Zichzelf en anderen bemoedigen

Bemoediging is het allerbelangrijkste voor het harmonisch samenleven van mensen; of het daarbij nu gaat om het bemoedigingproces tussen leraar en kinderen, tussen kinderen en ouders, tussen echtelieden of tussen welke menselijke betrekkingen dan ook; het resultaat is altijd dat meer moed, meer tevredenheid en meer harmonie ontstaat. Rudolf Dreikurs is van mening dat mensen bemoediging nodig hebben zoals planten zonlicht en water nodig hebben. Als wij deze vergelijking ernstig nemen en weten dat planten zonder zonlicht en water sterven, dan kunnen wij enigszins invoelen hoe het mensen vergaat die zonder bemoediging, of in het ergste geval met ontmoediging, moeten leven. Hun betrekkingen drogen uit en verharden zich.

Bemoediging sterkt het gevoel van eigenwaarde en het vertrouwen in onze eigen bekwaamheden. Bemoediging brengt ons tot de gevolgtrekking dat wij, zoals wij zijn, goed genoeg zijn. Vanuit deze zekerheid kunnen wij onze levenstaken met succes aanvatten en met meer moed andere mensen tegemoet treden.

Het zou mooi zijn als iedereen de gave anderen te bemoedigen zo zou ontwikkelen dat wij bemoediging krijgen op het ogenblik dat wij dat zo nodig hebben. Daar dit echter niet altijd het geval zal zijn, zullen wij des te vaker op zelfbemoediging aangewezen zijn. Zichzelf aanvaarden zoals men is en in een vriendelijk omgaan met zichzelf het oog openen voor de eigen, goede kanten, werkt al zeer bemoedigend. De meeste mensen kunnen echter hele bladzijden volschrijven als het erom gaat uit te drukken wat ze in zichzelf niet mogen, of wat zij in zichzelf afwijzen. Hierdoor kan men geen zelfvertrouwen opbouwen. Wij moeten leren ook het goede in onszelf te zien en dit ook eens tegen onszelf zeggen. Veel mensen hebben daartoe een notitieboekje bij zich, waarin zij regelmatig, maar zonder dwang, opschrijven:

“Ik vind goed in mijzelf,...…………………” of

“Ik waardeer in mijzelf,………………….…” of

“Ik vind wel goed in mijzelf dat,……….….”

Hoe meer zij het positieve in zichzelf kunnen zien, hoe meer ook kunnen zij bij andere mensen het goede zien en daar gewag van maken.

Op onze fouten hebben wij al lang genoeg acht geslagen en het beklemtonen van die fouten heeft ons niet zo veel verder gebracht. Het is genoeg als wij onze fouten constateren zonder onszelf daardoor slecht te achten. Het is nuttiger om met een glimlach vast te stellen: “Aha, zo is het dus met mij gesteld”, zichzelf te vergeven en verder te gaan.

Wie zichzelf in zijn eigen ogen slecht maakt, voelt zich uiteindelijk zo slecht dat hij van zichzelf helemaal niets goeds meer verwacht. Wie zichzelf al zo vaak voor “mislukkeling” heeft uitgescholden, kan nog nauwelijks geloven dat hij op welk gebied dan ook nog succes kan hebben. Als de vrouw, die niet op tijd klaar kan zijn, in de komende maanden steeds weer vaststelt hoe zij met haar tijd omgaat om uiteindelijk vijf minuten later dan haar man klaar te kunnen zijn, kan met haar gedrag vooruitgang boeken als zij tegen zichzelf zegt: "Aha, daar ga ik weer. Zo doe ik dat dus!”

Zij mag daarbij niet met morele maatstaven werken. Als zij, nadat zij zichzelf heeft betrapt, begint op zichzelf te schelden en tegen zichzelf zegt hoe slecht zij eigenlijk is, beperkt zij de mogelijkheid iets te kunnen veranderen.

Wij moeten onze fouten zien zonder er een waarde-oordeel aan te hechten en onze vorderingen, ook de kleinste, waarderen. Als zij tot dusver in onwetendheid vijf minuten later kwam, dan is zij zich er nu van bewust wat zij doet en waarom zij het nodig heeft later klaar te zijn. Dat is een vooruitgang, ook als deze vooruitgang nog niet in een ander gedrag tot uitdrukking komt. Zij moet deze vooruitgang waarderen. Zo moeten wij meermalen onze huidige situatie met vergelijkbare situaties van vroeger vergelijken en zien welke vorderingen wij hebben gemaakt. Als wij onszelf vergelijken met dat wat ándere mensen kunnen, of met vorderingen die anderen maken, ontmoedigen wij onszelf. Wij zijn niet als die anderen en het is ook niet onze taak zo te worden. Wij moeten onszelf zien als goed genoeg op het niveau waarop wij ons nu bevinden. Als wij onszelf niet meer in de weg staan met schuldgevoelens en met zelfverwijten; als wij eindelijk ophouden ons af te vragen of wij goed of slecht zijn, dan kunnen wij nuchter en zakelijk aan onze vorderingen werken, ons uniek zijn waarderen en beter worden. Met de overtuiging: “Ik ben ik en zoals ik ben, ben ik goed genoeg” kan men beter leven.

De hier volgende vertelling van ‘Abdu’l-Bahá maakt ons duidelijk waarom het eigenlijk gaat:

"Men mag in ieder menselijk wezen slechts dat zien wat prijzenswaardig is Als men zo handelt kan men een vriend van de hele mensheid zijn. Bezien wij de mensen echter vanuit het standpunt van hun fouten dan, is het een zware opgave vriendschappelijk met hen om te gaan.

Het gebeurde eens in de tijd van Christus, - moge het leven van de hele wereld offer voor Hem zijn - dat Hij langs een dode hond kwam, een onaangenaam ruikend kadaver, weerzinwekkend om aan te zien. Een van Zijn begeleiders zei: “Wat stinkt hij afschuwelijk!” Een ander meende: “Wat walgelijk wat afschuwelijk.” Kortom, ieder had er iets aan toe te voegen. Maar toen sprak Christus zelf tot hen: “Kijk eens naar de tanden van, de hond. Hoe stralend wit die zijn.” De zondentoedekkende blik van de Messias bleef geen ogenblik lang stilstaan bij het walgelijke van het kreng. Het enige deel van het kadaver dat geen afschuw opwekte waren zijn tanden en Jezus keek naar hun glans. Zo moeten wij, als wij onze blik op andere mensen richten, datgene zien waarin zij zich onderscheiden en, niet datgene waarin zij tekort schieten. “

Het doel: de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel