... Dat drankprobleem van mij zou best wel eens te maken kunnen hebben met die allesoverheersende aandacht voor mij van mijn moeder; dat was gewoonweg wurgend. Dat heb ik toentertijd niet zo bewust ervaren, maar ik heb me er wel, onbewust, tegen verzet. Bijvoorbeeld door te gaan stotteren. En veel later kwam die drank.
Ik kon als kind vreselijk goed praten en werd daarvoor steeds geprezen. Ik was het knapste jongetje van de straat en ook nog eens het mooiste jongetje van de straat - en dat werd me op een gegeven moment te veel. Ik moet toen een jaar of zes geweest zijn. Ik raakte in die tijd bevriend met een buurjongetje dat stotterde, en ik dacht: hé, dat is een mogelijkheid om eens terug te schoppen naar mijn moeder. Ik moest almaar verhalen vertellen en nog eens verhalen vertellen - ik kende half Pinocchio uit mijn hoofd. Vervolgens ben ik de hele boel met stotteren gaan saboteren. En inmiddels is het een onvervreemdbaar onderdeel van mezelf geworden; een zelfcontinuerend mechanisme - net als mijn alcoholisme...
Bron: - August Willemsen in De interviewer en de schrijvers, Ischa Meijer (samenstelling Connie Palmen). Prometheus, Amsterdam 2003. Pagina 331
...Als ik niet wil zeggen dat het stotteren jaren van mijn leven heeft vergald, mag ik wel zonder overdrijving stellen dat het een groot deel daarvan heeft beheerst. Nou, als het zo erg is, mag ook wel de vraag worden gesteld: wat is het dan? Wat doet het? Wie doet het?
En daar begint meteen de moeilijkheid voor wie erover wil schrijven. Er is geen term van vergelijking om duidelijk te maken wat het is. Het is geen ziekte, maar méér dan aanwensel of gewoonte; het is geen aangeboren lichamelijk gebrek, geen tic, geen aandoening van het zenuwstelsel, ofschoon het niet zelden met Parkinsonachtig gezwaai van ledematen gepaard gaat.
Daarentegen heeft het, vreemd als het mag lijken, eigenschappen van verslaving, en zelfs, vreemder nog, van verliefdheid. Van verslaving heeft het de begeleidende gevoelens van schaamte, angst, minderwaardigheid, een aura van taboe, van onbespreekbaarheid, clandestiniteit, de dwang tot geheimhouding. De totaal irrationele verknochtheid eraan, de huizenhoge drempel die moet worden overschreden om het op te geven, de bewustzijnsvernauwende fixatie op dat ene (het spreken) - dat alles doet denken aan een stompzinnige, zelfs noodlottige, maar ongeneeslijke liefde tegen beter weten in voor precies de verkeerde.
Maar dit is allemaal abstract. Misschien kom ik met concretere vragen dichterbij, zoals: hoe en wanneer is het begonnen?
Bij het tot bloei komen van een echte verslaving zijn, als ik het goed zie, vier factoren in het spel: aanleg, oorzaak, aanleiding en bedoeling...
Citaat uit "Het Hoge woord"
Het hoofdstuk uit "Het Hoge woord" (Amsterdam 1994/2006), waarin August Willemsen (1936) zijn stotteren beschrijft, kun je hier online lezen >>