De stotterneurose

THE DEVELOPMENT OF SPEECH

By Alfred Adler, M.D.

“When a child shows difficulties in learning to speak, he occupies the center of attention.

The result is, of course, that he will pay too much attention to his speech. He begins to control his expression consciously, something that children who speak normally do not do.

But the conscious control of a function which should operate automatically results in its further restriction.

“Those who have much to do with young children will have noticed that almost all children show a faint tendency to stutter when they begin to speak.

The development of speech is, as we know, quickened and retarded [delayed] by many factors, principally by the degree of social interest.

“Many stutterers when they become angry can scold without a trace of stuttering. Stutterers also frequently speak flawlessly when reciting, or when they are in love.

These facts indicate that the decisive factor lies in the stutterer’s relationship to other people. The decisive moment is the confrontation, the tension aroused when he must establish a connection between himself and another person, or when he must achieve expression by means of speech” (389).

“In the speech of the stammerer we can see his hesitating attitude. His residue of social feeling drives him to make connection with his fellows, but his low opinion of himself, his fear of coming to the test, conflict with his social feeling, and he hesitates in his speech” (p. 279)

“When overcompensation attempts to assert itself in a cultural manner and in this effort enters into new, although difficult and often inhibited, paths, the very great expressions of the psyche arise. . . .

The inferior organ is not a pathological formation, although it represents the basic condition for pathology. Under favorable conditions the impulse toward brain compensation can end in an overcompensation which shows no trace of pathology” (p. 28)

.“Among orators, actors, and singers, I have also very often found signs of organ inferiority. The Bible reports about Moses that he had a heavy tongue, whereas his brother Aaron had the talent of talking. Demosthenes, the stutterer, became the greatest orator of Greece. Camille Demoulin who usually stuttered is reported by his contemporaries to have been very fluent when he made a speech” (p. 29).

* Alfred Adler (1870-1937), The Individual Psychology of Alfred Adler: A Systematic Presentation in Selections from His Writings, 1956/1964/1967. Edited by Heinz Ludwig Ansbacher (1904-2006) & Rowena Ripin Ansbacher (1906-1996). Excerpts by Carroll R. Thomas, Ph.D., February 22, 2018.

Uit: Alfred Adler en zijn werk

door Herta Orgler [1950]

Lees het boek hier: http://www.scribd.com/doc/88357807/1940-Orgler-Alfred-Adler-en-Zijn-Werk

... Uitgaande van het inzicht, dat de levensstijl in de eerste vier á vijf jaren van het leven wordt gevormd, dient men de bron van alle fouten in de vroegste jeugd te zoeken.

Het blijkt dan, dat zulke mensen zich in hun vroegste jeugd een verkeerde mening over het leven hebben gevormd. Daardoor hebben zij zich een onjuiste bewegingswet geschapen en gaan zij in de verkeerde richting voorwaarts.

De fouten komen dus voort uit een onjuiste mening, die men zich in zijn prille jeugd heeft gevormd.

Niemand echter is gedwongen in een eenmaal ingeslagen richting, ook als deze verkeerd is, verder te gaan. Zodra hij zijn dwaling inziet kan hij zijn levensstijl veranderen en zijn fouten daardoor doen verdwijnen.

Dat is het beste duidelijk te maken uit een voorbeeld:

Er kwam eens een jongen bij mij, die zo erg stotterde, dat zijn leraren hem geen vragen meer stelden. In alle dingen vermeed hij elke verantwoordelijkheid en verwachtte steeds hulp van anderen. Wij hebben dus na te gaan, hoe dit gebrek aan zelfvertrouwen is ontstaan.

Wij veronderstellen, dat hij reeds toen hij vier jaar oud was hetzelfde beeld moet vertoond hebben: een kind, dat altijd wachtte, tot iemand anders hem tot activiteit aanspoorde. Wij verwachten achter hem de schaduw te zien van een persoon, die hem in deze richting trainde en inderdaad vernemen wij, dat hij als kind een oude kinderjuffrouw had, die alles voor hem deed. Zelfs toen hij al naar school ging kleedde zij hem nog aan en uit, werkte met hem, zodat hij nooit tot zelfstandig handelen kwam. Daardoor geloofde hij niet zelfstandig te kunnen handelen en schiep hij zich een aarzelende levenshouding.

In deze verkeerde richting, waarin zijn opvoedster hem geleid had, liep hij nu later verder.

