren
Bijzondere vormen van samenwerken zijn die waarbij dat samenwerken erop gericht is dat leerlingen van en met elkaar leren: het samenwerkend of coöperatief leren. Het idee daarachter is dat leerlingen veel van elkaars ervaringen kunnen leren, en samen overleggend opdrachten kunnen uitvoeren en problemen kunnen oplossen.
Onderzoek toont aan dat als groepen daarbij op een bepaalde manier worden samengesteld en ook de opdrachten aan een aantal voorwaarden voldoen, coöperatief leren tot verbetering van de leerresultaten leidt (zie onder andere Berends en Sins, 2012). Onder andere Kagan wees erop dat, wil het samen leren daadwerkelijk effectief zijn, leerlingen wel instructie nodig hebben om het coöperatief leren gestructureerd aan te pakken.
Aan het ontwikkelen van socialiteit wordt op Dalton scholen veel aandacht besteed. Sociaal vaardig worden gaat namelijk niet vanzelf. Er zijn veel leerlingen die leren door ondervinding, door de kennis en vaardigheden die nodig zijn veel te gebruiken. Zij ontwikkelen in de interactie met anderen op een natuurlijke manier de vereiste vaardigheden. Zij leren zich op een operatieve, sociaal verantwoordelijke manier te gedragen en zich te houden aan de sociale regels en rol verwachtingen . Een aantal leerlingen heeft daar echter hulp bij nodig. Hulp kan plaatsvinden op een drietal domeinen:
1. het aannemen van de juiste houding en het gebruik van de juiste taal op basis van een goede inschatting van de sociale context (zich voorstellen, waardering uiten, zorgen, hulp vragen, leidinggeven, kritisch zijn, zich weerbaar opstellen, zich discreet opstellen en kritieke accepteren);
2. het leren beheersen van verbaal en niet-verbale gespreksconventies;
3. het leren samenwerken met anderen. Veel leerlingen zijn gebaat bij expliciete instructie.
Kagan noemt zijn aanpak daarom structureel coöperatief leren. Hij stelt dat achter de invoering van samenwerken in een klas een plan moet zitten en dat leerlingen erin onderwezen en getraind moeten worden.