twee vensters
De vorm is ooit gebruikt door Eddy du Perron in zijn gedicht "Roman in twee vensters" uit de bundel Parlando (ca 1922). Kenmerk is dat het vers uit twee qua vorm sterk van elkaar verschillende gedichten bestaat, waarbij het tweede gedicht ongeveer de functie vervult van de chûte in een sonnet.
Het eerste (verhalende) deel bestaat uit 3 zes-regelige strofen, met rijmschema abccab, waarbij regel 1 uit 4 jamben bestaat, regel 2 uit drie, regel 3 en 4 weer uit vier jamben, regel 5 uit twee en tenslotte regel 6 uit één jambe.
Het tweede deel bestaat uit drie (of meer) drieregelige strofen, rijmend aaa, bestaande uit 4 jamben in regel 1 en 2 en 3 jamben in regel drie (dit in afwijking van de oorspronkelijke vorm)
deel 1
regels: 3x6
schema: abccab
metrum: 4, 3, 4, 4, 2, 1 jamben
deel 2
regels: 3 of meer x 3
schema: aaa, bbb, ..., xxx
metrum: 4, 4, 3 jamben
tussen deel 1 en 2 speelt zich een soort chûte af
Fietstochtje
1
Een fietstocht in het voorjaarsgroen
De zon schijnt op je bol
Het kleine hoefblad schiet al op
De struiken staan al weer in knop
Een pracht seizoen
Te dol!
Ik rijdt de stad uit op mijn fiets
Een windje in de rug
Ver onder me een breed kanaal
Al zag ik’t water menigmaal
Het doet me iets,
Die brug
Ik rijd nu door een nieuwe wijk
En kijkt blij om me heen
Een knusse haven met een boot
Het IJsselmeer lijkt hier heel groot
Ik voel me rijk
Meteen.
2
Maar dan, dan slaat het noodlot toe
Al ben ik nog bepaald niet moe
Het wordt een heel gedoe…
Een steile drempel in de straat
Ik zie zo’n kreng steeds veel te laat
En dan geschiedt het kwaad…
Ik word een beetje gelanceerd
Gevolg is dat mijn hoofd bezeerd
Mijn bril amortiseert…
ROMAN IN TWEE VENSTERS
1
Mijn lief zat voor het open raam,
een zon, die langzaam viel,
omlijstte met verzachte schijn,
in een bleekgouden, tere lijn,
haar hoogvoornaam
profiel.
Toen schoof mijn lief de blinden dicht,
verveeld, een beetje boos,
maar binnen drong één scherpe straal
en op haar mooie mond, brutaal,
danste het licht
een poos.
Als eens mijn lief, verveeld en boos,
mijn liefde buitensluit,
dan sterft mijn liefde, zo gewond,
stil, als dat zonlicht, op die mond,
zonder één voos
geluid.
2
'k Sta aan mijn venster. Het is laat.
Ik kijk neer op de stille straat.
In duisternis, waar niemand gaat.
Van nergens komt meer één geluid.
'k Sta met mijn hoofd tegen een ruit.
Wanneer gaat die lantaren uit?
Eén lichtkring op wat vunzigheid.
Die gloor is met dat goor in strijd.
Daar gaat zelfs geen verloren meid.
In mij is net zo'n stille straat.
Waar niet één lamp te branden staat.
Waar sedert lang geen mens meer gaat.
Eddy du Perron
uit: Parlando 1922
17 maart 2015