Hierbij was echter geen sprake van dwang of van een absolute innerlijke noodzakelijkheid, doch van een verkeerde mening. Van kind af had hij gedacht: “Ik ben alleen niet sterk genoeg, ik heb altijd iemand nodig om mij te helpen!” En zo bouwde hij zijn leven op de methode “zijn doel door zwakheid te bereiken” ... Met zijn stotteren schiep hij, zelfs door middel van de spraak, een afstand tussen zich en de anderen.

Toen hij nu ontdekt had, dat zijn verkeerde opvoeding hem er niet toe dwong ook verder steeds op de hulp van anderen te wachten, zag hij tevens in, dat zijn indolentie voortkwam uit de onjuiste mening, die hij zich als kind had gevormd en dat deze dus zijn eigen schepping was.

Mijn doel was toen bereikt, hij herzag zijn mening, wijzigde zijn doel, veranderde zijn levensstijl en hield op met stotteren. Niet alleen echter verloor hij het symptoom van het stotteren, maar hij ontwikkelde vermogens, die voordien slechts in hem gesluimerd hadden, daar hij zichzelf als gevolg van zijn onjuiste mening veel te enge grenzen had getrokken...

Uit Adler's psychologie en filosofie

Lewis Way [1950]

Lees het boek hier: http://www.scribd.com/doc/88357647/1950-Way-Adlers-Psychologie-en-Filosofie

Minderwaardigheid en haar compensaties

Kenmerkend voor Adler was zijn standpunt dat niet de ziekte, maar het individu diende te worden behandeld.

Ziekte was een persoonlijke manifestatie" (Adler was arts). Zijn boek beschrijft de manier, waarop, het individu ter wereld komend, erfelijk belast met allerlei soorten lichamelijke zwakheden, er al of niet in slaagde om het met deze tekortkomingen in zijn strijd om het bestaan klaar te spelen. Alle menselijke wezens moesten beschouwd worden als variaties van de norm van een volmaakt mens. Elk individu wordt geboren met grotere of kleinere gebreken. Ziekten en andere beschadigingen waren daarom van grote betekenis om een fundamentele zwakte aan het licht te; brengen, want in het algemeen was het niet de overgeërfde ziekte maar de orgaanminderwaardigheid die de ziekte de gelegenheid gaf zich te manifesteren.

Om in de strijd om het bestaan zo weinig mogelijk te worden belemmerd, zal de lijdende mens zijn zwakke punten verbergen - ook al lukt dit niet altijd. Adler wees hierbij op het feit dat het lichaam langs verschillende wegen in staat is om zijn gebreken te compenseren. Dit was veelal ook mogelijk doordat vele organen in paren aanwezig zijn zodat zwakte van het ene orgaan door de ander kan worden opgevangen. Als dit niet lukt zal het organisme langs psychische weg naar een compensatie streven.

In de eerste plaats is het niet de medische betekenis van een orgaanminderwaardigheid, maar de 'waardering' ervan door het individu die de voornaamste prikkel tot compensatie geeft. Er bestaat dus een direct verband tussen de geërfde functionele vermogens van een bepaald individu en zijn gedrag als sociale eenheid. De neurose berust op een gedeeltelijk falen van de adaptie - de aanpassing. Neurose, volgens Adler, vloeit voort uit de mislukking om orgaangebreken of andere belemmeringen psychisch te compenseren. Het gevolg is, dat het organisme zich aan de strijd om het bestaan tracht te onttrekken om in een isolement een beveiliging te zoeken. Neurose betekent dus een zichzelf-afkeren van de sociale samenwerking en een daarvoor in de plaats stellen van de egocentriciteit. [Maslow zei: 'Neurose is een stilstand in de persoonlijkheidsgroei'. Dus het niet', komen tot volwassenheid - tot zelfontplooiing.]

De Franse school

Deze begon toen Mesmer, een Oostenrijkse arts, in de laatste jaren van de 18e eeuw in Parijs opdook en beweerde ziekte door middel van dierlijk magnetisme te kunnen genezen. Als charlatan gebrandmerkt verdween hij uit Parijs en werd vergeten. In de laatste jaren komt hij meer ter sprake doordat de hypnose meer in de belangstelling komt. Maar toentertijd werd de belangstelling voor hypnose gewekt en raakte goed bekend. (Braid). Hypnose werd tot een beweging en een methode tot het toedienen van genezende suggesties bij psychische ziekten. Zij bereikte haar hoogtepunt in de methode van Freud en Adler. Nadien verflauwde de belangstelling voor hypnose terwijl ze nu weer een opleving beleeft.

