Hoofdstuk / Chapter 17
17: De ware kenner
Ashtavakra zei:
17.1 Degene die tevreden is, gezuiverd van gehechtheid en thuis in eenzaamheid, heeft kennis verworven en de vruchten van yoga geoogst.
17.2 Wie de waarheid kent, is nooit ellendig in de wereld, want het hele universum is alleen gevuld met Hemzelf.
17.3 Net zoals het gebladerte van de neemboom (Azadirachta indica) geen olifant pleziert die zich verheugt in sallaki-bladeren, zo plezieren zintuiglijke objecten niet hem die geniet van het Zelf.
17.4 Zeldzaam in de wereld is hij die niet geniet van vroegere genoegens, noch verlangt naar genoegens die nog komen.
17.5 Degenen die plezier willen en degenen die bevrijding willen zijn beiden gewoon in de wereld. Zeldzaam is de grote ziel die noch genot noch bevrijding verlangt.
17.6 Zeldzaam is de juist denkende persoon die noch religie, noch rijkdom, noch plezier, noch leven, noch dood begeert of vermijdt.
17.7 De man van kennis geeft noch om het universum noch verlangt hij naar zijn ontbinding. Hij leeft gelukkig met wat er op zijn weg komt. Hij is gezegend.
17.8 Kennis van Zelf, geest leeg en in vrede, de wijze leeft gelukkig, ziend, horend, aanrakend, ruikend, etend.
17.9 Er is geen gehechtheid of niet-gehechtheid voor wie in wie de oceaan van de wereld is opgedroogd. Zijn blik is leeg, de zintuigen stil. Zijn acties hebben geen doel.
17.10 De wijze slaapt noch is hij wakker. Hij sluit noch opent zijn ogen. Dus, voor de bevrijde ziel, is overal alleen Dit.
17.11 De bevrijde ziel blijft alleen in Zelf en is puur van hart. Hij leeft altijd en overal, vrij van verlangen.
17.12 Ziend, horend, aanrakend, ruikend, etend, pratend, wandelend, de grote ziel spant zich noch in, noch ontspant hij zich. Hij is werkelijk vrij.
17.13 De bevrijde ziel geeft noch de schuld, noch prijst hij, noch geeft hij of neemt hij, noch verheugt hij zich of wordt hij boos. Hij is overal ongehecht en vrij.
17.14 De grote ziel blijft in evenwicht en ongestoord, of hij zich nu in de nabijheid van een gepassioneerde vrouw bevindt of de nadering van zijn dood observeert. Hij is werkelijk vrij.
17.15 De wijze ziet geen verschil tussen geluk en ellende, man en vrouw, tegenslag en succes. Alles wordt als hetzelfde gezien.
17.16 In de wijze is er noch geweld noch genade, arrogantie noch nederigheid, angst noch verbazing. Zijn wereldse leven is uitgeput. Hij heeft zijn rol als persoon overstegen.
17.17 De bevrijde vermijdt geen ervaringen, noch verlangt hij ernaar. Hij geniet van wat komt en wat niet komt.
17.18 De wijze wordt niet in conflict gebracht door staten van stilte en gedachte. Zijn geest is leeg. Zijn thuis is het Absolute.
17.19 Hoewel hij acties kan uitvoeren, handelt de man van kennis niet. Verlangens uitgedoofd, vrij van gedachten van "ik" en "van mij", weet hij met absolute zekerheid dat niets bestaat.
17.20 De wijze is vrij. Zijn lege geest projecteert geen waanideeën, dromen of domheid meer. Deze staat is onbeschrijfelijk.
Het volgende hoofdstuk / Homepage
17: The True Knower
Ashtavakra said:
17.1 One has attained Knowledge and reaped the fruits of yoga who is content, purified of attachments and at home in solitude.
17.2 The knower of Truth is never miserable in the world, for the whole universe is filled with Himself alone.
17.3 As the foliage of the neem tree does not please an elephant who delights in sallaki leaves, so do sense objects not please he who delights in Self.
17.4 Rare in the world is one who does not relish past enjoyments, nor yearn for enjoyments to come.
17.5 Those who desire pleasure and those who desire liberation are both common in the world. Rare is the great soul who desires neither enjoyment nor liberation.
17.6 Rare is the right-minded person who neither covets nor shuns religion, wealth, pleasure, life or death.
17.7 The man of Knowledge neither cares for the universe nor desires its dissolution. He lives happily on whatever comes his way. He is blessed.
17.8 Knowing Self, mind empty and at peace, the sage lives happily, seeing, hearing, touching, smelling, eating.
17.9 There is no attachment or non-attachment for one in whom the ocean of the world has dried up. His look is vacant, senses still. His actions have no purpose.
17.10 The sage is neither asleep nor awake. He neither closes nor opens his eyes. Thus, for the liberated soul, everywhere there is only This.
17.11 The liberated soul abides in Self alone and is pure of heart. He lives always and everywhere, free of desire.
17.12 Seeing, hearing, touching, smelling, eating, taking, speaking, walking, the great soul exerts neither effort nor non-effort. He is truly free.
17.13 The liberated soul does not blame or praise, give or take, rejoice or become angry. He is everywhere unattached and free.
17.14 The great soul remains poised and undisturbed, whether in the presence of a passionate woman or observing the approach of his death. He is truly free.
17.15 The sage sees no difference between happiness and misery, man and woman, adversity and success. Everything is seen to be the same.
17.16 In the sage there is neither violence nor mercy, arrogance nor humility, anxiety nor wonder. His worldly life is exhausted. He has transcended his role as a person.
17.17 The liberated one neither avoids experience nor craves it. He enjoys what comes and what does not.
17.18 The sage is not conflicted by states of stillness and thought. His mind is empty. His home is the Absolute.
17.19 Though he may perform actions, the man of Knowledge does not act. Desires extinguished, free of thoughts of “I” and “mine,” he knows with absolute certainty that nothing exists.
17.20 The sage is free. His empty mind no longer projects delusion, dreaming, dullness. This state is indescribable.