fatrasie en fatras

Via Frits Criens kwam ik op de hoogte van twee middeleeuwse versvormen, die hij weer ontleende aan een mail van de neerlandica en kookboekhistorica Marleen van der Molen.

De fatrasie en de daaruit ontstane fatras zijn middeleeuwse nonsens-dichtvormen, uit Frankrijk uit de 13e eeuw.

De fatrasie bestaat uit elf versregels volgens het rijmschema aabaab babab. De eerste zes versregels bestaan uit vijf lettergrepen, de laatste vijf uit zeven lettergrepen. De eerste keer dat de vorm gesignaleerd wordt, is in de Fatrasies d’Arras, een uit 55 gedichten bestaand manuscript uit de 13e eeuw.

Het onderwerp van de fatrasie moet “onmogelijk” of “ondenkbaar” zijn. Eigenlijk: hoe gekker hoe beter. Doel van het gedicht is verwondering, verwarring en lachlust opwekken. En: poep, pies, kut en lul genieten een duidelijke voorkeur.

In de 14e eeuw werd het genre verder ontwikkeld en ontstond de fatras. De eerste gebruiker van deze doorontwikkelde versvorm was Watriquet Brassenel de Couvin (omstreeks 1325). De Fatras heeft het rijmschema ABAabaabbabaB en telt dus 13 regels. Voorts valt de “rondeelachtigheid” op.

Hoewel ook deze vorm in de middeleeuwen voornamelijk stoelde op boertigheid, is hij als vorm meer navolgenswaard dan de fatrasie. Jaap van den Born stelt voor: “De uitdaging lijkt me nog leuker als wel aan het voorschrift wordt vastgehouden dat de eerste twee regels een serieuze, min of meer clichématige, kitscherige inhoud hebben en de rest dan een parodie erop wordt. Of: een paar bekende dichtegels als 'Ik ween om bloemen in de knop gebroken/En voor de uchtend van heur bloei vergaan'".

Fatrasie:

regels: 6+5

schema: aabaab babab

metrum: eerste zes regels bestaan uit 5, de volgende 5 regels uit 7 lettergrepen

Fatras:

regels: 13

schema: ABAabaabbabaB

metrum: vrij

Fatrasie

Stamtafel

Rutte poetst zijn spul

May verkoopt haar lul

Robots aan de pil

Meisje blijkt een knul

Elf min tien is nul

Trump pist naast de bril

Kippenstront en kikkerdril

Mona Lisa is een prul

Zwarte Piet en kleurverschil

Haarsma Buma, Jut en Jul

Knevel gaat met God van bil


Frits Criens


Leeg die emmer snot

In het varkenskot

En lik tenenkaas

Van de knorrepot

Trillend van genot

Bakt de os een haas

Uit een trommel klinkt geraas

Een lul swaffelt een marmot

De pissebed leegt zijn blaas

Klaterend op Dolly’s dot

Een boot stijgt op uit de Maas


Hanny van Alphen

Fatras

Verklaring

We hadden onze zaken snel beklonken

Niet denkend aan mijn plicht tot celibaat

We hadden onze zaken snel beklonken

Dus ligt ze kwijlend onder me te ronken

Onwetend van haar aandeel in de daad

Door liefdespijn was ik al diep gezonken

En zij stond op een hoek naar me te lonken

Een asfaltdistel, onkruid van de straat

Ze leek op jou die mij wreed heeft versmaad

Terwijl ik je mijn jawoord had geschonken

Maar die als maagd nu naar het klooster gaat

Dus lig ik met je lookalike te bonken

Niet denkend aan mijn plicht tot celibaat

Frits Criens

Voor Jaap van den Born

Ik ween om bloemen in de knop gebroken

en voor de uchtend van hun bloei vergaan.

Ik ween om bloemen in de knop gebroken,

daarnaast doet woede mij inwendig koken;

welk onderkruipsel heeft zoiets gedaan?

Zo’n teed’re knop laat zich eenvoudig kroken.

Daarnet heb ik mijn opzichter gesproken.

Die zag de dorpsjeugd vlieden langs de paên.

Ze leken voor hem op de vlucht te slaan.

Deez’ wandaad dient onmiddellijk gewroken.

Reeds span ik van mijn jachtgeweer de haan.

Niels Blomberg

25 februari 2018