Freud en Adler bestudeerde tevens ook het 'bewustzijn' als een abstractie. De psychologie die toen ontstond was het werk van artsen en werd geboren uit de behandeling van patiënten. Freud, Adler en ook Jung, poogden ieder op hun eigen manier, de overgang van normaal tot neurotisch gedrag als ook de werking van de menselijke geest in het algemeen, in hun greep te krijgen, alle drie stemden overeen, dat de neurotische mens enige bijzondere en scherp bepaalde karaktertrekken vertoonde. De neurotische mens is overgevoelig en prikkelbaar, egoïstisch, dromerig, dikwijls overdreven in het uiten van zijn emoties en in andere gevallen ongeïnteresseerd en gedeprimeerd, tiranniek, koppig.

De neurose was dus, zoals Adler ontdekte, een 'ziekte, die door een functiestoring in het leven werd geroepen en nu van haar kant op deze functie inwerkte. Dit betekent niet dat deze 'ziekte' anders dan psychogeen tot stand is gekomen, want er bestaan in deze gevallen geen werkelijk organisch veroorzaakte storingen of gebreken, terwijl bovendien deze verschijnselen door een psychische behandeling tot verdwijnen kunnen worden gebracht. (Een stotteraar heeft geen lichamelijk gebrek, toch kan het stotteren tot neurotisch gedrag leiden). Waar het volgens Adler op aan kwam is, om er achter te komen welke psychische factoren in de kinderjaren van het individu deze neurotische aanpassing in het leven hadden geroepen. We komen dan tot een belangrijk iets, namelijk ...

De gezinsconstellatie

Hiermede betreden we het gebied van de omgeving (het milieu). De neiging tot compensatie zal zich niet alleen richten op lichamelijke gebreken, maar dit compensatiestreven zal ook een onderdeel uitmaken van een in het organisme wonende algemene aandrang om zijn relatie tot het milieu (omgeving) te verbeteren.

De kindertijd is een tamelijk ongunstige situatie- Zodra het kind ter wereld komt, beleeft het zichzelf als het zwakste wezen in de omgeving, totaal afhankelijk van anderen. Hij beschikt over weinig middelen om zijn behoeften kenbaar te maken en is daarbij afhankelijk van de grillen van hen die hem moeten verzorgen. Zijn geestelijke vermogens ontwikkelen zich sneller dan zijn lichamelijke en daardoor ervaart hij voortdurend zijn achterstand.

Gedurende de eerste jaren werkt het kind harder dan in een later stadia om zichzelf van de last van zijn minderwaardig gevoelen te bevrijden. De vele beperkingen en vernederingen die het heeft te ondergaan doen hem de toekomst zien als het land waar hij de vruchten van zijn streven naar compensatie zal kunnen plukken.

'Wacht maar, als ik straks groot ben dan . . . 'is een bekende kinderkreet. Die gedachte prikkelt hem. Hij tracht dan ook voortdurend zichzelf te vormen naar 'het model' van de voor hem 'machtigste persoon in zijn omgeving hetgeen in de loop der jaren vrij vaak wisselt. Zijn ambities wisselen voortdurend maar blijven allen binnen de grenzen van één bepaalde doelstelling: 'zichzelf van alle hinderlijke beperkingen te bevrijden en op te stijgen naar een positie van gelijkheid met de volwassene'.

Steeds wanneer iemand een speciale handicap heeft, of deze nu lichamelijk of psychisch is, kan dit aanleiding zijn het streven naar compensatie te versterken en in een bepaalde richting te kanaliseren. Invloeden die de toekomst van een kind bepalen zijn de positie in het gezin, zijn sekse en de houding van zijn opvoeders.

Aanvankelijk heeft de oudste (de eerstgeborene) een bijzondere positie. Hij heeft de volle aandacht van zijn omgeving en geen mededinging van andere kinderen. De komst van het tweede kind berooft hem van deze bevoorrechte positie, hij wordt min of meer onttroond. Dikwijls zal dat tweede kind een richting in directe tegenstelling met die van de oudere kiezen. Toch is het niet zozeer de volgorde in de kinderrij die op zichzelf betekenis heeft, maar de actuele situatie waarin het kind zich bevindt.

Het jongste kind heeft nooit een onttroning ondergaan. Hij is meestal de lieveling en geniet soms een bijzondere consideratie 'hij is toch nog zo klein'. Soms geven opvoeders aan een bepaald kind de voorkeur en verlenen het, ongeacht de plaats in de kinderrij, bijzondere gunsten.

Het enigste kind is niet gemakkelijk op te voeden. Zijn activiteit wordt niet door concurrentie van anderen geprikkeld, maar beperkt, vaak door de bezorgdheid en angsten van de opvoeders, klemt het zich vast aan de familiekring waar het zich veilig voelt.

Ik wil nu weer terug naar de neurose en de oorzaken daarvan en dat brengt ons tot het thema:

Verwenning en verwaarlozing

Een neurose of frustratie (dus bv. ook stotteren) kan alleen ontstaan wanneer compensatie om de één of andere reden niet gelukt. Een kind kan de hindernissen op zijn weg alleen door zijn activiteit overwinnen. Is het kind niet actief genoeg dan zal zijn gevoel van minderwaardigheid blijven bestaan en zelfs.groter worden. Overwinnen van 'moeilijkheden' geeft ‘vertrouwen' in zichzelf en in zijn mogelijkheden. Het niet overwinnen ontmoedigt het kind en dit kan het zich volkomen terugtrekken doen ontstaan. Meestal is dat de veilige situatie die zijn ouders hem verschaffen.

Natuurlijk dienen de opvoeders het kind in alles te helpen waar zijn eigen krachten werkelijk tekort schieten. Wanneer zij dingen gaan doen die het kind zelf kan doen, is het duidelijk dat zij het hem gemakkelijk maken om de taak tot groei, aanpassing en zelfontwikkeling te ontwijken. Het kind kan deze 'verwenning’ (doel van stotteren?) uitlokken en de opvoeders laten zich vaak daartoe verleiden Ook kunnen de opvoeders de verwenning zelf invoeren door het kind en uit handen te nemen die het wil doen én kan doen. Dit werkt ontmoedigend op het kind, ontneemt het kind de zin tot aanpassing en geeft hem de.overtuiging van zijn onvermogen. Zo verlaat het kind het kind zijn kindertijd zonder de normale en noodzakelijke voorbereiding tot het leven te beschikken en hij heeft dan wat wij noemen een 'verwende levensstijl'.

De eisen van de samenleving nemen echter toe naarmate hij verder opgroeit en zijn gevoel van hulpeloosheid en minderwaardigheid zal toenemen en als hij buiten het gezin komt, dus alleen komt te staan en op eigen benen, zal hij een gevoel hebben van eenzaamheid, van in de steek gelaten zijn . Hierdoor kan een wrok ontstaan en deze treffen we vaak aan in heftige puberteitsreacties - een opstand tegen het gevoel van machteloosheid en tegen hen die hem dit hebben aangedaan, namelijk zijn opvoeders

Opvoeders kunnen echter nog andere 'fouten' maken dan de 'verwenning’. Kinderen kunnen bijvoorbeeld opgroeien als gehate, ongewenste of verwaarloosde kinderen. Ook zijn de opvoeders vaak zelf uit balans en hebben geen vaste koers. De ene keer verwennen zij het kind en de andere keer straffen zij. Dan komt het ook voor dat de ene ouder streng is en de ander toegevend is waardoor het kind onzeker wordt, niet weet waar het aan toe is. Het voelt de willekeur van zijn ouders als een onrecht. Andere opvoeders 'zwepen' hun kind op tot prestaties gedreven door hun eigen eerzucht. en vaak zijn deze prestaties boven het kunnen van het kind. Het kind, realiseert zich dat vader en moeder niet om hemzelf van hem houden, maar alleen omdat hij het middel is voor hun compensaties. Zo'n kind wordt dan verbitterd.

De oorzaak van de 'neurose' ligt niet uitsluitend in de verwenning, doch ook in de verwaarlozing en in de vorige opgenoemde punten. Het 'verwende’ of' verwaarloosde' kind staat dus in het leven met een verkeerde houding die ontstaan is door een verkeerde behandeling in de opvoeding. Het minderwaardigheidsgevoel wordt dan nogmaals versterkt door het misnoegen dat zijn slechte gedrag dan weer oproept. Dit versterkte, minderwaardigheidsgevoel is dan aanleiding tot een versterking van het streven naar succes, superioriteit en macht.

Doordat in de opvoeding de training heeft ontbroken kan het aan dit streven niet op normale wijze voldoen en zo wordt de 'levensstijl' een vicieuze (negatieve) spiraal. Hoe meer dat gevoel van achterblijven aanwezig is, des te groter wordt het verlangen om die achterstand op de één of andere manier toch in te halen. Op deze wijze- vormt zich het neurotisch doel van superioriteit dat steeds verderaf -komt te liggen.

En nu is er nog één middel, namelijk dat hij zijn minderwaardigheid kan benutten om zijn omgeving te overheersen. Hij kan anderen dwingen hem te dienen. Zijn zwakte (bv. stotteren) veroorlooft hem om zich achter hun bescherming te verschuilen - zij moeten hem helpen... enz. Het gevoel van onwaardigheid, van minder te zijn dan de ander, dat eerst een last voor hem was, heeft nu de mogelijkheid van een tweeledig gebruik. Het kan kunstmatig worden versterkt om beter uitgebuit te worden om zijn doeleinden te dienen.

Volgens Adler's mening is de neurose de gedragswijze van hem wiens voorbereiding op het leven onvoldoende is geweest om hem het vertrouwen te geven aan één of meerdere van de eisen, welke het leven nu eenmaal stelt, te kunnen voldoen. In overeenstemming.daarmee zal deze persoon zodra bij in een nieuwe situatie komt die zo'n levensopgave (een eis) inhoudt, de neiging vertonen om zich op een beter beschermde positie terug te trekken. Een voorbeeld hiervan is een 'stotteraar' die na de therapie blijft stotteren. De nieuwe situatie van goed spreken, die hem tevens meer verantwoording geeft en dus eisen stelt, is zo onveilig dat hij zich terug trekt in zijn oude en veilige gedrag.

In zijn verlangen aan zijn moeilijkheden ontsnappen kan hij zich door middel een functioneel gebrek trachten in te dekken. Voor een stotteraar kan dit stotteren zijn, voor anderen kunnen dat andere gebreken zijn, die ook wel psychosomatische ziekten worden genoemd. Op deze manier verschaft hij zichzelf niet alleen een bepaalde zekerheid (het niet mislukken) maar tevens een alibi voor zijn mislukkingen

Volgens het objectieve standpunt is de neurose en de daarbij behorende symptomen echter altijd de langste weg naar nederlaag, een omslachtige dekking van de terugtocht en tegelijkertijd een directe aanval op de omgeving.

We komen nu bij een ander en belangrijk aspect van de I.P.- een nieuw Hoofdstuk:

Totaliteit en doelgerichtheid

Mechanisme en teleologie - leer van de doelgerichtheid

Erfelijkheid en omgeving (milieu) zijn de twee voornaamste invloeden die op de ontwikkeling van het individu inwerken. Toch bepalen zij de ontwikkeling niet in zijn geheel. Erfelijkheid bepaald zich tot de duidelijk aantoonbare overerving van de organische constitutie. Psychische erfelijkheid bepaald.zich tot bepaalde variaties in de structuur en de werking van de hersenen en dan nog alleen als deze in aanleg aanwezig is. Alleen het aanpassingsproces maakt wat de omstandigheden voor een bepaald persoon betekenen en het begrip 'milieu' kan dus geen oplossing geven maar is zelf een onderdeel van het probleem. Uitwendige omstandigheden (de omgeving) kunnen een rol spelen (behoeven dit niet), maar omdat het individu op elk punt van zijn reacties ook anders had kunnen reageren en dus zijn levensstijl volgens een ander patroon gevormd zou zijn, is het onmogelijk een streng causaal verband vast te stellen. We dienen dus een ander dan een deterministisch standpunt te kiezen als we de neurose, in welke vorm dan ook, willen verklaren. Net zoals we de lichaamsorganen door hun functie kunnen begrijpen, gebruiken we de begrippen 'streven' en 'doel' om de psyche te begrijpen.

Het individu tracht het milieu zo om te vormen dat het beter past bij zijn behoeften. In zijn geestelijk beleven Is de mens niet passief maar juist erg actief. Hij is onophoudelijk bezig om uit het materiaal dat tot zijn beschikking komt, aan zijn succesvolle compensaties of aan zijn neurotische constructies vorm te geven. Op psychisch gebied is het onjuist dat ieder gevolg in noodzakelijk verband staat met zijn oorzaak.

Mechanisme

Kenmerken van mechanisme zijn: een uitwendige beschouwing en een historisch perspectief. Het heelal wordt als een som beschouwd van op elkaar, inwerkende delen, waarbij elk deel wordt beïnvloed door een buiten gelegen oorzaak. Zij sluit elke verklaring, die een innerlijk activerend, in de delen zelf gelegen principe, uit. Ook veronderstelt zij geen noodzakelijke innerlijke relatie, of organisch verband tussen de verschillende delen, die ieder hun plaats hebben gevonden krachtens afzonderlijke ketens van historische oorzaken. Zelfs de werkingen, die de delen tezamen uitoefenen, zijn niets anders dan het gevolg van hun toevallig samenzijn. Men kan uit elkaar nemen, in delen uiteen leggen, deze delen weer in verschillende componenten splitsen tot door verdere delingen de 'wetenschap' hun structuur tot in het kleinste onderdeel te weten komt.

(Analyse)

Omdat er geen innerlijk werkzaam principe in de delen zelf bestaat, kan er geen werking zonder uitwendige oorzaak zijn. De structuren zelf worden over het hoofd gezien en men vergeet dat de verhouding tussen de delen even werkelijk is als de delen, het zelf zijn. De wetenschap heeft een begin gemaakt door het begrip 'veld' in te voeren, hetgeen een corrigerende en aanvullende -functie heeft op de mechanische theorie. Als men aanneemt, dat de delen niet apart bestaan maar zich in een 'veld' van onderlinge relaties bevinden, dan zal elke werking van buitenaf op het 'veld' niet slechts het deel dat onmiddellijk getroffen wordt, beïnvloeden maar ook alle delen die ermee in relatie staan.

Teleologie

Hier gaan we uit, van een oordeel gebaseerd op 'waarden' . De delen staan niet in een 'toevallig' verband met het geheel, maar ieder deel bestaat zoals én op de plaats waar het bestaat, omdat het geheel juist dit deel nodig heeft om compleet te zijn. Een bevredigde teleologie eist dat het doel innerlijk aanwezig is.

Een levend organisme, zoals de mens is, kan worden vergeleken met een gecompliceerde zelfregulerende machine. Maar er bestaat echter wel een groot verschil tussen een organisme, de mens, en een machine. De machine kan onder bepaalde omstandigheden een bepaalde functie verrichten, het organisme past zich bij gewijzigde omstandigheden aan. Een machine blijft doordraaien en ook al is het niet nodig. Men moet hem stopzetten. Het organisme daarentegen functioneert nooit doelloos al draait deze ook dag en nacht door.

Een voortdurend gebruik van de handen doet de huid niet afslijten, maar de huid wordt er zelfs beter op - het past zich aan. Dit feit van de in de levende natuur werkzame compensatie leert ons, dat er een voortdurende aanpassing bestaat van de middelen aan het doel. Er is een voortdurende aanpassing van de delen aan de behoefte van het geheel. Het deel bestaat niet uitsluitend voor zichzelf maar staat in een innerlijke relatie tot de structuur van het geheel. Het dient een functie en ontstaat, groeit of wordt hersteld. Niet dank zij een uitwendige, factor maar terwille van van het doel dat het dient.

'Een organisme (de mens) is een natuurlijk geheel; het is zelfhandelend en zelfbewegend'. 'De mens is meer dan de som der delen. Wanneer de delen uit elkaar worden genomen, betekent dit de vernietiging van het organisme. Smuts stelde het volgende: Indien een uitwendige oorzaak op een levend organisme inwerkt, wordt zij verinnerlijkt en zodanig omgevormd dat zij als prikkel wordt ervaren, die door een antwoord wordt gevolgd'.

Holisme is geen uit de lucht gegrepen theorie maar is buitengewoon geschikt om de psychologische verschijnselen te omvatten. Het stelt ons in staat om zowel de menselijke persoonlijkheid als een eenheid te interpreteren, als de hoge graad van indeterminisme, die, in het menselijk gedrag aan het licht komt, recht te doen wedervaren.

(Vrij naar Adler's Psychologie en Filosofie >>>)